Hoofdstuk 2: Ogen van (uit) de hemel

RANIA, 23 mei 2028, Haven van Algiers, 17u43

Ik hijgde van angst, mijn pupillen verwijden zich tot reusachtige katogen, het zweet parrelde over mijn rug. Een rilling verspreidde zich van het puntje van mijn ruggengraat, van mijn nek tot aan mijn grote teen.

Was dit mogelijk?!
Hallucineerde ik?
Door het slaapgebrek?

Ik beet heel erg hard op mijn onderlip. Mijn typische teken van zwakte, maar vooral, een teken van pure angst. Angst, die zich nu gestaag over heel mijn lichaam verspreidde. Tegelijkertijd maakte verwarring zich meester over me.

Mijn eerste reactie was wegrennen, mijn oersysteem bijna geactiveerd, maar het paar ogen (groene ogen?!) had me op een afstand van 10m in zijn of haar greep.

Mijn angst overwon het van mijn moed, wat me zelden overkwam.
De persoon, want dat was het duidelijk, naderde, log en langzaam. Alsof zij of hij me geen angst wou inboezemen, of dat kan ook: even angstig was voor mij als ik voor hem of haar.

Zou het kunnen?! Echt?! Was het hem? Mijn broer? Ik hield het niet voor mogelijk. De angst, die ik had moeten doorstaan tijdens de slopende dagen begon haar tol te eisen. Ik zakte op mijn knieën en begon te wenen.

"AMIIIINEE!" gilde ik. "Ben jij d...d...dat?!" Ik stotterde bijna nooit, verloor amper de controle over mijn scherpe tong. Het was meenens. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Bevend en snikkend. Ik werd omringd door mist. Plots was ik weer een klein, bang kind van 5 jaar. Wiegend, sloot ik me op in mijn eigen veilige wereld, waar niemand me pijn kon doen of angst kon aanjagen...

Voetstappen kwamen dichterbij. Voetstappen die weergalmden als zware drums in de mist. Ik negeerde elk geluid en gevoel. Weg gekropen in mijn eigen schulp, mijn enigste veilige plek. Het geluid van zware voetstappen op de steiger stopte plots en het was ijzig stil rondom mij.

Met enige inspanning, durf en lef hief ik mijn hoofd op. Weg, was mijn veilige schuilplaats en bubbel. Mijn lichaam schokte en verstijfde toen ik geen paar groene ogen zag, Amine zijn ogen, maar recht in een paar ogen, ogen kleurrijk als een hemel met duizende stormen eraan, keek. Toen werd de hemel en alles rondom mijn donker, koud en stil. Ik zonk weg; "Weg naar de hemel?" schoot er nog door me heen. tot enkel donker en stilte zich om me heen sloot.

AMINE, 23 mei 2018, Djelfa, 18u03

Ik veegde met de rug van mijn hand het zweet dat van mijn voorhoofd parrelde af. Eindelijk was ik op weg naar huis. Niet dat ik er spijt van had van mijn acties van de afgelopen uren. Ik was juist dankbaar dat ik talloze mensen had kunnen helpen. Blij voor de glimlachen die de familieleden me schonken, hun aanblik van pure dankbaarheid, als ik een slachtoffer vanonder het puin reanimeerde en de eerste hulp toediende, weerhield me er van om te stoppen. Vijf uur lang was ik bezig geweest de mensen en vrijwilligers te helpen. Het had het uiterste van me gevraagd. Het was ook gewoon zo frustrerend geweest dat de hulpdiensten op zich lieten wachten. Misschien wringde me dit nog het meest: het feit dat niet iedereen te redden viel...

