21_Part_2



Elias laat direct zijn speer zakken, volledig verbaasd om wat er gebeurt. "Zhurú?"
Hij voelt in zijn geest hoe de dwerg knikt. "Asjeblieft doe me niets aan..." mompelt hij. "Mijn kinderen, asjeblieft, doe me niets aan, ze zullen sterven."
Nu is Elias al helemaal verbijsterd, en hij gooit zijn speer op de grond. "Wat?"
"Asjeblieft, Heer, doe me niets aan, asjeblieft," blijft hij smeken.
"Zhurú, ik zal je niets doen, als ik hetzelfde van jou kan verwachten. Ik zal rustig een vuur maken, als jij stil gaat zitten en mij niets aan zult doen," zegt hij kalm. Hij voelt hoe de dwerg knikt, trillend.
Achterdochtig en enorm op zijn hoede stapt hij achteruit en gebruikt hij een aantal kleine takjes om een klein vuurtje te maken, net genoeg om de grot te verlichten, lang niet genoeg om zijn lichaam te verwarmen. Als hij opkijkt, ziet hij het vertrouwde gezicht van de dwerg die manenlang in Huize Caelum had gewerkt in de tijdsperiode dat hij daar was. Bijna een gehele zomer lang zelfs. De man had hem zelfs gefeliciteerd met zijn zeventiende verzomerdag enkele manen geleden.
Als hij nu in die ogen kijkt, die ooit berekenend hadden gestraald, en soms zelfs vriendelijk – hoewel er altijd een duistere ondertoon onder had gelegen – ziet hij de onrust, de angst en een onverklaarbare woede rondzwerven in de irissen. Rimpels zijn te zien op zijn verweerde gezicht. Zijn kleding is bezaaid met scheuren en op sommige plaatsen bevlekt met donkerrood bloed. Zhurú haalt beverig adem, heeft duidelijk last van de kou, van het bloedverlies, van de angst dat door zijn aderen giert.
"Spreek." Elias' stem klinkt ijzig koud, kouder dan de lucht om hen heen, kouder dan de sneeuw die buiten de grot is begonnen met vallen, en af een toe een vlokje de inham in de rotsen in blaast, waar het smelt zodra het de grond raakt.
Hij mag geen medelijden hebben met de man, hij probeerde hem te vermoorden. Hij mag geen medelijden hebben.
Maar als hij dat gezicht ziet, kan hij niet anders dan zijn toon te verzachten.
"Kom, Zhurú, spreek tegen me. Vertel op."
De dwerg is even stil, denkend waarmee hij moet beginnen, maar het duurt niet lang voordat er klanken uit zijn mond komen.
"Hij zorgde er voor dat ik het zou doen, Heer, het is allemaal zijn schuld," zegt Zhurú, half snikkend. "Hij heeft mijn kinderen, Heer, hij heeft ze gegijzeld en ik doe alles om ze terug te krijgen. Hij dreigde ze te vermoorden als ik niet hetzelfde met u zou doen, Heer. Heb genade, alstublieft, heb genade." De dwerg smeekt, zijn handen ineengevouwen voor zijn gezicht, knielend, zelfs al kan het niet anders dan dat het hem pijn doet.
Zonder dat Zhurú het hoeft te zeggen, heeft hij al een vermoeden van wat er gaande is, maar hij moet het toch vragen. "Wie, Zhurú, vertel me wie."
Een lange stilte.
"Pàntú Gotuku."
Elias zucht. "Ik had al zo'n vermoeden. Wat was zijn plan met me? Waarom moest je me vermoorden?" Hij heeft een gevoel dat hij weet waarom, maar hij kan er niet bij. Hij weet niet meer precies wat hij weet, alsof de gedachten uit zijn hoofd zijn getrokken, zijn verborgen, gesloten achter slot en grendel.
"Ik- ik moest u in de gaten houden, Heer, al vanaf het moment dat u bij Huize Caelum kwam, Heer. Meester Gotuku heeft mijn kinderen al zomerslang gegijzeld, mijn familie, en hij doet ze iets aan als ik niet doe wat hij me zegt. Ik heb zomerslang gespioneerd voor meester Gotuku in Huize Caelum zodat hij de macht kan houden, maar de enige reden dat hij me heeft verteld dat ik u moet vermoorden, is dat u te veel weet, Heer. Een andere reden is mij niet verteld." De dwerg laat zich uitgespreid op de grond vallen, zijn armen wijd naast zich, huilend, roepend, smekend om genade, om hulp.
