21_Part_3

De deur is van dichtbij nog indrukwekkender dan van veraf. Het torent meters boven hem uit, is minstens acht keer zo hoog als hijzelf. Tot zijn grootste verbazing is de kleine deur in de reusachtige poort niet gesloten, in tegenstelling daartoe staat het zelf op een kleine kier.
Met een akelig gekraak duwt hij de deur verder open, totdat er een opening ontstaat die groot genoeg is voor hem om er doorheen te lopen.
Binnen neemt hij wel de tijd om uitgebreid alle prachtige beelden en decoraties te bekijken, die hier niet van goud, maar van marmer zijn gemaakt. Ze doen hem denken aan de gebroken beelden die in de ruïnes van de drakentempels in de buurt van de Stad van de Drakenrijders liggen, herinneringen aan een oude tijd waarin de draken nog heersten over de gehele Wildernes.
Toch staat hij het zichzelf niet toe om te lang te blijven dwalen. Nu hij het kasteel binnen is gekomen, voelt hij driemaal zo sterk het verlangen om de aanwezigheden te gaan zoeken. De aantrekkingskracht is sterker dan ooit tevoren, en net zoals eerst leiden ze hem naar hen toe. Zaal na zaal gaat hij door, gang na gang wandelt hij, totdat hij in een van de kleinere zalen van het kasteel komt.
De kleinste, maar veruit de allerwarmste plek die hij in weken heeft gevoeld. Hij gooit direct zijn mantel en tas af, doet zijn handschoenen uit en trekt de dikke leren laarzen van zijn voeten. Uiteindelijk loopt hij pas verder als hij blootvoets en in een dunne laag katoenen kleding is. Aan de overzijde van de zaal staat een gigantische troon, met een witachtige gedaante er op, maar hij kan geen gezichtsuitdrukking onderscheiden, of überhaupt zien wat het is. Hij voelt aan dat het een van de aanwezigheden is in de ruimte, maar de andere drie zijn nog veel dichterbij.
Tussen hem en de troon in, staat een brede stenen tafel gemaakt van massieve rotsen, gesneden in met perfecte hoeken. Een heerlijk warm vuur brandt er, de vredige warmtestromen ontspannen zijn spieren, en met een tevreden glimlach loopt hij richting het vuur. Hij is niet bang voor de hete vlammen die hoger te lijken worden naarmate hij dichterbij komt. Pas als hij een enkele voet met zijn hoofd van het vuur af is, stopt hij.
Waar is hij mee bezig? Waarom voelt hij de drang om in het vuur te reiken om de aanwezigheid te vinden? Als hij er al over nadenkt weet hij dat hij levend zal verbranden en dat niemand ooit nog een spoor van hem op zal merken.
Toch kan hij het niet helpen.
Met trillende vingers reikt hij in het vuur, angstig de pijn afwachtend die zijn smeltende vlees zal vergezellen.
Maar hij voelt niets.
Hij voelt geen greintje pijn als hij zijn handen in het vuur steekt totdat hij een ovaal voorwerp onder zijn vingertoppen voelt. Sterker nog, de pijn in zijn heup lijkt minder te worden, terwijl hij in zijn vingers slechts een zachte tinteling voelt, wat haast prettig is. De energie vanuit het vuur vult hem met vreugde, vrede en haalt al zijn pijn weg.
Hij pakt het zware ovalen voorwerp uit het vuur, en legt het uiterst voorzichtig op een marmeren tafel naast het vuur. Hij stopt niet om er naar te kijken, hij steekt zijn handen gewoon opnieuw in het vuur en haalt eenzelfde voorwerp uit de vlammen, waarna er nog een derde volgt.
Eieren zijn het. Prachtig geschubde eieren zo groot als zijn onderarmen. Een gitzwarte, een donkergroene en een donkergrijze. De schubben lopen in prachtige vormen over elkaar heen, vormen een ondoordringbaar schild dat de inhoud beschermt van de buitenlucht. Als hij echter met zijn vingertoppen over de schubben aait, voelt hij hoe er een rilling doorheen gaat. De eieren pulseren met leven, geven kleine schokjes, reageren duidelijk op zijn aanraking.
Zijn het drakeneieren? Zou het kunnen? Volgens de legende wist de Laatste Drakenrijder nog een aantal drakeneieren te redden, om vervolgens te verdwijnen uit de Wildernes, zonder enig spoor van zichzelf achter te laten.
"Wauw," mompelt hij vertederd als er steeds harder wordende tikjes uit alle drie de eieren klinken. Ze gaan uitkomen. Direct voelt hij met heel zijn hart dat hij ze zal beschermen, koste wat kost.
"Wauw inderdaad," klinkt er dan een zachte stem achter hem. De rillingen gaan gelijk door zijn gehele lichaam.
"Gotuku," bijt hij door opeengeklemde kaken heen. Als hij zich omdraait ziet hij de man met een zelfverzekerde grijns op zijn gezicht, een gitzwart gewaad bedekt zijn lichaam, zijn lange haren in een strijdersvlecht over zijn schouder.