RANIA, In de buurt van de haven van Algiers, 24 mei 2018, Omstreeks 18u43

Het was verschrikkelijk warm rondom mij heen. Ik probeerde me te bewegen, maar dat lukte niet. Tevergeefs probeerde ik mijn tenen en vingers te strekken. Het koude zweet brak me uit. Angst verspreidde zich door me heen. Was ik verlamd? Of enkel vastgekleefd door een diepe slaap, waaruit mijn lichaam nog moest zien uit te ontwaken? Mijn geest al reeds wakker, werd hopeloos van de knagende onzekerheid... Ik moest om de een of andere reden geluid hebben gemaakt. Een kreun, een jammerkreet. Ik hoorde een lichte pas, voetstappen op een houten vloer, die kraakte onder de persoon haar of zijn gewicht. Holle echoes van de voetstappen kwamen dichter bij me. Een zachte stem, met een lieve ondertoon deed me verstijven, van schrik of hoop, dat kon ik nog niet uitmaken. "Ssst, girl, rest, you're safe here. Don't be afraid of this place or either of me." De persoon, een jongeman, gokte ik lukraak, afgaand op zijn stemgeluid, sprak in het Engels, in een tongval die ik nog nooit van mijn leven gehoord had.
Ik probeerde mijn ogen open te slaan, pijnigde mezelf tot het uiterste. Niets hielp. Ik voelde hoe een hand voorzichtig mijn voorhoofd aanraakte en zachtjes over mijn haar streek. Dezelfde stem suste me toe: "ssst, don't try so hard, you're tired. I think you have a summer fever. So rest now, girl."

De hand raakte mijn hoofd, haast liefdevol, nog één keer aan. Eén aai over mijn haar en toen zonk ik weg in een nog diepere slaap. Dromend van een hemel zo blauw als de zee, en gras zo groen als een steen van smaragd.

Een uur later werd ik deze keer geheel en totaal wakker. Ik opende mijn ogen. Zonlicht scheen fel door een gammele kier tussen het raam en het houtwerk van de hut. Het felle en abrupte licht deed pijn aan mijn ogen. Ik strekte mijn armen. Stram en pijn. Vervolgens probeerde ik mijn benen, tot mijn kleine teen daar aan toe, te strekken. Nog meer pijn en zelfs strammer dan mijn bovenste ledematen. Met veel moeite trok ik de zware en veel te warme lakens van me af en stapte uit het bed. Ik ging recht op staan en...verloor mijn evenwicht. Ik herstelde me en nam de kleine hut in me op. Ik bleek er helemaal alleen te zijn. In de hoek stond het bed, in de andere hoek was een kleine keuken geïnstalleerd. In het midden was een zetel voorzien en een kleine tafel. Wonderbaarlijk was er ook een gigantische boekenkast in de kleine ruimte gestapeld. Ik keek naar buiten en schatte dat het rond de vroege namiddag was, zo' n 14 uur of 15 uur. Mijn adem stokte in mijn keel. Herkende ik deze plek nu?! Ik was op dezelfde plaats als een dag, ik corrigeerde mezelf, waarschijnlijk waren er al reeds enkele dagen verstreken sinds dat ik hier op deze rotsen stond en naar de oneindige verte, de zee, uitkeek. Het eerste wat door me heen schoot, was dat ik in diezelfde oude hut was waar de griezelige oude dame op de middag op die ongemakkelijke bank voor had gezeten!

Voorzichtig verkende ik de hut. Mijn oog viel direct op de gigantische boekenkast, die veel te groot was voor deze hut. Er stonden boeken ingestapeld, boeken in talen waar ik nog nooit van gehoord. Geïntigreerd als ik was, wou ik er ééntje uit het rek halen, maar bedacht me nog net op tijd. "Niets aan raken, Rania." siste ik mezelf toe.

Ik moest hier zien weg te raken, zo snel mogelijk. Het was allemaal heel vriendelijk van de jongeman, of wie hij ook mocht zijn, maar hij wist niets van mijn tocht. Ik voelde me al veel beter dan voorzien. Op hetzelfde moment keerden mijn darmen zich in mijn buik om. Het tegenovergestelde beweerend. "Hmm, misschien nog niet zo optimaal, maar ik zal en moet hier zo snel mogelijk weg!" Zou ik een briefje achterlaten?! "Naah, Rania, wegwezen." De dagen alleen hadden me geleerd om mezelf toe te praten. Ik vond het belachelijk van mezelf, maar het deed me goed om mijn eigen stem te horen.

