Hoofdstuk 3: Een onverwoestbare band




Amine, 24 mei 2028, Djelfa 19u08

"WAAR IS ZE?!" bulderde ik. Nog nooit had ik zo' n kwaadheid van dit kaliber in me voelen opkomen. Nog nooit had ik het zo fel geuit tegenover Va en Ma. "Nog één keer, herhaal ik het: waar is die eigenwijze trien naar toe?" "AMINE." zeiden Va en Ma, beiden in koor en totaal niet aangedaan door mijn uitbarsting. Integendeel ze leken alletwee uiterlijk koel en kalm. "Beheers je!" voegde moeder er aan toe. "Ze is vier dagen geleden vertrokken naar jullie studio in Algiers, bij jou, dachtten we. Dat blijkt dus niet waar te zijn." Vader wreef vermoeid over zijn voorhoofd, zijn ogen afgewend, verdwaasd naar beneden gericht. "Wat doen we NU?" vroeg ik door, nog steeds kwaad. "Een opsporingsbericht? Gaat niet veel uitmaken in deze woelige tijden van rampen en narigheid. Wie kijkt er om naar een verdwenen dochter of zus, hoe beschaafd en geleerd haar ouders wel mogen zijn?" zei ik met enige ironie in mijn stem. "Amine!" Mijn moeder gaf me een belerende uitdrukking. Zo'n uitdrukking waarbij ieder kind weet dat hij te ver gaat. Net balancerend op het randje van de grens wat toloreerbaar is en wat niet. Vader richtte zijn hoofd op en kruistte zijn armen over elkaar. Zijn ogen waren glanzig en dof, geen enkel teken meer te bespeuren van de vrolijke schittering die anders in zijn ogen aanwezig was. "We weten allemaal dat ze lef heeft, onze Rania," een minuscuul lachje speelde rond zijn lippen, maar zijn ogen bleven dezelfde uitdrukking behouden, "maar ze is niet onverstandig of roekeloos." "Niet overstandig of roekeloos?!" bulderde ik opnieuw. "Hoe verklaar je haar gedrag dan, zo maar er vandoor gaan, op haar eentje dan nog, zonder ons in te lichten? Zonder ook maar iets van haar r o e k e l o z e plannen tegen ons te vertellen?" Vader zijn blik verharde, zijn tanden op elkaar geklemd, zijn kaaklijn duidelijk zichtbaar. "NU IS HET GENOEG GEWEEST, AMINE!" bulderde vader, mijn geroep overtreffend. Ik sprong haast achteruit, weg van mijn vader. Plots was hij een vreemde voor mij, iemand die ik niet wou kennen. Va verloor nooit zijn geduld. Va verhief nooit zijn stem tot dit maximum.

We stonden, incompleet, met ons driëen in de keuken van het opvangcentrum in ons dorp. Een feestzaal. Eén van de weinigen gebouwen die stand had gehouden. Wonderbaarlijk haast, maar ik wist heus dat het gelegen was aan de recente bouw. Architecten hadden zich voorbereid op mogelijke aardbevingen. Andere oude gebouwen hadden niet dit privelège genoten. Va en Ma stonden tegen het aanrecht geleund. Ik stond twee meter van hun verwijderd.

Na Va zijn woedeuitbarsting viel er een ijzig en akelige stilte. De deur ging op een kiertje open. Ik zag het gezicht van mevrouw Sarah, die voorzichtig door de deur piepte. Waarschijnlijk gewaarschuwd door het luide geroep, wou ze even nakijken of we elkaar niet te lijf gegaan waren én of haar keuken en de daarbijhorende materiaal nog overeind stonden. Veronderstelde ik toch.

Met haar zware en krachtige stem vroeg ze: "Alles oké, meneer, mevrouw en Amine?" Achteloos wuifde ik haar vraag weg en gaf haar het teken dat alles oké was. Mijn moeder, als gewoonlijk, nam de situatie in de hand. Nadat ze mij uiteraard berispend aangekeken had. "Niet alles oké, Sarah, maar we geraken er aan uit. Ik zorg er ook voor dat deze twee elkaar niet te lijf gaan, of nog erger uw keuken zouden vernietigen." Moeder lachte iets bedaarder dan daarjuist Sarah toe. "Oké, dan vertrouw ik jullie op jullie woord. Gelieve het wel ietsje stiller af te handelen, er zijn hier gezinnen met jonge kinderen aanwezig, die slapen." Ze knikte, lachte ons toe en deed vervolgens voorzichtig de deur toe. Ik richtte mijn gezicht naar boven. En keek naar het enigste, en tevens stevigste dakraam, dat in de keuken aanwezig was. Het was valavond. De hemel kleurde in allerlei kleuren. De kleuren van een warme dag. "Waar is ze? Waar ben je, Rania?" Peinsde ik in mezelf. Op de één of andere onverklaarbare manier, verwachtte ik een antwoord...

