꘎ E E N ꘎
Ik trek de zware stoffen gordijnen van mijn slaapkamer open en besef meteen dat het geen verschil maakt. De storm van gisteren is nog niet gaan liggen en de donkere wolken bedekken de hele hemel. Ik loop zuchtend naar beneden, op zoek naar de weinige restanten van kaarsen die ik nog heb. Het grootste deel heb ik gisteren al moeten opbranden en ik weet nu al dat ik morgen zonder licht zal zitten als het niet snel opklaart. De volgende persoon die me nodig heeft, zal me met kaarsen moeten betalen. Massa's kaarsen.
De kaarsen zijn amper voldoende om de boektitels te verlichten, maar ik ken ze toch al vanbuiten. Dat gebeurt nu eenmaal wanneer je zoveel tijd alleen doorbrengt. Ik trek het zesde boek uit de rij van de plank en sla het open terwijl ik op de trap ga zitten.
Het is veruit mijn favoriete bezigheid, in dit verlaten huis. Niet het lezen, want daar ben ik niet zo goed in. Ik gebruik de boeken vooral om mijn verbeelding te laten werken. Vandaag is het een van Bram Stokers figuren waarin ik me inleef. Ik laat mijn tong over mijn hoektanden glijden, ook al zijn ze niet abnormaal groot, en sluit mijn ogen. Van alle figuren is Dracula waarschijnlijk wel het personage waar ik het meest op lijk. Bleke huid, zwarte haren, en bovenal, die eeuwige bloedlust. Toegegeven, ik ben niet zo geschift om het op te drinken, maar toch.
Ik sta op, het boek tegen mijn borst geklemd, en verstop me in een van de gordijnen. Ik probeer me in te beelden dat het mijn cape is, en dat er elk moment een mooi meisje kan arriveren. Hopeloos, op zoek naar onderdak voor de razende storm buiten, en zich onbewust van het gevaar dat zich in dit huis schuilhoudt.
Beetje bij beetje zou ik haar over mezelf vertellen. Al mijn diepste gedachten, al mijn geheimen. Ik zou haar vertellen over mijn gave.
"Hier is wat je over mij moet weten, liefste."
Mijn stem klinkt zacht in mijn huis, en ik adem diep in voor ik de waarheid hardop zeg.
"Mijn aanraking is dodelijk. Niet op een coole, 'ik ben zwaar getraind in vechtsport'-manier, maar echt letterlijk dodelijk."
Ik zou eraan toevoegen dat niets aan me kan ontsnappen. Planten, dieren, mensen, mijn handen maken geen onderscheid. Eén vingertop is voldoende. Als ik medelijden heb, gebruik ik er twee of een hele hand om het sneller te doen gaan.
"Het is niet dat ik het voor mijn plezier doe, mijn liefste. Dat moet je begrijpen."
Maar hier in de Buitenwereld, met geen enkel ander verkoopbaar talent, is het de enige reden waarom ik nog leef. Mensen verachten mijn gave, maar er zijn er genoeg van hen die me in de schaduwen van de nacht toch om hulp vragen. Typisch. Ze denken stuk voor stuk dat ze vrij zijn van zonden als ze die door een andere zondaar laten uitvoeren. Ik heb hen al vaak willen toebijten dat we al lang in de Hel beland zijn, maar ik ben afhankelijk van hen, van hun betalingen, dus ik kan niet anders dan zwijgen. Eten, kledij, meubels. Mijn hele leven bestaat uit fragmenten van anderen.
Ik zou mijn geliefde vragen of ze nog van me kan houden, nu ze weet wie ik ben. Ik zou haar troosten nu de waarheid tussen ons in hangt, maar ik zou haar niet aanraken. Dat nooit. En als ze bij me zou blijven, dan zou ik een heel leven opbouwen voor ons en er alles aan doen om haar te beschermen. Ik zou van haar houden, en zij van mij. Mijn lach ontsnapt me voor ik hem kan tegenhouden, en net op dat moment wordt de hele hemel verlicht. Elk detail van het huis is zichtbaar in de bliksem, die meteen daarna gevolgd wordt door een oorverdovende donderklap.
Ik krimp in elkaar, en laat het gordijn van me afschuiven. Ik wacht tot het weer stil is, en schud dan mijn hoofd. Dat komt ervan. Ik mag mezelf niet zo laten gaan. Ik leg Dracula neer op de tafel in het midden van de kamer, die ondertussen al bijna buigt onder de stapels andere boeken, en laat mijn hand nog even op de cover liggen. Misschien wordt het maar eens tijd om Dracula achter me te laten, en op zoek te gaan naar iets lichtere kost. Ik staar naar de boekenkast, en laat mijn blik over de kaften glijden. Frankenstein? Ik schud glimlachend mijn hoofd. Nee, beter een verhaal als Alice in Wonderland. Of misschien gewoon een andere hobby zoeken.