Voorzichtig opende ik de deur. Nog veel meer fel zonlicht viel door de kier naar binnen. Veel te fel, mijn vermoeide ogen deden er pijn van.

Een ranke en lange figuur met blonde, haast witte haren, stond niet ver van de hut. Bezig met één of ander karwei aan een zeilboot. "Shit, nu geraak ik hier nooit weg." bitste ik nijdig tegen mezelf. Ik moest en zou het er op wagen. Vervolgens raapte ik al mijn moed bij elkaar.

Ik had al opgemerkt dat de deur wat kraakte. Dat werd lastig. Ongezien langs de hut glippen en weglopen leek me nog de makkelijkste optie. 

Ik duwde de deur voorzichtig tegenaan, zorgend dat het geen geluid maakte en voorkomend dat het niet in het slot viel. In de hut speurde ik met mijn ogen af waar mijn gastheer mijn spullen had gelegd. Ik zag mijn grote trekrugzak opengespreid bij de enigste verwarmingsbron in de ruimte, een robuuste kachel. Vlug keek ik rond en screende ik de ruimte verder; al mijn spullen lagen verspreid over de hut. "Verdorie." Vloekte ik luidop. Nog eens.

Ik vond mijn zakmes, mijn extra bundel kleren, de regenbestendige zak waar alles in zat, mijn kookgerief, gasvuren, tent, tentzak, slaapzak, matje, toilettas, kostbaarheden, zoals portefeuille met paspoort en bankkaart, GSM met lader en extra batterij en etenvoorzieningen terug. Vlug propte ik alles ordelijk, in hoeverre dat mogelijk was, terug in mijn trekrugzak. Er zeker van zijnde dat ik niets vegeten had, duwde ik voorzichtig aan de deur. Eenmaal op een brede kier, glipte ik er door. De blonde jongeman was verdwenen. Ik haald opgelucht adem en liet mijn ogen wennen aan het zonlicht. Ik snoof de heerlijke lente lucht op. Deed mijn trekrugzak op mijn rug zodat hij comfortabel dichtgesnoerd en vastgeklikt was. Het was mijn moeders rugzak geweest en het was nog steeds op haar lengte afgestemd (ze was ietwat groter dan mij).

Ik begon te lopen. Ik rende niet richting het heuvelpadje. Nee. Ik ontweek het alsof het een bijtende hond was, die me op de hielen zat. In plaats daarvan rende ik naar de bloemenvelden, door gras dat even hoog kwam als mijn middel. Ik trapte het plat en liet een spoor van vernieling achter. Ik deed een schietgebedje. Me niet bewust dat mijn keuze om niet het pad te volgen niet mijn verstandigste, maar ook niet mijn slechtste, ooit was geweest...

Ik liep en liep, er voor zorgend dat ik nergens overheen struikelde. Mijn energie net voldoende doserend, zodat ik het op het nippertje volhield. Ik was bijna bij mijn bestemming, de haven veronderstellend. Daar waar ik ook het laatst geïndigd was. Ik zuchtte, mijn benen volgden slaafs mijn koppig hoofd en mijn ogen waren nog steeds gefocust op mijn doel. Er rotsvast van overtuigd dat daar mijn redding, mijn bestemming lag. Op een bepaald moment moest ik het grindpad wel kruisen. Ontsnapt uit de sleur van de mooie, maar onhandige bloemenvelden, haalde ik eindelijk weer adem, zo leek het toch. Ik stond langs de kant van het grintpad en had een goed en mooi overzicht over de moderne stad Algiers. Het reuzenrad had stand gehouden. Ondanks de hevige windstoten, ondanks de laatste aardeving. Hoe was dit in godsnaams mogelijk?! Majesteus als het was, leken mijn twijfelachtige gedachten er niets bij. Het was nog een hele eind naar de haven. De grote stad was duidelijk zichtbaar. Zou ik liften? Ik zuchtte, nochmaals...