Dat bleef zoals verwacht uit. Ik wreef in mijn haar en richtte mijn aandacht volledig op mijn ouders. Met een voorzichtige en bedeesdere stem vroeg ik: "Wat doen we?"

RANIA, 24 mei 2028, 19u09, In de buurt van de haven van Algiers

Matteo zette de motor uit, nadat hij de auto geparkeerd had op de voorziene strook aan de hut. Ik deed het portier open en stapte uit. Ik keek rondom mij. De hemel had mooie kleuren. Een teken dat het een mooie en warme dag geweest was. Ik huiverde, niet van de koude, want het was nog steeds behoorlijk warm. Nee, het knaagde behoorlijk aan mij dat ik niet wist wat komen zou. Ik kruiste mijn armen en wreef over de onderkant van mijn bovenarmen. Je had hier een prachtig uitzicht over Algiers. De stad waar ik studeerde, waar ik nu al twee, bijna drie jaar vertoefde. Zelfs van hier zag je de sporen van vernieling. Raar, dacht ik, de hut van Matteo heeft stand gehouden. Ook al zag ik hier en daar ook sporen van vernieling. Een wuifel die los hing, de hut die iets schever stond. Ik haalde mijn schouders op. "Waarschijnlijk goed gebouwd." Mompelde ik tegen mezelf. Matteo keek me van de andere kant van de auto vragend aan. Ik bekeek hem even. Hij was net zoals ik naar de avondlucht aan het kijken. Wat deze vreemdeling dacht, had ik het raden naar. Al wou ik het echter nog zo graag weten. "Wat zei je, Rania?" vroeg Matteo me vragend, een halve glimlach was te zien op zijn gezicht. Iets typerend had ik al opgemerkt. "Oh, het was tegen mezelf, geen zorgen, Mattéo." wuifde ik achteloos zijn vraag weg. "Oké, dan, vooruit met de geit!" Hij lachtte me, opnieuw, schalks toe. Zijn mond nog steeds in dezelfde houding. Zijn ogen waren uitdagend. Een rilling liep van mijn nek, tot aan mijn staartbeen, over geheel mijn ruggengraat. Ik negeerde het en bleef hem strak vanaf de andere kant van de auto aankijken. Mijn tanden stevig op elkaar geklemd. Toch was ik blij dat er een auto tussen ons stond. Ik voelde woede in me opkomen. Ik weet dat flirten legaal is, maar hij deed het téveel en dat is niet toleerbaar. Ik was niet het typische meisje dat in zwijm zou vallen, ook al was ik niet onaangedaan door zijn intenties. Ik negeerde ze gewoon volkomen. Mijn hoofd stond er niet naar. In een andere wereld was ik er plagend op ingegaan, spelend met onze grenzen, onze normen en waarden aftastten. Niet té ver natuurlijk. Want ik liet het me maar zelden toe om verliefd te worden. In een andere wereld was ik de typische sportieve, avontuurlijke tomboy toch met een meisjesachtige uitstraling. Ik was niet knap, maar ook niét onknap. Slank, maar gespierd gebouwd met mijn 1m70, had ik in mijn twintig - jarige leven al enkele jongens - en meisjesharten gebroken.

Een valk scheerde ons voorbij. Ik keek er vredig naar, mijn situatie waar ik in verkeerde vergetend. Dromend dat ik zomaar kon wegvliegen.

"Goed, kom zoals ik zei vooruit met de geit, we gaan naar binnen, Rania?" Er was niets meer te zien van die flirterige houding van daarnet. Misschien had Leila toch gelijk en viel ik makkelijker te lezen dan ik zelf dacht...

Ik liep op het grindpadje, in het voetspoor van Matteo. Begeleid door de valavond met prachtige rozige tinten. De rozige tinten verdwenen toen ik de donkere hut inging. Matteo deed het licht aan en de deur viel door een plotse windstoot achter me dicht...Gevangen. Dacht ik, plots.