De bel die boven de deur hangt, rinkelt, en ik draai me om om de brede, eiken deur open te zien zwaaien. De kille windvlaag die mijn bezoeker met zich meebrengt, doet de vloerplanken kraken. Ik draai me snel terug om en staar naar mijn boek. De deur valt terug dicht en ik plaats mijn handen in mijn zij om mezelf breder te doen lijken.
"Ik werk niet op dinsdagen."
Ik hoop dat de irritatie in mijn stem duidelijk is, want er hangt niet voor niets een bordje aan de deur. Toegegeven, mijn handschrift is niet geweldig, maar je moet het al expres genegeerd hebben om dat gemist te hebben.
"Ik heb een aanbod dat je niet kan weigeren. Zelfs niet op dinsdag."
Ik draai me om, en probeer mijn verrassing voor mezelf te houden. Er staat een meisje voor me, ongeveer van mijn leeftijd. Ze is korter dan me, en hoewel ze hier is, verraden haar kleren toch dat ze niet van hier afkomstig is. Niet van de Buitenwereld is. Ze heeft een draagtas om een van haar schouders, en haar donkere haren plakken tegen haar warmbruine huid door de regen. Ik besef dat ik aan het staren ben, en herpak me.
"Tenzij die zak gevuld is met kaarsen, denk ik niet dat je me iets te bieden hebt."
De ironie van de situatie ontgaat me niet. Ze ziet er misschien niet erg hulpeloos uit, maar mijn verbeelding lijkt plots wel heel erg hard tot leven gekomen te zijn. Of misschien ben je eindelijk echt gek geworden. Het meisje fronst, alsof ze probeert te achterhalen wat ik bedoelde, en ik draai met mijn ogen.
"Prima, je komt duidelijk van ver, dus ik kan je op zijn minst een poging laten doen om me te overtuigen."
Ik kruis mijn armen, een automatisme om mijn handen af te schermen voor de vreemdeling in mijn huis. Mensen zijn bang voor me en ik ben al ver voorbij het punt om er nog iets om te geven. Het meisje lijkt er echter geen last van te hebben en zet zelfs een stap dichterbij. Er zit iets van resolutie in haar ogen en voor het eerst vraag ik me af of ik degene ben die bang moet zijn. Ik schud het snel van me af. Nee. Ze is ofwel dom, ofwel gestoord. Ik zal me door haar niet laten afschrikken.
Ik probeer te gokken voor wie ze me nodig heeft. Ze is jong, dus misschien is het een van haar ouders. Of een broer of zus. Ik laat mijn blik over haar gezicht glijden, haar dure kleding, haar handen, en... Daar is mijn antwoord. Een gouden ring, blinkend om haar vierde vinger. Ze mag van geluk spreken dat ze niet bestolen is, maar goed. Ik weet wat ik wil weten. Ze wil haar man dood.
"Ik heb geld. Genoeg geld om je weg te krijgen uit deze plek."
Ze heeft geld, dus ze heeft zijn fortuin niet nodig. Overspel dan? Of kan hij zijn handen niet thuishouden? Ik leun tegen de tafel, en haal mijn schouders op.
"Wie zegt dat ik hier weg wil?"
De Buitenwereld is hard, maar het is niet alsof haar geld me plots naar een andere plek zou kunnen krijgen. De Omwalde Steden zijn onbereikbaar, met hun idioot geboorterecht. Iedereen die de pech heeft om ergens anders ter wereld te komen, zal nooit een plek krijgen in de Omwallingen. Dan blijven de Voorsteden over, maar dan blijf ik nog liever hier. Er moet een reden zijn waarom ze die de voorgeborchtes van de hel noemen, en ik ben niet van plan om erachter te komen. Ik heb mijn plek gevonden, hier in de Buitenwereld. Ze zou dus met wat beters moeten afkomen dan een belofte op de Voorsteden. Ze zette opnieuw een stap dichterbij, en ik moest me inhouden om niet verder achteruit te leunen.
"Ik heb je nodig in Nirva, en ik kan ervoor zorgen dat je daar mag blijven."
Ik hap naar adem en schud mijn hoofd in ongeloof. Dan toch een Omwalde Stad. Ik besluit dat ze gestoord moet zijn, nog gestoorder dan ik, en lach.
"En hoe wil je dat bereiken? Ik weet niet of je het doorhebt, maar ik ben niet bepaald een Hooggeborene."