Elias sluit gefrustreerd zijn ogen als de dwerg niet ophoudt met schreeuwen.
Exact op het moment dat hij zijn ogen sluit, weet hij dat hij het beter niet had kunnen doen. Hij voelt in zijn geest hoe de dwerg vliegensvlug opstaat en met het mes dat hij eerder had weggegooid op hem afkomt. Hij is zo verbijsterd over de vlugge reactie van de oude butler, dat een enkele hartslag lang niet in hem opkomt wat hij moet doen.
Pas zodra hij zijn ogen opent en Zhurú met het mes op hem af ziet vliegen, komt hij uit zijn verwarring en springt hij op. Direct volgt er een gevecht, geworstel, tussen een man en een dwerg, een jongen en een oude man, een strijder en een butler. Het enige dat Zhurú probeert te doen, is het mes in Elias' lichaam te steken, opnieuw en opnieuw en opnieuw, maar Elias weet het scherpe staal iedere keer net te ontwijken.
Met een harde stomp tegen Zhurú's hoofd weet hij de dwerg op de grond te krijgen, maar zelfs in zijn duizelige staat heeft hij nog het doorzettingsvermogen en de kracht van een reus. Hoe snel Elias ook is, hij kan het niet voorkomen dat de dwerg een aantal sneeën over zijn gehele lichaam maakt. Bloed druipt in zijn ogen als het mes ook een oppervlakkige wond boven zijn linker wenkbrauw maakt. Elias sist van de pijn, maar geeft niet op, en blijft de gevaarlijke arm van de dwerg ontwijken.
Het lijkt wel eonen te duren, maar uiteindelijk merkt hij op hoe de dwerg uitgeput begint te raken van het gevecht, en zijn slagen worden zachter, rommeliger, en hij begint fouten te maken. Het duurt dan ook niet lang voordat Elias het mes van hem over weet te nemen, maar niet voordat de dwerg hem met zijn sterke handen om zijn keel grijpt, effectief in het afsluiten van zijn luchtpijp.
In eerste instantie gaat al zijn aandacht naar het wegkrijgen van de sterke vingers, zodat zuurstof weer zijn longen binnen kunnen stromen, maar het werkt niet. Pas als er vlekken aan de randen van zijn blikveld beginnen te verschijnen, en zijn borst pijn doet met de wil om adem te halen, beseft hij dat hij een glimmend mes met een plakkerige rode vloeistof er op in zijn handen heeft. Met alle kracht die hij nog heeft, en de wilskracht om te overleven, steekt hij het mes in de onderbuik van Zhurú.
Eenmaal, tweemaal, driemaal.
De handen om zijn nek verdwijnen, en direct probeert hij hoestend zoveel mogelijk te ademen, maar het raspende gevoel zorgt voor nog meer pijn dan het gebrek aan lucht in zijn longen. Toch weet hij dat het gevaar nog altijd op de loer ligt en hij maar beter het vervelende klusje af kan maken. Met een verbeten uitdrukking, een rood hoofd, en een pijnlijke ademhaling, steekt hij nog een aantal malen in op het lichaam van Zhurú. Donkerrood bloed vloeit uit de wonden, en het is duidelijk aan de kreunen van de dwerg en het straaltje bloed dat uit zijn mond stroomt, dat zijn dood nabij is.
"Vergeef me," mompelt Elias, geschokt met wat hij heeft gedaan. "Asjeblieft, Zhurú, vergeef me."
De dwerg kan alleen maar glimlachen. "Dankjewel, Elias," hij hoest een paar keer, en de plakkerige substantie sproeit over zijn gezicht. "Zorg ervoor dat Gotuku hetzelfde einde krijgt als ik. Dat verdient hij, net zoveel als ik."