Amine, 24 mei 2028, Djelfa, Tijdelijk Opvangcentrum, 22u45

Ik duwde tegen de deur van onze tijdelijke verblijfplaats. De zware deur kraakte en viel toen terug in het slot. Vervolgens liep ik van de inkomhal naar de grote zaal. Het was pikdonker. Overal hoorde ik de ademhalingen en gesnurk van slapende mensen: kinderen, jongeren, volwassenen, ouders, broers en zussen, ooms, tantes, nichten, neven, grootouders...Eén bonte verzameling van mensen. Groot en klein. Een glimlach speelde om mijn lippen toen mijn blik viel op enkele oude schoolvrienden van mijn middelbare school. Ik liep naar mijn slaapplek, ver uit de buurt van mijn ouders. Een straal maanlicht verlichtte de ruimte. De straal licht viel naar binnen door de 3 dakramen die de normaalgezien als feestzaal dienende ruimte verlichtte. Mijn glimlach werd groter toen het maanlicht scheen op Aïscha. Aïscha mijn vriendin. We hadden 2 jaar verkering. Ze was mijn zonnestraal op donkere dagen. Zij kende en voelde me als één van de beste aan. Ik kleedde me uit en kroop in onze slaapzakken, die we aan elkaar geritst hadden. Aïscha sliep vast en straalde als gewoonlijk een aangename, tintelendende warmte uit. Zonder haar wakker te maken, nestelde ik me tegen haar lekker geurend lichaam aan en nam haar heel voorzichtig in mijn armen. Door de lichte aanraking werd ze even wakker. Slaapdronken draaide ze haar op haar andere zij, naar mij gericht. Voorzichtigte kuste ik haar op haar voorhoofd. Een lichte kus. Die ze beantwoordde door me heel teder een sensuele kus op de lippen te drukken. "Blij dat je terug bent." fluisterde ze. Zo stil dat alleen ik het kon horen. "Slaap maar verder, lief." fluisterde ik haar in haar oren. Speels beet ik haar heel voorzichtig in haar linkeroor. Ik hoorde haar even gniffelen, haar lichaam schokte licht. Ik glimlachte. Met mijn hoofd tegen haar geurende haren en mijn armen stevig om haar heen, probeerde ik de slaap te vatten. Aan Aïcha haar ademhaling voelde ik dat ze niet direct vast sliep, maar ze was wel duidelijk op weg naar dromenland. Ik piekerde. Over deze dag. Deze dag die allerlei, mogelijke scenario' s en gevoelens met zich meebrachtte. "Waar ben je toch, zuslief. Waar ben je, Rania?" Ik voelde lichtjes weer woede in me oplaaien. Die werd rap teniet gedaan toen ik voelde dat Aïscha haar lichaam ontspande, warm en zacht tegen het mijne aan. Haar ademhaling rustig en sterk. Ik nestelde mijn gezicht nog verder in haar donkerbruine, lekkergeurende haren. Zo bleef ik een hele tijd liggen. De slaap bleef nog even uit. Ik staarde naar het maanlicht dat door de onafgedekte ramen naar binnen viel. Toen sijpelde langzaam een zekere gedachte, een gewaarwording door mijn hoofd. Rania, en haar liefde voor de zee, voor sport, voor lopen en zwemmen. Rania lachend en spottend, wild aan de Middelandse Zee. Haar ogen stonden pittig, maar ook ernstig. Ze waren niet op mij gericht en haar woorden waren ook niet voor mij bedoeld, maar toch had ik onbewust onthouden ieder woord dat ze tijdens die dag aan zee tegen mijn beste vriend Amir zei... En plots viel elk stukje op zijn plaats en zag ik het groter geheel. Me vasthoudend aan die laatste gedachte, aan de gedachte dat ik morgen alles ging vertellen aan onze ouders en eindelijk actie ging ondernemen, viel ik in slaap.

Rania, 24 mei 2028, In de buurt van de haven van Algiers, 22u46

Ik staarde naar het maanlicht. De maan had altijd al een ongewoon effect op me gehad. Tevens een aangenaam gevoel, dat me toch tegelijkertijd de rillingen gaf. Een gewaarwording die me ook een melancholisch en filosofisch gevoel gaf. Matteo en ik zaten buiten op een aangename bank, aangenamer dan die van de oude dame wellicht, geleund. Weliswaar met een afstand tussen ons in. Matteo zijn hand steunde op de ruimte tussen ons in. Mijn aandacht was er even op gevestigd. Zijn andere arm ging nochalant over de leuning van de bank. Ver uit mijn buurt, gelukkig. Hij inhaleerde en blies de rook van zijn net opgestoken sigaret de andere kant uit. Weg uit mijn richting. Ik trok mijn neus op en kuchtte nadrukkelijk. Matteo lachtte en verslikte hem bijna, bijna, in de rook. Ik gniffelde in mezelf. Het was warm en aangenaam buiten. Ik keek naar de lichten van Algiers. We bevonden ons op een helling en hadden hier een goed uitzicht over de mooie, verlichtte stad bij avondlicht.

