꘎ V I E R ꘎
Ik heb altijd gedacht dat ik weet hoe het is om eenzaam te zijn. Wanneer je vijf jaar in je eentje doorbrengt in een veel te groot huis, dan wen je aan die snijdende eenzaamheid. Je leert de geluiden van je huis kennen, begint te praten tegen de stemmen in je hoofd, en vindt plezier in dode dingen.
Hier in Nirva is het anders. Ik begin door te krijgen dat mijn eenzaamheid van thuis niets is in vergelijking met dit.
Er zijn mensen in dit huis. Veel mensen. Je hebt Agnes en Joseph. Drie personen die instaan voor het eten. Nog twee die het huis schoonmaken. En dan nog Marith natuurlijk, al hoor ik haar stem minder vaak dan die van de anderen. Zo veel mensen, en ze willen allemaal niets met me te maken hebben.
Ik ben nog nooit zo alleen geweest als nu.
En dus duurt het niet lang voor ik in mijn oude gewoontes herval. Ik ben terug het meisje van de Buitenwereld, alleen dan op een andere plek. Ik word weer Dracula, en Alice en Jo March. Uren worden dagen, tot ze misschien zelfs weken zijn. Ik heb geen idee.
Elke dag ligt er een stapeltje nieuwe kleren voor mijn deur. Ze zijn niet het perfecte wit, en niet het mooie blauw. Ze zijn grijs, iets daartussen in, alsof het nog maar eens extra benadrukt moet worden dat ik niet bij de mensen van Nirva hoor. Ik zal hier nooit thuishoren.
Ik krijg een nieuw paar handschoenen, ook grijs, en hoewel ik het overweeg om ze weg te gooien, doe ik ze toch aan. Na dagen eenzaamheid is het moeilijk om nog te willen vechten. Ik kan niet eens ontkennen hoe een klein deeltje van mezelf hoopt dat iemand met me zal willen praten als ze merken dat ik de moeite neem om mijn gaven te onderdrukken.
Ik leer elke hoek van het Vasselli-huis kennen. Het is nog groter dan het mijne, maar dan beter en mooier. Het is duidelijk goed onderhouden, want hoe hard ik ook mijn best doe, ik vind geen planken die kraken onder mijn voeten. De trappen zijn bedekt met dikke tapijten, de lampen geven helder licht, en de ramen blinken. Soms is het moeilijk om me in te beelden dat hier mensen wonen, zo perfect lijkt het hier.
En toch. Ik hoor hen. Ze discussiëren over het avondeten, of praten over Josephs school. Ik weet dat ze er zijn en zij weten dat ik er ben. Elke keer wanneer ik mijn kamer verlaat, wordt het muisstil op de gangen. Het maakt me boos en triest tegelijk en doet me meer dan ooit verlangen naar mijn stille thuis.
Er is maar één iemand in dit huis die me weet te appreciëren. Hij heeft vier poten, een zwarte pels, en de meest zielige ogen die ik ooit al gezien heb. De Vasselli-hond houdt me al gezelschap sinds ik hier gearriveerd ben en is ook degene die me naar de tuin geleid heeft. Ik weet niet wat zijn naam is en aangezien niemand de moeite neemt om het me te vertellen, heb ik hem dan maar Toto genoemd. Hij lijkt het wel leuk te vinden, dus is het ons kleine geheim geworden.
Ik blijf onder de indruk van hoe groen de tuin is, zelfs al spendeer ik hier nu het merendeel van mijn tijd. Het is me niet ontgaan dat er een omheining rond de tuin staat, al snap ik niet waarom. In de Buitenwereld is alles van iedereen, als je maar genoeg lef hebt. Hier lijken de mensen alles al te hebben, dus ik begrijp niet waarom ze zich dan zo willen afzonderen van de rest van de wereld. Misschien zijn de mensen aan deze kant van de muur wel allemaal gestoord.
Het is me al snel duidelijk geworden dat het hek me binnen zal houden, een kooi in een grotere kooi, en dat ik hier de rest van mijn tijd zal doorbrengen tot ze genoeg van me hebben. Het maakt me boos, vooral op mezelf, maar ik heb niemand om het op uit te reageren, dus duw ik het gewoon een beetje dieper.
