Hoofdstuk 9
Ik ben met mijn gedachten ergens anders, waardoor ik pas heel laat begrijp dat we ons in de grote zaal verzamelen. Om naar het eiland te gaan zullen we naar de wand van de luchtbel moeten om door Aline omhoog te worden getransporteerd. Tenminste, dat is toch wat ik dacht.
Er blijkt een andere in- en uitgang te zijn, maar die is alleen bekend aan de vechters van de groep. Daar hoor ik sinds vandaag ook bij.
Rechts achterin de zaal is een grot. Geen enkele ruimte in de grote gatenkaas die de rots is, is perfect rond - al lijkt dat soms wel zo. Iedere kamer verbergt wel een hoek of een nieuw vertrek. De grote zaal is daar niet anders in. Ik ken het hier niet zo goed, want de plek is voorbehouden aan de raad. Ik ben hier alleen geweest toen ik als nieuweling werd ontvangen en getest.
Catalena heeft hier een kantoor, die zich in een verborgen hoek aan de linkerkant van de lange tafel bevindt. Daar kwam Julia destijds uit, toen ze me die allereerste keer troostte.
Aan het einde van de zaal is het donker, zoals overal in de rots waar geen gaten in de wand zitten. Ik vraag me af of men wacht op een Andere met een lichtgave.
Buiten is het eeuwig dag - met dank aan de onderwaterpaddenstoelen en het koraalrif (wat een dier is, zoals ik nu weet). Binnen is de eeuwige nacht. Het zorgt er in ieder geval voor dat iedereen zijn eigen perfecte dag- en nachtritme kan bepalen.
Ik kijk onderzoekend naar de groep en vraag me af of ik mijn geheim moet vertellen. In principe heb ik constant geoefend zonder mijn kracht - en mét de pulser.
Bij die gedachte druk ik mijn schouders naar achteren, ik heb er alle vertrouwen in dat dit goed gaat komen.
"Hoe werkt dit?" vestig ik de aandacht op mezelf. Ik kijk nieuwsgierig naar de ronde, matglanzende koker die in de kleinere grot staat.
"Is dat een lift?"
Als ik beter kijk, zie ik een deur wat mijn vermoeden lijkt te bevestigen.
"Dat klopt," zegt ook Marc. Is zijn glimlach nou liefhebbend? Ik krijg er hoe dan ook een fijn gevoel van.
"Ook hier is Aline onmisbaar. Ze zorgt er met waterkracht voor dat de cilinder omhoog en omlaag gaat. Met een vooraf bepaald teken in het water kan ze voelen wanneer wij weer naar beneden willen.
Ik kijk de jonge vrouw aan en ik zie weer de gespannen blik die mij zo trof op de eerste dag. Inmiddels weet ik dat het haar keer op keer moeite kost om met haar kracht bezig te zijn - het is niet voor niks tegengesteld aan haar karakter - en ze heeft mijn bewondering omdat ze telkens opnieuw doet wat het beste is voor de gemeenschap.
Wederom vraag ik mij af of dit wel de beste locatie is voor ons, Anderen.
"Je eerste keer naar boven," zegt Catalena en ze kijkt me glimlachend aan. Ik wil protesteren, ik heb natuurlijk mijn hele leven boven de grond geleefd, maar ik weet wat ze bedoelt. Daarom knik ik slechts.
"Wie gaan er allemaal mee," mijn stem is iets hoger dan normaal. De zenuwen zijn terug van weggeweest. Marc gaat iets dichter bij me staan en lacht me geruststellend toe.
"Ik," zegt hij droog. Het heeft het gewenste effect, want mijn hart klopt nu om een andere reden zo hard in mijn borstkas.
"Verder Catalena, Justin en Marie van de raad. Aangevuld met Jurre en Lot," wijst hij de resterende personen aan.
Lot ken ik nog niet en ik denk dat het de vrouw is die zelfverzekerd naast de kolossale Jurre staat. Ze ziet er nietig uit; wat zal zij bijdragen aan het komende gevecht?
Marc praat door: "Dit is onze vaste groep, soms vullen we die aan met een newbie, zoals jij." Zijn stem wordt peinzend: "Valentijn gaat ook vaak mee, maar hij heeft bedankt voor vandaag."
Is dat omdat ík mee ga?
Het gaat momenteel niet echt lekker met het versterken van onze familieband. Ik haal mijn schouders op en kijk alsof het me niks doet. Misschien valt het dan niet op dat ik me hier zo onprettig bij voel. Als hij niks met mij te maken wil hebben, dan wil ik niks met hem te maken hebben.
Het is alleen zo jammer dat mijn gevoel niet mee wil werken.
Lot komt dichterbij, waarschijnlijk omdat Marc net niet echt zachtjes praatte en zij haar naam opving, en ik kan de kleine vrouw beter in me opnemen. Haar dikke donkerblonde haar wordt bijeen gehouden met een elastiekje en haar neus zit onder de sproetjes. Haar lichtbruine ogen twinkelen ondeugend en ik mag haar direct.