"Mooi hé, toch." zei Matteo, zachtjes en bewonderend, nadat hij zijn sigaret opgerookt had. De stilte was verbroken. "Ja." knikte ik hem toe. Een langer antwoord gunde ik hem niet. Ik vertrouwde hem wel, na het goede gesprek dat we hadden tijdens de maaltijd die we samen bereid hadden. Een typische Belgische en Italiaanse mix van avondmaal trouwens, maar het had mij ongeloofelijk gesmaakt. Zodanig dat ik drie keer opscheptte en achteraf de drang voelde om het knopje van mijn jeansbroek open te zetten. Wat ik maar niet deed aangezien de omstandigheden en vooral om ongemakkelijke situaties te vermijden. Matteo keek me deels aan. "Wat ben jij kort vanavond. Iets verkeerd of gewoon knorrig door het teveel aan lekker eten?" hij lachtte me weer toe. "Nee hoor." En plots vertelde ik hem alles. Alles wat ik de afgelopen dagen had meegemaakt en doorstaan. Tijdens mijn stortvloed aan woorden en verhalen, veranderde er iets in zijn nochalante houding. Ik voelde hoe hij naast mij verstrakte. Zijn lippen en kaken stevig op elkaar geklemd, waardoor zijn stevige jukbeenderen nog verder uitstaken. Ook een zekere verandering in zijn blauwe, kolkerige ogen viel me op. Ook al was het donker, de volle maan belichtte ons. Toen ik uitgeraast was, deed hij iets wat ik niet verwachtte. Eerst raakte hij voorzichtig mijn schouders aan met zijn vingertoppen. Toen drukte hij mij tegen zich aan. Zijn aanraking verraste mij zo abrupt, dat ik even niet kon of durfde ademhalen. Alleen al die plotse aanraking van zijn vingertoppen op mijn huid leek het te doen brandden. Hij gaf me een soort van knuffel. Een erg stevige knuffel. Alsof we al jaren bevriend waren. Zo intens voelde het aan. Al waar ik aan kon denken was thuis. Plots dacht ik aan Amine, Aïscha, de vrienden die ik had, mijn ouders, mijn familie. Ik snikte. Voorzichtig aaide Matteo over mijn rug. Heel teder en voorzichtig. Toen probeerde ik me van zijn omhelzing te ontdoen. De omhelzing die niet egocentrisch aanvoelde. Helemaal niet. Alles in zijn lichaamstaal zei me dat hij met me inzat, me op de één of andere manier wou steunen en me van mijn pijn en leed van de afgelopen dagen wou ontdoen. "Dat Matteo is echter niet mogelijk." Ik klemde mijn kaken op elkaar en verstrakte. Ook nog een gevoel dat ik liever niet benoemde. Want dat gevoel is gevaarlijk in deze tijden. Plus, had ik het ook wel juist? Mijn innerlijke zelf was half en half uitgeblust, mijn gevoelens en gewaarwordingen koel aan het oppervlakte. Vanbinnen, was ik echter een mengelmoes aan emoties. Ik wist gewoonwég niet meer wat ik voelde. Met een laatste snik en hik ontdeed ik me van zijn sterke armen. Sterk mijn kaken op elkaar bijtend. Matteo keek me verbaasd aan, maar toch zag ik een zeker begrip, een verstandhouding in zijn ogen. Ogen zo blauw als horizonnen met stormen aan. Ik zag hem slikken. "Sorry..ik zit met jou in." Mompelde hij tegen de donkere lucht in. "Hoeft helemaal niet." kaatste ik hem ijzig terug. De situatie was plotsklaps omgeslagen in koelte.