Een enkele traan vindt zich een weg over Elias' gezicht. "Ik doe mijn best," zegt hij met een verstikte stem. Dan sluiten de ogen van de dwerg, en is Elias weer de enige aanwezigheid in de grot.


Nog hoger in de bergen is de wind minstens driemaal zo koud als enkele dagen geleden. Toch kan het niet lang meer duren, volgens de kaart kan hij nu elk moment de oude ruïnes van de top der Koningen betreden. Dan is het enige wat hij nog hoeft te doen, een voorwerp vinden en meenemen terug het dal in, om vervolgens met zijn geliefde Saffiera te trouwen en hun kind samen op te voeden. Nu het allemaal zo dichtbij lijkt, kan het niet anders dan dat zijn sombere gemoedsgesteldheid verbetert. Na zijn koelbloedige moord op de oude butler van Huize Caelum, had hij niet langer in de grot kunnen blijven, dus direct nadat hij al Zhurú's voorraden in zijn eigen schoudertas had gestopt, had hij zijn mantel omgezwaaid en is hij midden in de nacht uit de grot vertrokken, verder op zijn tocht naar boven. Het lichaam van de dwerg kon hij absoluut niet aanzien, dus nadat hij het achter een stapel stenen had gesleept, was hij vertrokken, zijn gedachten somber en schuldig. Hij hield zichzelf voor dat het pure zelfverdediging was, maar hij kan het niet laten om zich toch schuldig te voelen. Hij heeft geen keus. De gedachte dat hij weer bijna naar zijn thuis kan, doet hem dan ook goed. Dan heeft hij geen schulden meer aan Arya, kan hij trouwen met Saffiera, de Stad van de Drakenrijders voor eens en altijd verlossen van Pàntú Gotuku, en dan in alle vrede leven met zijn vrouw en zoontje. Hij gaat zo erg op in zijn gedachten, dat hij maar amper merkt dat in hij niet ver van zijn eigen aanwezigheid, enkele andere aanwezigheden voelt.
Het zijn geen normale mensen, of wezens, het zijn bepaalde aanwezigheden die hij nog nooit eerder heeft gevoeld of opgemerkt. Ze lijken eonen oud, slapend, niet in deze wereld, maar toch wel. Ze lijken niet te leven, maar ze zijn zeker niet dood.
Als hij om zich heen kijkt, ziet hij echter niets. Speurend zet hij nog een aantal onzekere stappen vooruit, maar de aanwezigheden laten zich niet zien. Hij voelt dat ze er zijn, niet al te ver bij hem vandaan, hoogstens een paar uur wandelen. Het is alsof hij geroepen wordt door de levenskracht, alsof hij aan een touwtje wordt verder getrokken in de richting van de top van de berg. Als Elias zijn ogen fijnknijpt tot spleetjes, meent hij een paar honderd voet boven hem een glinstering in de lucht te zien, alsof er iets wordt verborgen met een vleugje magie. Een flink groot vleugje magie.
Hij haalt een aantal keer diep adem en besluit de uitdaging aan te gaan, om vervolgens de aanwezigheden te gaan zoeken.
Ze maken het hem makkelijk om het pad naar boven te volgen, leiden hem langs de meest gemakkelijke plekken, de meest stabiele rotsen, het meest begaanbare pad. Als hij tussen de rotsen door wandelt, de wind in zijn rug, lijkt het ook direct een stuk warmer dan verder naar het dal. De sneeuw is opgehouden met vallen, de lucht is een prachtig, ijzig blauw, met geen enkele wolk aan de hemel te zien.
Hoe dichter hij bij de top van de berg komt, hoe sterker de aantrekkingskracht wordt, en hoe beter de glinstering in de lucht zichtbaar is. Het begint voor hem een vorm aan te nemen, alsof het een kasteel is, een eonen oud kasteel.
De aanwezigheden in zijn geest worden ook steeds duidelijker, steeds levendiger, maar nog altijd niet zoals die van een mens, of dier, of wezen. Het is als niets dat hij ooit eerder heeft gevoeld, maar hij moet er heen, het trekt aan zijn ziel, zijn hele zijn.
