|7:2|

De botten kruipen uit mijn benen,
De huid houdt het vlees te dicht bijeen,
Achter mijn dunne ruggengraat,
hoor ik hen zachtjes spreken.

Voor hen ben ik nog geen mens meer,
Enkel botten uitstekend uit vel,
Wie zal de levenden tegen spreken,
Als de dode het niet meer kan?

Op mijn pols zitten rode strepen,
De tekenen van mijn dood, noem ik ze,
Mensen hebben ze gezien, maar niet echt,
Ze zien enkel wat ze willen zien,

Zeker als ze dan niet moeten toegeven,
Dat wat ze missen wel degelijk weg is,
Dat de levende niet meer levend is,
Dat de dood haar heeft meegenomen.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top