Ik liep van de treden van de hut, zette mijn smartphone sinds een lange tijd aan. Het scherm lichtte op. Matteo bleef verdwaasd achter. Ik hoorde hem nog nét zeggen, half bezorgd, half spottend, terug in zijn normale doen en laten dus: "Hé, meid, waar denk je nu nog naar toe te gaan?!" Nog verbaasder dan hij al was, liet ik hem achter. Op de trappen van de hut. Zijn woorden sterk negerend, liep ik met als enige licht het sterke maanlicht én mijn gsm het donker in...

ONBEKEND, 25 mei 2028, 2u57, Haven van Algiers

Ik speelde met het mes. Het lemet was even groot als ik het vanaf mijn handpalm tot aan mijn elleboog liet lopen. Zo groot, dus. Ik lachtte in mezelf. Lachtte al mijn tanden bloot en mijn ogen stonden kwaad. Op bloed en geld belust. Het was donker, ik leunde tegen de poort van één of andere garage. Kon de slaap niet vatten. Vandaag had ik de opdracht gekregen om mensen in mijn donkere camionette naar de haven te smokkelen. Want dat was wat ik deed, smokkelen, moorden en nog andere zaken. Ik lachte bij de gedachte eraan. Voor die 'opdrachten' kreeg ik dan een flinke som geld. De afgelopen 10 jaar was er een ware explosie van zulke zaakjes ontstaan. Een straatjongen als ik, afkomstig van de woestijnen in Algerije, kende niet anders dan de genadeloze wereld. Op een leeftijd van 10 jaar had ik gezien hoe mijn ouders gewelddadig door één of andere bende beroofd en daarna ruw de keel doorgesneden werden. Ik kon alleen met lede ogen toekijken, verstopt door mijn ouders tussen kisten. Ik gaf geen kik en maakte geen enkel geluid en wachtte tot het tij gekeerd was. Op mijn 10 - jarige leeftijd, wist ik dat mijn ouders dood waren. Toch ging ik kijken, helemaal koud vanbinnen. Hun ogen staarden dof naar de hemel, het bloed gutste uit hun doorgesneden nekken. Dat bleek niet te stoppen. Zonder vrees maakte ik een schietgebedje en deed hun oogleden toe. Vervolgens voelde ik in mijn vader zijn zakken en vond zijn geldbuidel. Die nam ik mee, ik zamelde proviand en voldoende water in, zadelde mijn paard en nam overnachtingsgerief mee en bond dat aan mijn paard. Toen besefte ik dat ik een wees was. Plotsklaps. Uit het niets. Vanaf dat moment zwoer ik mijn geloof af. Allah was voor mij even dood als de lijken van mijn ouders die voor mij lagen. Het nomadenbestaan zwoer ik ook af. Ik besloot naar Algiers te trekken. Mijn droom, op geld en een warm huis.

Hier was ik nu al 18 jaar, zonder papieren, zonder bestaan, zonder kans op een warm huis of familie. Niemand die naar mij omkeek. Het paard was ik tijdens mijn lange tocht kwijt geraakt, in de nacht ging het er vandoor. Het had zich losgetrokken van de boom, waar ik het aan vastgebonden had. Bang voor het onweer. Voor de bliksemschichten die venijnig de hemel in twee splitsten. Bang voor de zware donder. Geluiden die door merg en been gingen en waar zelf bij mij op dat moment het zweet van in mijn nek parrelde. Ik werd nog steeds kwaad als ik aan dat stom beest dacht. Ik had enkele dagen toen rondgezworven, jagend op wild. Met mijn mes, het mes dat ik in de schacht, goed verborgen tussen mijn kleren gebonden had. Uiteindelijk, datum, uur en tijd vergeten had ik uitzicht op de stad. Met enkel een geldbuidel, de kleren die ik aanhad en de rugzak op mijn rug bereikte ik Algiers. Sindsdien was ik voorbestemd om een zwerver - en bedelaarbestaan te leiden of me bij een bende aan te sluiten. Genadeloos als ik was en geen sprankeltje geloof meer had in de wereld of de mensen koos ik voor het laatste.

Hier zat ik nu. Met mijn 28 zomers, zag ik er uit; mager als ik was, longen kapot gerookt, huid grauw, als iemand van eind de 30. De totaliteit van het geld dat ik verdiende was niet overdonderend veel. Dat gaf ik dan weer direct uit aan eten, sigaretten, gokken en andere bezigheden. Weer lachtte ik geniepig in mezelf. De lege fles die naast me stond, rinkelde toen ik hem omverstootte met mijn hand.

Ik hikte, en likte langs mijn lippen.

Met de tevreden gedachte aan morgen viel ik in slaap.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top