Hoe ver had degene, die me verzorgd had, van de haven gebracht?! Daarjuist was ik nog van zin dat ik me in hetzelfde hutje als enkele dagen geleden bevond, bij Leila, de oude sluwe dame. "Goed mis, dus, Rania!" beet ik mezelf  toe. Ik volgde het grindpaadje naar beneden, weg uit de onherroepelijke velden met dorstige bloemen, op weg naar de grote baan, richting Algiers Centrum. Mijn bestemming: de haven van Algiers.

Ik stelde me op een strategische plaats en wachtte even, na enkele luttele minuten hoorde ik motors aankomen.

Ik hield me klaar en stak mijn hand uit, in de liftpositie. Een zwarte auto reed me voorbij. Helaas. De auto tuutte eens, maar dat was ook het enige teken van medeleven dat ik kreeg.

Een zangvogel vloog over mijn hoofd, op weg naar de velden met hoge grassen, op weg naar een slaapplaats. De richting uit van de gloeiend rode avondzon. Rood? Zon?

"Shit!" ontsnapte er uit mijn mond. Verdwaasd keek ik naar de zon. Het begon al laat te worden. De zon stond al laag aan de horizon. Nog steeds was het echter warm. Te warm, maar nog nét op het randje van aangenaam. Een briesje streek over mijn wang. Haast strelend. Verdorie! Mijn maag knorde, ik had eten moeten meenemen uit de hut, op zijn minst! Ik graafde in mijn geheugen, maar had ook maar iets van eetbaars zien liggen in de hut van mijn verzorger.

Ik voelde me nog steeds zwak. Nu de avond viel, merkte ik ook dat ik uitgeputter was dan dat ik voor goed had aangevoeld. Zo stond ik enkele minuten in mezelf te piekeren, tot ik plots weer motergeronk hoorde aankomen. Haastig stelde ik me klaar. Haast klaar om de auto overvallen. Het moest er ludiek uit zien hoe ik daar stond. Gereed in een aanvalspositie, uitgehongerd, dorstig en moe. Ik schatte dat ik nog een halfuur had om hier weg te geraken, voor het donker werd. En als ik geen lift (liefst met een aangename chauffeur of liefst zelfs met een gezin) kon versieren, dan zat er maar één ding op en dat was terug naar de hut van mijn redder...

In het komende halfuur reden er nog enkele auto's voorbij. Enkele chauffeurs zwaaiden me tegemoet, andere tuutten dan weer, maar niemand maakte ook maar enige aanstalten om me een lift te geven. De moed zakte me in de schoenen. Ik had hoogstens nog een kwartier. Met lede ogen keek ik toe hoe de zon langzaam van de horizon verdween. De maan stond al hoog klaar aan de hemel om zijn ontoerijkbare liefde te vervangen. Ik zuchtte. Motorgeronk...maar helaas van de andere kant. Toch stond ik klaar.

Tot grote verwondering stopte de jeep. Het was een donkerzwarte landrover. De chauffeur draaide het raampje open. Mijn mond viel open, toen ik het gezicht van de chauffeur zag. Even verdwaasd staarde ik hem aan, maar herstelde me vliegenssnel. Een paar blauwe ogen keken me aan. "Do you need a ride, miss?" vroeg de chauffeur in het Engels met die merkwaardige tongval die me al eerder opgevallen was. "Hoe in godsnaams was dit mogelijk?" Zonet, was ik weggelopen van deze vreemdeling. De vreemdeling die me half in paniek en totaal vermoeid had opgevist vanaf de stijger aan de haven. De vreemdeling die me had verzorgd en een slaapplaats had aangeboden. Deze vreemdeling kwam ik nét nu tegen. Opnieuw startte ik waar ik begonnen was. Ik geloofde niet in 'het lot', maar deze merkwaardige toevalligheid deed me toch heel sterk twijfelen. Zo hard, dat ik het aanbod van deze vreemdeling aan nam.