Toto heeft een dode tak in zijn bek en port me er meermaals mee. Het duurt even voor ik doorkrijg dat het een geschenk voor me is. Ik neem hem voorzichtig over, amper lettend op het vocht dat door mijn handschoenen dringt.
"Wat lief van je."
Ik keur de stok, die stevig aanvoelt. Toto lijkt zijn best gedaan te hebben om hem uit te zoeken. De hond staart naar me, afwachtend, en ik haal vragend mijn schouders op.
"Wat?"
Hij blaft een keer en iemand gniffelt achter me. Ik draai me om en voel me betrapt, ook al doe ik niets verkeerd. Marith staat voor me. Ze ziet er anders uit dan de laatste keer dat ik haar zag. Ze is in het wit gekleed, in dat perfecte Nirvaanse wit, alsof de stad haar weer helemaal opgeslorpt heeft.
"Hij wil dat je de stok weggooit, zodat hij er achteraan kan lopen."
Ik frons en kijk naar de tak in mijn handen. Oh. Toto blaft nog een keer, iets ongeduldiger en ik doe wat Marith me gezegd heeft. De hond de stok rent achter de stok aan en kwispelt enthousiast met zijn staart wanneer hij hem terugvindt. Ik kijk langs opzij naar Marith. Ik wil niet toegeven dat haar plotse bezoek me verrast, maar het is moeilijk om dat te ontkennen.
"Ik wilde je eerder bezoeken, maar—"
"Je was te druk bezig met je plaats terug te krijgen?"
Het voelt raar om mijn stem opnieuw te gebruiken tegen iemand die terug kan spreken. Ik staar naar de hond, die zijn interesse in zijn tak verloren is. Hij ligt op zijn rug in wat zand te rollen en ik besef dat het met Marith net zo gegaan is. Ze heeft naar me gezocht, maanden aan een stuk als ik de gefluisterde woorden van het personeel mag geloven, en nu ze me gevonden heeft, ben ik niet interessant genoeg meer. Dus laat ze me maar wegrotten in dit veel te grote huis.
Waarom voelt dat zo bitter?
"Ja. Ik ga me er niet voor verontschuldigen. Ik ben wie ik ben. Ik heb je onderweg naar hier al gewaarschuwd dat niemand van ons perfect is."
Ik draai met mijn ogen.
"Dus het is mijn eigen schuld? Ik had je niet mogen geloven, had niet mee naar hier mogen komen, gewoon omdat je halverwege gezegd hebt dat er 'iets donker in elk van ons zit'?"
"Iets duister."
"Wat?"
Ze zucht en ik kijk weer naar Toto.
"Ik ga heel eerlijk zijn, Lorelei. Als je niet vrijwillig meegekomen was, dan had ik waarschijnlijk wel een andere manier gevonden om je hier te krijgen. Ik ben niet vrij van zonden, integendeel, maar ik ben voorbij het punt om me ervoor te verontschuldigen. Van alle mensen op deze planeet, zou ik net denken dat jij me het beste zou begrijpen."
Maar ik wil je helemaal niet begrijpen. Ik wil niet begrijpen waarom het zo hard snijdt of waarom ik me zo stom voel.
"Joseph veilig houden is mijn enige doel. Hij is het enige waar ik om geef, en ik kan niet zeggen dat het me spijt dat ik jou heb moeten gebruiken om zijn veiligheid te garanderen."
Ze draait de ring om haar vinger enkele keren rond en ik word er opnieuw aan herinnerd dat we vreemdelingen zijn voor elkaar. Ze is me niets verschuldigd. En ik ben haar dat ook niet.
"Ik kende mensen zoals jij. In de Buitenwereld."
"Slim en ontzettend onweerstaanbaar?"
Ik draai met mijn ogen. Eerder ontzettend irritant, ja.
"Mensen die Verbannen waren. Ze hadden meestal niet zoveel geluk als jij, en spendeerden de rest van hun miserabele leven daar."
Ze knikt, maar zegt niets. Het frustreert me een beetje dat het de enige reactie is die ik krijg. Beseft ze dan niet hoe gemakkelijk ze ervan af gekomen is?