Niet zoals jij dat bent. Ik zeg het niet, maar het hangt tussen ons in. Ze draait met haar ogen, en het verrast me hoe aangenaam ik het vind om haar op stang te jagen. Ze opent haar tas, en haalt er een paar rode handschoenen uit. Nog voor ze het zegt, weet ik dat ze voor mij bedoeld zijn, en ik moet lachen om de pijnlijke ironie ervan. Natuurlijk, geef het meisje met de bloedlust maar bloedrode handschoenen.
"Deze zullen je krachten in bedwang houden."
Ze steekt ze mijn richting uit, maar ik schud mijn hoofd.
"Denk je niet dat ik al geprobeerd heb om handschoenen te dragen? Hoe dom zie ik eruit? Die dingen werken niet."
Haar lippen worden een dunne lijn, maar het kan me niet schelen. Ik ben niet van plan om een vreemdeling me te laten redden, zeker wanneer ik niet eens om die hulp gevraagd heb. Toch is er iets in me dat opleeft bij de mogelijkheid. Dingen aanraken zonder ze te doden. Hoe zou dat voelen?
"Er zit aluminiumdraad in, die je krachten blokkeert."
Ze geeft me geen extra uitleg en nu voel ik me alsnog dom. Hoezo helpt een onnozel metaal om mijn krachten te stoppen? Ik wil het haar bijna vragen, maar ze gooit de handschoenen mijn kant uit, en haar gezicht maakt heel erg duidelijk dat ze geen geduld meer heeft met me. Ik vang ze op het laatste nippertje, geïrriteerd door de hele situatie.
Zou ze het menen? Het klinkt te goed om waar te zijn. Waarom net ik? Ik kan me amper voorstellen dat er niemand in die stad van haar niet bereid is tot moord. Mensen zijn hebberig. Ze doen alles voor het juiste bedrag. Daarnaast, ik, in Nirva? Dat wil ik wel eens zien gebeuren.
"Wat heb je zo nogal in die zak van je zitten?"
Het meisje draait met haar ogen, maar legt haar handen toch beschermend op haar tas.
"Niets om je zorgen om te maken."
Ik doe de handschoenen om, die te groot uitvallen. Ik verwacht dat ik me anders zal voelen, maar er gebeurt helemaal niets.
"Je weet dat ik je binnen de seconde kan doden, toch?"
Ze draait met haar ogen, en draait zich van me weg, alsof ze me beu is en geen tijd heeft voor mijn gedoe. Wel, dan was ze maar niet hier naartoe moeten komen.
"Doe wat je niet laten kan, maar zonder mij geraak je Nirva niet in."
De manier waarop ze over Nirva spreekt, overtuigt me er meer en meer van dat ze haar aanbod toch meent. Ik kijk naar mijn huis, naar de stapels boeken en de kilo's stof, de kaarsen die hun einde proberen uit te stellen en daarin falen, en zucht. Wat kan er misgaan? Als ze gelijk heeft, als ze me echt in Nirva kan krijgen, dan kan ik me misschien eindelijk verlossen van mijn gaven. Eindelijk iemand anders worden.
"Goed dan. Waarom ook niet."
Ze draait zich om en er verschijnt een opgeluchte glimlach op haar gezicht. Het zorgt ervoor dat de spleet tussen haar voortanden zichtbaar wordt. Het leidt me af, die kleine onvolmaaktheid in haar verdere perfecte gezicht, en ik ben even kwijt wat ik wilde zeggen.
"Mijn naam is Marith, trouwens."
Ze steekt haar hand naar me uit en heft haar kin een beetje hoger, duidelijk niet onder de indruk van mijn gestaar. Ik draai met mijn ogen. Ik ben niet van plan om haar de hand te schudden, zelfs niet met de handschoenen. Als ze denkt dat ik haar zomaar op haar woord geloof, dan heeft ze het goed mis.
"Iedereen noemt me Lorelei."
Er springt verbazing in haar ogen, maar ze verbergt het snel. Het verwart me, maar ik duw het gevoel weer weg. Ik draai me om naar mijn boek, en laat mijn vingertoppen erover glijden.
"Vertel me eens, over wiens dood hebben we net onderhandeld?"
Ik probeer het jeukende gevoel in mijn vingers te negeren, de drang om opnieuw in actie te komen, maar ik weet nog voor ik haar woorden hoor dat het me al niet meer kan schelen op wie ik mijn talenten moet uitoefenen.
"Mijn moeder."
Het begint me te irriteren hoe onvoorspelbaar ze is, maar ik negeer het. Het doet er niet toe. Mijn bloedlust wervelt in mijn binnenste en ik weet dat er maar een ding is dat het kan stillen. De symfonie van kokend bloed.
Hoe vinden jullie het? Lorelei is veruit het meest *kucht* getikte personage dat ik al geschreven heb, but I kinda like her 🤪
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top