De ondergrond onder zijn voeten verandert naarmate hij dichterbij zijn bestemming komt. Waar het eerst overduidelijk een ruwe ondergrond van losse stenen, rotsen en grind was, waar een dikke laag sneeuw overheen was gevallen, is het nu anders. In plaats van een dikke sneeuwlaag is de hoeveelheid sneeuw op de grond hier maar heel dun, nog geen duim dik. Ook voelt het veel minder oneffen aan zijn voeten.
Hij schuift met zijn hak over de grond. Hij had gelijk. In plaats van kleine rotsen en uitstekende punten, ziet hij hier een lichtbruine steen, als de bestrating van een dorp. Een opgeluchte glimlach vindt zich een weg op zijn gezicht. Hij is nu echt dichtbij. Als dit de ruïnes zijn van wat ooit een drakenpaleis moet zijn geweest, dan betekent dat dat de top der koningen binnen handbereik ligt. Nog even wachten, Saffiera, hij is bijna thuis.
Na een paar onzekere stappen verder in de richting van de slapende aanwezigheden, hervindt hij zijn zelfvertrouwen en gaat hij zelfs nog sneller dan voorheen. Nu de ondergrond effen is, hoeft hij bijna niet meer te leunen op zijn staf, zelfs al heeft hij weer net zoveel last van zijn heup als toen hij nog met Arya in het Huis voor mindere kinderen in Angora woonde. Nu kan hij de pijn echter negeren met behulp van de oefeningen die zijn leermeester hem heeft geleerd tijdens hun urenlange oefeningen bij de waterval. Dit is een van de momenten waarop hij Saffiera bedankt om haar doorzettingsvermogen in het aanleren van iets wat hem haast onmogelijk leek.
Enkele architectonisch aangelegde trappen van lichtbruin steen later, komt Elias aan bij de basis van de glinsterende lucht. Als hij flink zijn best doet ziet hij flikkeringen in de lucht, kan hij zien wat de magie tracht te verbergen. Een prachtig, gigantisch kasteel van hetzelfde lichtbruine gesteente als dat hij kan vinden onder zijn voeten. De lucht om hem heen is hier warmer, het laagje sneeuw op de stenen blijft hier maar amper liggen, in tegenstelling tot een paar honderd voet verder richting het dal, waar het vuisten dik ligt.
Diep geconcentreerd, met trage ademhalingen, probeert Elias in zijn onderbewustzijn de magie rondom het kasteel van de top der koningen te negeren. Hij voelt de aanwezigheden nog altijd, in zijn buurt, maar de hulp die hij er eerder van wist te krijgen bij het vinden van de beste weg hierheen, lijkt verdwenen te zijn. Hij zal zelf het kasteel binnen moeten komen om een plek te vinden om te kunnen overnachten.
Volgens de legendes is deze plek al eonen uitgestorven, dus als het goed is zal er niemand zijn die hem tegen kan houden. Het enige wat hij moet doen is de aanwezigheden bezoeken, kijken wat het zijn, dan een voorwerp pakken, een goede nacht slapen om vervolgens in een razendsnelle vaart terug naar de Stad van de Drakenrijders te lopen.
Langzaam maar zeker weet hij de magie van het kasteel te negeren, en als de zon vlak boven de horizon hangt, klaar om goedenacht te zeggen, ziet hij de imposante ingang van het kasteel. Een schitterende houten deur met gouden versieringen. Voor de door ligt een lang, breed pad met netjes geplaveide stenen, aan weerskanten van het pad grote gouden beelden van prachtige draken, die glanzen in de laatste stralen van de zon.
Haastig loopt Elias naar de deur, zichzelf maar amper de tijd gevend om zich te vergapen aan de mooiste beelden die hij ooit in zijn leven heeft gezien.

***

Hola!
Like I said, ik hoefde niet zoveel meer te schrijven, maar die laatste vijfhonderd woorden willen gewoon echt niet uit mijn vingers komen. Vandaar dat ik nu dit deel alvast post, om jullie niet al te lang te hoeven laten wachten. Wat vinden jullie ervan?
Laat het me horen! Ook als je tips of tops hebt, kritiek kan ik goed tegen dus als je iets hebt, laat het me weten. Vergeet asjeblieft ook niet om te stemmen, daar word ik blij van :) 
Liefs,
Sanne

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top