"Je wordt niet zomaar Verbannen."
Moordenaars, dieven en andere zondaars. Waar op dat lijstje past Marith? Haar blik vindt de mijne, uitdagend, en even krijg ik het gevoel dat ik een gevoelige snaar geraakt heb. Ik wil doorzetten, haar raken waar het echt pijn doet, maar in plaats daarvan kijk ik weg. Ik zal me niet verlagen tot hun niveau.
Ik volg Toto, die een vlinder gevonden heeft. De hond zit het insect speels achterna, maar het beestje fladdert onstuimig heen en weer, altijd net buiten bereik. Marith zegt niets meer en even krijg ik spijt dat ik mijn eerste gesprekspartner in dagen alweer weggejaagd heb. Nee, het is haar eigen fout.
"Je hebt gelijk. Wij Verbannelingen zijn echt vreselijke mensen, de grootste zondaars die er bestaan."
Haar stem klinkt vlak en wanneer ik me terug omdraai, zie ik het barstje dat in haar harde façade verschenen is. Ik wil het meteen weer lijmen, maar ik kan alleen maar zwijgen.
"Ik heb je niets te bieden, Lorelei. Ik ben naar hier gekomen omdat ik je wilde uitnodigen voor het diner, maar ik zal het je niet kwalijk nemen als je dat liever niet doet. Het ziet ernaar uit dat je je mening over mij al gevormd hebt en ik heb eerlijk gezegd niet de tijd en zin om je te verbeteren."
Een tel lang wil ik weigeren. Gewoon uit pure koppigheid. Haar uitnodiging is een vergiftigd geschenk en ik wil niet dat ze denkt dat ze me er blij mee maakt.
Maar het zou een leugen zijn.
Ik wil niet meer eenzaam zijn.
Dus ik knik. Mariths blik vindt de mijne en ze glimlacht voorzichtig. Ik probeer te negeren hoe het mijn hart doet versnellen en kijk weg van haar. Het zou me bang moeten maken hoe makkelijk ze me weet om te praten, maar het kan me niet eens schelen.
Vanavond eet ik niet alleen.
꘎꘎꘎
"Lorelei?"
Mariths stem klinkt aan de andere kant van de slaapkamerdeur, en ik veer overeind van mijn bed. Ik ben nog maar halverwege mijn kamer wanneer ze de deur openzwaait en binnenkomt.
"Ben je klaar?"
Ik knik, maar haar blik verandert in een frons wanneer ze me in zich opneemt. Ik kijk snel opzij, naar de spiegel in de hoek, en besef dat mijn haren alle kanten uitsteken. Ik wil me fatsoeneren, maar Marith geeft me die kans niet eens. Ze staat plots voor me, met haar handen uitgestrekt.
Ze moet zich duidelijk bedwingen om niet in lachen uit te barsten. Ik gun haar een boze blik en ze draait met haar ogen, terwijl ze een stap naar me toe zet.
"Hier, laat me..."
Ik houd mijn adem in. Haar gezicht is zo dicht bij het mijne dat ik elk detail kan zien, maar mijn blik blijft hangen bij haar ogen. Die ogen. Helder en hard, alsof ze met haar blik alleen de waarheid in alles kan zien. Ze zijn heldergroen, omringd door een donkere lijn, en ik wil erin verdrinken, ook al vertelt mijn hoofd me dat het een slecht idee is. Marith schraapt haar keel, en ik wend snel mijn ogen af. Waar ben ik in godsnaam mee bezig?
Ze duwt voorzichtig enkele wilde plukken achter mijn oren, en kijkt dan nog even, alsof ze moet bepalen of het goed is zo. Wanneer ze eindelijk tevreden lijkt te zijn en knikkend een stap achteruit zet, hamert mijn hart in mijn borst.
"Zo kan je onmogelijk op het diner verschijnen, toch?"
Ik registreer amper wat ze me zegt en hoor alleen de ruis van mijn hart. Waarom is ze niet bang van me? Ik ben nog niet vergeten hoe ik bijna haar moeder -nee, stiefmoeder- vermoord heb, voor haar ogen. Hoe ik alleen maar rood zag en niet meer helder kon nadenken. Doet ze alleen maar alsof ze niet bang is?