"Je mag me a Lot noemen," zegt ze tegen mij en ik haal half mijn schouders op: daar heb ik geen problemen mee.
Ik zie nog net hoe Marc - lachend - met zijn ogen rolt, maar dan wordt mijn aandacht weer naar haar getrokken en ik zet grote ogen op.
Lot vermenigvuldigt.
Er ontspruit een tweede Lot uit haar en al snel staat de kamer vol met allemaal duplicaten van de kleine sprankelende vrouw.
Ik snap haar naam.
"Het mooie is dat mijn wapens ook vermenigvuldigen en toevallig ben ik verschrikkelijk goed met de delvers," zegt ze - volgens mij is dat de Lot die net ook aan het woord was - tevreden, terwijl ze de glimmende bomvormige wapens tevoorschijn haalt en ze achteloos op haar hand laat stuiteren.
Omdat het een dodelijk wapen is en om het feit dat al haar dertig kopieën haar direct nadoen, ziet het er vrij intimiderend uit.
Haar zou ik niet graag als vijand willen hebben.
Schouderophalend zegt ze, haar kopieën verdwijnen een voor een weer in haar: "Ik ben een leger in mijn eentje, maar ik heb slechts voedsel voor één nodig. Best wel ideaal, toch?"
Ik knik, maar ze praat al verder: "Natuurlijk ben ik morsdood als mijn origineel doodgaat, maar mijn extraatjes kunnen gewoon hun gang gaan."
Er ontspruiten twee Lots en ze zeggen in koor: "Bescherm het origineel, wat het ook moge kosten," en doordat ze een blikkerige robotstem opzetten, kan ik niks doen aan de huivering die over mijn ruggengraat trekt. Mijn lach is een beetje zuur als zij - nu weer alleen - samen met Marc in een bulderlach uitbarsten.
Leuk hoor, lach het groentje maar uit.
▬▬▬
We staan samengeperst in de liftkoker, maar het past. Ik snap nu ook waarom de vechtgroep niet veel groter is. Phoenix moest, zeer tegen zijn zin, in Onderwater blijven.
Voor de veiligheid blijft de koker namelijk op het eiland aan de oppervlakte om een snelle aftocht te kunnen waarborgen. Ik denk dat ik nu ook begin te begrijpen waarom we zo diep in het water wonen: demonen staan immers bekend om hun voorliefde van vuur.
De zee maakt het hen onmogelijk om ons te volgen.
De zenuwen gieren door me heen en ik hoor nauwelijks wat Marc me allemaal vertelt. Lot heeft vriendelijk gezegd dat zij ons zal sparen door niet in de lift te vermenigvuldigen, maar de grap ontging mij door mijn huidige toestand en de anderen hebben dat haar al vaker horen zeggen, waardoor ze wat chagrijnig voor zich uit staat te brommen.
"Maak je niet druk," zegt Marie, dwars door Marcs woorden, terwijl ze Lot een troostend klopje op haar schouder geeft. "Je mag zo gaan vechten en dan kan je al je frustratie van je afgooien."
Lot grijnst alweer. Ze lijkt er niet de persoon naar om lang kwaad te blijven. Ze knikt naar Marie en al snel hebben de twee de grootste lol. Het leidt mij af van wat zo gaat komen, dus ik focus me dankbaar om hun plaagstootjes naar elkaar.
Ik vind het erg goed wat Marie doet, aangezien zij de persoon is die níet mee zal vechten. Zij zal op de achtergrond blijven, bij de lift, en achteraf alles gladstrijken door herinneringen van toevallige voorbijgangers te wissen of om te vormen.
"We zijn er bijna," zegt Marc dan en ik besef met een schok dat ik zijn aanwezigheid even was vergeten.
Catalena kijkt me aan en knipoogt. "Je kan het," zegt ze hartelijk. Haar woorden zorgen ervoor dat ik inderdaad wat meer vertrouwen in mezelf krijg, meer dan de hele pepbeurt van Marc bij elkaar.
De lift stopt. Ik voel dat we nog omstuwt worden door water, want we deinen ietwat op en neer. Dat schijnt de bedoeling te zijn, want niemand kijkt daar raar van op.
De deuren openen zich en ik kijk tegen de blinde muur van een klein gebouw aan. De lift is opgedoken in een soortement schuur, waarvan ongeveer de helft van de vloer uit opborrelend water bestaat. De geur van zout overheerst, wat denk ik een goed ding is. Het lijkt me hier een muffe bende.
Jurre stapt als eerste op de betonnen en relatief droge bodem, wat de resterende personen in de lift direct ademruimte geeft. Maar wij volgen al snel, waarna we opgepropt op het vaste gedeelte van het bouwsel staan.
Ik ben weer in Westerland, voor het eerst sinds weken. Het is donker in het gebouw, maar ik zie wat scheuren in het plafond, die er heel wat minder stevig uitziet dan de muren.
Ik zie sterren twinkelen.
▬▬▬
Het is dus nacht en het doet me op de een of andere manier plezier dat ik dat hier - op het eiland - niet kan controleren door een ruimte in of uit te gaan.