"Uh, yes sir, thank you, I could use a ride. Hij strekte zijn arm uit en de"ed de deur van de passagierszetel voor me open. Ongemakkelijk en ingetogen nam ik plaats in de passagierszetel en deed de deur van de landrover dicht. Vrolijke indie - pop schalde door de radio. De stilte verzachtend. De chauffeur ging door in het Engels. Mijn Engels was goed dus ik vertaalde het vlot en sprak hem in mijn beste Engels toe.

"Zo, meisje, ken ik jou niet ergens van?" vroeg de jongeman plagend. Bij deze vraag voelde ik me al wat minder ongemakkelijk en antwoordde met mijn terugkomende, opborrelende brutaliteit. "Ik zou het niet weten." grijnsde ik half.  Ik keek hem met één half opgetrokken wenkbrouw aan. "Wat is jouw naam eigenlijk?" vervolgde ik. De jongeman verlegde zijn aandacht van de weg, naar mij en keek me strak, maar vriendelijk ogend aan. Er verscheen een glimlachje op zijn gezicht. "Matteo, aangenaam, opnieuw, kennis te maken met jou, jongedame. Hoe mag ik jou aanspreken, tevens?" vroeg hij me liefelijk. Ik besloot hem te vertrouwen. "Rania, aangenaam." "Mooie naam, Rania." Hij lachtte schalks. Ik lachte terug. Het ijs was gebroken, maar ik liet me niet innemen door zijn blauwe kijkers, noch door zijn vriendelijkheid, noch door zijn niet onknap voorkomen. Want een eerste kennismaking voor mij, doet me vooral denken aan het koude, bovendobberend puntje van de ijsberg..."

Tijdens de 10min durende autorit, kwam ik toch wat te weten over Matteo. Zijn naam, zoals ik vermoedde, verraadde zijn afkomst. Zijn moeder was Italiaanse. Zijn vader was half Algerijn en...half Belg. Belg?! Vroeg ik door aan Matteo. "Van uit België, bedoel je?" hij lachte me goedkeurend toe, verbaasd over mijn globale landenkennis. "Klopt helemaal!" antwoordde hij. "Mijn grootmoeder en grootvader wonen daar nog steeds en ikzelf heb er 15 jaar gewoond. Nu woon ik na de echtscheiding van mijn ouders, terug bij mijn moeder in Italië. Ik heb mijn studies nog afgewerkt en dan ben ik met haar naar haar geboorteland, Italië, verhuist.  Ik was verbaasd, de jongeman die naast mij zat, had een geheel Europees voorkomen. Het type jongen, een surferboy, schreef ik  hem toe, dat in typische Westerse films voorkomt. Bijna grapte ik dat hij echt wel de Westerse roots van zijn grootmoederskant had geërfd. Hij had witblonde haren, een donkergetinte huid, maar zijn ogen waren het meest merkwaardigste aan hem. Mijn nieuwsgierigheid onderdrukkend, stelde ik in de plaats daarvan de vraag wat hij had gestudeerd in België. "Oh, eerst een bachelor sociaal werk en daarna de master Gender en diversiteit in Gand, Ghent of Gent." "Ken je die stad?" vroeg hij al lachend. Ik verstond even niet wat hij zei. "Brussels, bedoelt u?" hij lachtte. "Haha, nee, nee, Gent is hier dus al even onbekend en nutteloos als mijn master in Gender en Diversiteit." We reden de bocht uit en hij lachtte me toe. "Welkom thuis, Rania.."

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top