De man kijkt vlak langs hem af, en Elias kan zijn pupillen praktisch zien verwijden. "Dus de legendes zijn waar, ik wist het," glimlacht hij. "Fantastisch."

Hij zet een paar stappen vooruit, en Elias stapt direct beschermend voor de eieren. "Blijf daar." Zijn stem is ijzig koud, het vredige gevoel dat hij enkele momenten geleden had, volledig verdwenen. Zijn gehele lichaam zit vol met spanning, staat stijf van de adrenaline dat door zijn aderen giert. Deze eieren zijn van hém. Hij heeft ze gevonden, hij moet en zal ze beschermen van een kwade kracht als Gotuku, met heel zijn hart.
"Kom kom, jongeling. Stap opzij en geef me de eieren, dan komt alles goed," Gotuku glimlacht kalmerend, maar het haalt niets uit.
"Blijf. Daar." Bijt Elias hem toe. "Als je dichterbij komt, zal ik je vermoorden, dat kan ik je beloven."
De man begint hardop te lachen. "En ik beloof je dat je dat niet kan, jongeling." Hij zet spottend een stap richting het vuur. "Wie denk je dat er wint, jij of ik? Ik heb dit zomers geleden al gepland, alles tot in de puntjes toe voorbereid, dit pak je niet meer van me af."
Nu is het aan Elias om verbaasd te zijn. "Welk plan?" vraagt hij, tegelijk nieuwsgierig en achterdochtig.
"Het kan niet dat je je niets meer herinnert van je leven vroeger, toch?" vraagt Gotukku met een gemene grijns. "Dat je je niets meer herinnert van je leven in de Stad van de Drakenrijders, de tijd vóórdat je met een gebroken heup naar het Huis voor mindere kinderen werd gestuurd?" Hij trekt een wenkbrauw op. "Dat valt me enorm van je tegen," gaat hij verder als Elias geen blijk van reactie geeft. "Ik had zelfs van iemand met jouw geestelijke krachten verwacht dat je een paar van je herinneringen terug zou krijgen." Hij zucht. "In ieder geval, ik denk dat ik je mijn fantastische plan wel uit kan leggen. Het maakt me niet uit, aangezien ik je over enkele minuten toch kan vermoorden."
Elias kan alleen maar kijken met grote ogen, zijn gedachten vliegen door zijn hoofd, zelfs al heeft hij nog altijd zijn mentale muren zo hoog mogelijk opgetrokken als hij maar kan.
"Ik denk dat het dertien zomers geleden is, inmiddels, dat het mij ter ore kwam dat de nieuwe, Ware Drakenrijder in de Stad van de Drakenrijders was. Volgens de legenden, de mythen, de verhalen, is de enige die de top der Koningen kan vinden in zijn oude glorie, deze Drakenrijder. Hij is de enige die de verborgen drakeneieren van Eagon Sheng-du kan vinden, de enige die de aanwezigheden kan voelen. Heel leuk en aardig allemaal, maar volgens de mythen is hij ook de enige die ware vrede en rust terug kan brengen in de wereld. Hij zal er voor zorgen dat verraad en manipulatie verdwijnen uit de Wildernes. Hij zal er voor zorgen dat mijn eigen macht tot een einde komt. Natuurlijk nam ik direct maatregelen en liet al mijn volgelingen geloven dat de Goden me hadden verteld dat de ondergang van de Stad van de Drakenrijders onder ons leefde. Hij zou praten over draken, over vliegen, en dat alleen al was genoeg om een ware klopjacht te beginnen. Met succes." Hij haalt zijn schouders op. "Om ervoor te zorgen dat je voor altijd verdwenen zou zijn, maar ik je wel in de gaten kon houden, zorgde ik ervoor dat je met een mank been naar dat armzalig weeshuis werd gestuurd." Hij zucht, en zet achteloos een paar stappen dichterbij, die Elias met argusogen aanziet, de kleinste bewegingen van de man in de gaten houdend.
Elias hapt naar adem.
Al sinds die tijd dat hij die droom had, had hij gelijk. Gotuku was de schuldige voor zijn manke been, voor de armoede waarin hij leefde, voor de pijn die hij had moeten doorstaan.
Gotuku trekt spottend een wenkbrauw op. "Schokt dat je?"