"Kom mee," zegt Catalena tegen mij en zij is de eerste die de deur, het enige dat de saaiheid van de muren onderbreekt, opendoet en ons voorgaat naar buiten.
Ik loop nieuwsgierig vlak achter haar en ben ontzettend benieuwd waar we uitkomen. Vaag herinner ik me dat Marc me dat net heeft verteld, maar ik zou echt niet meer weten wat hij precies gezegd heeft.
We staan op een industrieterrein. Ik zie veel asfalt en beton, afgewisseld met loodsen die er in deze nauwelijks verlichte nacht uitzien als grote blokken van verschillende grootte. Er is veel ruimte en mijn brein is tevreden, want deze omgeving is ideaal om in te vechten.
De deur valt achter de laatste Andere dicht en de geur van zout maakt plaats voor een killere geur. Metaal en het onvermijdelijke roest. Dat typische geurtje die een koude nacht verspreidt. Rust en stilte.
Geen water. We zijn ogenschijnlijk ver weg van de zee.
"Welkom in Uterdam," zegt Catalena. Ze heeft een flauwe glimlach om haar lippen. Waarschijnlijk heeft ze me verward zien kijken en helpt ze me op die manier uit de brand.
Ik ben nog nooit op het industrieterrein van de hoofdstad geweest, dus het is logisch dat deze plek me niks zegt. Ik knik haar dankbaar toe.
De rest van mijn groep is ongebruikelijk stil.
"Wat nu?" vraag ik dan.
"Nu gaan we vechten," zegt Justin grimmig.
Ik kijk verrast naar hem en hij knikt met zijn hoofd naar de dichtstbijzijnde loods. Mijn hart klopt onhandig hard in mijn oren, waardoor elk ander geluid wordt geband. Schaduwen onttrekken zich van het grote gebouw en vervormen tot kleinere individuele delen. Ze zien er menselijk uit en ik weet dat dit de Gedrochten zijn, en zij hebben op ons gewacht.
Het zijn wel dertig schaduwen, waardoor ze ons in aantal ruim overtreffen. Dat is uiteraard voordat Lot haar kracht inzet en ze de kansen weer in ons voordeel verschuift.
"Laat je ook nog wat voor ons over?" Het is Jurre wie die vraag stelt en ik zie hoe zijn lichaam van top tot teen begint te glimmen. Hij heeft nu een ijzeren laagje over zijn gebruikelijke voorkomen, waardoor hij er als een glanzende titaan uitziet. Hij slaat met zijn vuist in zijn andere hand en het geluid is metalig en angstaanjagend - net zoals zijn glimlach.
Het geeft me vertrouwen voor de uitkomst van dit gevecht.
Catalena verdwijnt de hoogte in en dat kan letterlijk worden genomen. Haar gestalte dijt uit totdat ze tien, twintig keer haar eigen lengte heeft bereikt. In die zin lijkt haar kracht wel wat op die van Lot, al is zij maar alleen.
Marie is niet uit het gebouw gekomen, waardoor slechts Justin, Marc en ik er nog in onze normale vorm voor staan. In vergelijking met de fysieke veranderingen die de anderen hebben ondergaan, zien wij er nietig uit.
Ik weet dat niks minder waar is.
"Gebruik je pulser," schreeuwt Justin me toe, waarna hij in de aanval gaat en mij lijkt te vergeten. Door zijn actie wordt het vechtterrein uitgebreid en Lot volgt zijn voorbeeld door haar soldaten alle kanten op te sturen.
Ze blijft zich maar vermenigvuldigen en eigenlijk weet ik niet waarom wij er ook bij zijn. Ze lijkt het prima alleen af te kunnen.
Ik zie hoe ze veel verliezen lijdt, maar die direct weer aanvult. Het geknal van haar bommen scheuren de stilte aan stukken. Het zet me er toe aan om mijn pulser te gebruiken. Ik bedenk, rijkelijk laat, dat mijn kracht hier eigenlijk niet zo handig is omdat er nauwelijks fysiek contact is.
Dat is maar goed ook. Gek genoeg blijf ik maar vergeten dat ik mijn gave kwijt ben geraakt.
De schaduwen blijven naamloze gedaantes, want ze zijn van top tot teen bedekt met zwarte kledij. Slechts hun kwaadaardige ogen glanzen door de gaten die hun hoofddeksel vrijlaat. Ik zie wel wat krachten - eentje kan bijvoorbeeld vliegen - maar de meesten maken gebruik van wapens, zoals ik.
Ik hoor er een jammeren als ik hem met mijn pulser raak.
De omgeving is vergeven van gekrijs, wapengekletter - al is dat beter te vertalen in de typische poef-geluiden die mijn pulser maakt en de ontploffingen die Lot veroorzaakt, samen met alle andere wapens van de vijand - en algehele wanorde.
Dit is niet hoe ik me een gevecht had voorgesteld en ik besef dat ik het maar niks vind.
Dan gaat Lot dood. Echt dood.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top