Maar dan neemt ze mijn hand in de hare en ik vergeet meteen al mijn twijfels. Mijn hart maakt een gek sprongetje in mijn borst. Dus toch niet gespeeld. Ik probeer te negeren hoe warm haar hand in de mijne voelt, zelfs door mijn handschoenen heen, en adem diep in. Marith trekt me de gang op zonder twijfelen en glimlacht een beetje breder terwijl we de trap afdalen.
"Joseph zit al de hele namiddag rond te stuiteren omdat ik je uitgenodigd heb."
"Echt?"
Ik kan me amper inbeelden dat hij me nog terug zou willen zien. Of dat Agnes hem dat zou toelaten. Ik schaam me plots voor mijn woede in die witte zaal en ik stop met wandelen. Ik houd Marith tegen, die vragend naar me opkijkt. Ze is nog kleiner zo, nu ze een trede lager staat dan me, en ik onderdruk de neiging om naast haar te gaan staan.
"Het spijt me. Voor dat hele voorval met Agnes."
Marith haalt haar schouders op.
"Geen sorry zeggen voor dingen die je niet meent."
Ik bijt op mijn lip. Ze heeft een punt. Ik zou Agnes waarschijnlijk zo weer aanvallen als ik weer de kans kreeg, en eigenlijk doet me dat helemaal niets. Het is iets anders dat me al dagen stoorde.
"Oké, dan. Het spijt me dat ik Joseph bang gemaakt heb. Voor jou ligt het iets moeilijker, maar... Joseph had dat niet moeten zien."
Ik verwacht halvelings dat ze me opnieuw gaat tegenspreken, of dat ze ook voor haar een verontschuldiging gaat eisen, maar ik begin door te krijgen hoe ze in elkaar zit. Of toch een klein beetje. In plaats daarvan glimlacht ze en geeft ze me een kneepje in mijn hand.
"Joseph had zijn ogen dicht, dus het valt allemaal wel mee. Maar toch bedankt. Je bent de slechtste nog niet, Lorelei."
Ik wil haar tegenspreken. Haar vertellen dat handschoenen alleen niet genoeg zijn om het monster in mij te stillen. Ik kan haar niet garanderen dat ik Agnes niet opnieuw zal aanvallen, of eender wie in dit huis.
Doden is verslavend. Mijn bloedlust is immer aanwezig, wervelend in mijn borst, klaar voor mijn volgende slachtoffer. Bloemen doen verwelken, helpt helemaal niets. Integendeel. Het is als blazen naar een huis van steen. Je weet diep vanbinnen dat het geen zin heeft, ook al doe je het toch. Blazen op een huis van stro is veel leuker. Dan maak je tenminste kans op de prooi binnenin.
Ik wil het haar vertellen, omdat ik wil dat ze het begrijpt. Maar voor ik de kans krijg om de woorden te vormen, stuitert Toto met luid geblaf de trap op, gevolgd door een joelende Joseph.
Marith draait glimlachend met haar ogen, en even lijkt het alsof ze Joseph wil berispen. Ze houdt zich in, en Joseph omhelst ons als wijze van begroeting. Mijn bloedlust komt meteen tot leven, als een magneet aangetrokken door haar tegenpool. Ik hap naar adem, en kijk naar Marith.
Iets in haar blik houdt me tegen om de vragen in mijn hoofd hardop te stellen, dus in plaats daarvan kijk ik naar haar hand die nog steeds warm in de mijne ligt. Ik duw mijn mondhoeken omhoog tot ik glimlach en doe een poging om naar Josephs enthousiaste verhaal te luisteren. Mijn gave doet mijn hart razen, alsof het boos is dat ik het niet wil geven wat het wil en ik sluit mijn ogen.
Misschien ben ik minder alleen dan ik dacht.
De persoon die de meeste referenties naar sprookjes/andere verhalen kan vinden, krijgt een shout-out op het einde (als ik me tegen dan zelf nog kan herinneren welke er allemaal inzitten 😂 )
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top