Als Elias geen antwoord geeft, gaat Gotuku zelfingenomen verder met zijn verhaal. "De rust keerde terug in mijn hoofd en in de Stad van de Drakenrijders, totdat ik erachter kwam dat honderden eonen terug, aan het einde van de Grote Oorlog waarin de Draken werden uitgeroeid, Eagon Sheng-du een aantal eieren had weten te bemachtigen om ze vervolgens te beschermen met de sterkste magie, totdat de nieuwe, ware Drakenrijder de eieren zou doen uitkomen. Gezien de enorme waarde van de eieren, en de nog veel hogere waarde van de jonge Draken, wist ik zeker dat ik ze moest hebben. Ik zou de nieuwe Drakenrijder worden, ik hoefde er alleen maar voor te zorgen dat je mij naar hen toe zou leiden." Gotuku zucht diep, en beweegt nog wat dichterbij, met langzame, kleine, maar zelfverzekerde stappen. "En dat deed je met plezier. Het enige wat ik ervoor hoefde te doen was dat domme blinde wicht te vermoorden en haar bij je te brengen, toen al had je alle motivatie die je nodig had om koste wat kost deze reis te maken."
Hij kan alleen maar slikken als hij deze informatie hoort, ziedend van woede, maar nog altijd zo stil als een standbeeld. Pàntú Gotuku lijkt het er alleen maar in te willen wrijven. "Het was bijna grappig, hoe ze daar in het rond wankelde in Sforai, uitgedroogd en uitgehongerd, vragend aan iedereen die het maar horen wil waar je was gebleven. Ze leek zo gelukkig toen ik vertelde dat je nog leefde, en dat ik haar naar je toe zou brengen. Wat jammer dat ze je nooit heeft kunnen zien." Hij lacht hardop om zijn eigen grap, een akelig, kakelend geluid, wat alle kleine haartjes op Elias' armen overeind laat staan van afschuw. Nog altijd houdt hij zijn mond stijf gesloten, zijn lichaam beschermend voor de eieren, die inmiddels allemaal kraken.
"Ik moet zeggen dat ik trots ben op mijn eigen meesterlijke plan, zoals vast mijn verre voorouder uit de tijd van Eagon Sheng-du, Heer en meester Gotuku, dat zou zijn. Hij was degene die tijdens de Grote Oorlog langzaam maar zeker alle draken uitroeide met zijn vergif, die alle eieren vernietigde, die het hele Drakenrijk op zijn kant bracht. Hij was degene die de macht nam en een nieuw tijdperk aanduidde, net zoals ik dat nu ook ga doen."
Nu lijkt hij klaar te zijn met praten, aangezien hij ditmaal met grotere stappen op hem afkomt, zijn ogen gesloten, handen voor zich uit gestoken en overduidelijk in diepe concentratie.
"Mortem, Elias, et ite ad locum peccatum."
Langzaam maar zeker voelt hij hoe er een grote druk op zijn schedel wordt opgebouwd. Het is niet persé pijnlijk, maar het voelt alsof iets hem weg wil nemen, iets van hem af wil pakken.
Lang duurt het niet, want slechts enkele hartslagen nadat Gotuku de woorden heeft uitgesproken, schiet er een witte schim voor hem langs, die tussen hem en Gotuku blijft staan, als een schild. Even dient het als niets anders dan een schild terwijl Elias de druk op zijn hoofd voelt afnemen.
"Draai om, bescherm mijn lievelingen," hoort hij ineens als een zachte aanraking in zijn hoofd. Zelfs al probeert hij te weigeren, en Gotuku aan te blijven kijken, het lijkt alsof hij niet meer in controle is van zijn lichaam. Met houterige bewegingen draait hij om, net op tijd om te zien hoe er uit het grootste ei een gitzwarte klauw verschijnt, die in een vlugge beweging het hele ei in stukken doet breken. Er is niet direct iets te zien, maar al bijna meteen schudt de eierschaal kort heen en weer, waardoor de brokstukken op de grond vallen en het wezen onder de eierschaal te zien is. Op het moment dat Elias zijn blik laat kruisen met die van de kleine zwarte draak, die hem verwonderd aankijkt, weet hij dat hij deze bergtop nooit meer zonder hen zal kunnen verlaten. Hij blijft zo verdiept in de blik van het nu al intelligente wezen, dat hij niet eens te ijselijke gil van Gotuku hoort als de witte schim met al zijn kracht aanvalt op de verrader.
Dan hoort hij dezelfde aanraking in zijn hoofd als net, en ineens valt alles op zijn plek. Zijn gehele leven flitst aan hem voorbij, en hij weet wat hem te doen staat. Hij draait om, om de schim te bedanken, maar er is niets dat hem herinnert aan het feit dat er zojuist een schim was die hem – en de wereld – van Gotuku bevrijdde. Zowel de schim als de voormalige leider van de Stad van de Drakenrijder zijn verdwenen. Er is niets meer van hen over. Niets, behalve die vederlichte aanraking in zijn hoofd.
"Zorg goed voor hen. Honderden eonen terug bracht ik hen in veiligheid nadat mijn eigen draak door Gotuku was geveld. Sindsdien ben ik in mijn huidige gedaante om hen te beschermen. Nu geef ik het houtje door aan jou. Waar ik gefaald ben de vrede te behouden, is het aan jou om deze terug te brengen in de Wildernes. Servire ignem aeternum, Vurige Jongeling."


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top