Hoofdstuk 5
Voordat Catalena de kans krijgt om verder te praten, wordt ze onderbroken door een rossige man die rechts van haar zit met enkele bezette stoelen tussen hen in. Hij staat onverhoeds op, waardoor zijn stoel met een helder geluid op de grond valt. Daardoor zie ik ineens dat ze op een houten plateau zitten die in de achterste helft van de grot is opgebouwd. Jurre heeft er vlak voor haltgehouden. Langzaam maar zeker begin ik ook wat ornamenten aan de muur te onderscheiden. Als ik de tijd had, zou ik zelfs vinden dat het er hier gezellig uitziet. Mijn aandacht is echter op de aanstichter van het lawaai gericht.
"Waarom is zij hierheen gebracht," sist de roodharige, hij zal zo'n tien jaar ouder zijn dan ik, en zijn duidelijke afkeer zorgt ervoor dat ik me hoogst onwelkom voel.
"Valentijn, rustig." Hoewel Catalena eruit ziet alsof ze een kop kleiner is, gehoorzaamt de ander onwillig. Hij raapt zijn stoel traag op en gaat er met een plof op zitten. Het maakt het verschil tussen de groep en mij nog groter: ik ben de enige, op Jurre na, die nog staat en dat zorgt ineens voor een onoverkomelijke afstand.
"Het is duidelijk dat zij bij de andere kant hoort, dus waarom doen we deze moeite?" De stem van Valentijn blijft fel, maar hij bindt in als hij zijn leider ziet kijken. Hij zwijgt nors en vouwt zijn armen over elkaar, terwijl hij zijn rug diep in de stoelleuning duwt.
Catalena kijkt alsof ze in tweestrijd is. Ik zie dat twijfel zich met medelijden afwisselt richting Valentijn en ik weet niet wat ik daar van moet denken.
Er speelt hier duidelijk een hoop waar ik geen weet van heb. Hoewel deze groep me vrees aanjaagt, recht ik mijn rug en probeer er sterk uit te zien: "Wat is dit hier?" Mijn hand wijst vaagjes door de ruimte.
Ik heb zoveel vragen, maar dit lijkt de belangrijkste.
Alle aandacht gaat direct volledig naar mij.
"Juist, eh..." Voor het eerst lijkt Catalena niet zeker van haar zaak. Ze kijkt me strak aan en zegt dan: "Laten we bij het begin beginnen. Ik heet Catalena Satou en ben de leider van deze groep. Hoe heet jij?"
"Lily," zeg ik onwillig. "Lily Menori."
Ik kan het mis hebben, maar het ziet er naar uit dat mijn naam hen niet onbekend is. Ze reageren... vreemd. Ook zie ik sommigen zijdelings naar Valentijn kijken, waarschijnlijk omdat hij er nog steeds zo bars uitziet.
"Lily." Catalena blijft onverstoorbaar terwijl ze mijn naam proeft. "Wat weet jij over jouw kracht?"
Ondanks de situatie reageer ik daarop door een beetje terug te deinzen. Wat weten zij daarvan?
Maar goed: we zitten als een onnatuurlijke luchtbel tegen de verkeerde kant van een eiland aangeplakt, dus ik moet er maar vanuit gaan dat er meer in de wereld aan de hand is dan waar ik tot nu toe bewust van ben geweest. Waarschijnlijk kan ik hier antwoorden krijgen en misschien wel met mijn schuldgevoel om leren gaan.
Toch kost het mij moeite om woorden te vormen.
"Ik eh..." begin ik. Mijn stem breekt en de tranen zitten hoog. Iedereen kijkt me zo intens aan en ik begin met de minuut meer last te krijgen van mijn natte kledij. Hoe vertel je iemand dat je nog geen tien uur geleden je moeder hebt vermoord?
"Ik ben erachter gekomen dat alles wat ik aanraak dood gaat," zeg ik uiteindelijk zachtjes. Ik kijk naar de zanderige bodem, waar Phoenix trouw naast mij zit, en klem mijn handen stijf in elkaar.
"Hoe ben je daarachter gekomen?" Valentijn reageert weer heftig en ik wijk geschrokken achteruit. Weet hij het soms al? Hij keurt mij overduidelijk niet goed.
Het zorgt er wel voor dat ik ineens goed uit mijn woorden weet te komen. Ik kijk hem scherp aan en zeg: "Ik heb mijn moeder vermoord, nou goed?"
Dat is echter teveel voor me en ik sla mijn handen voor mijn gezicht, waarbij mijn luide snikken door de grot schallen. Even verlies ik me helemaal in mijn verdriet en weer flitsen de beelden van mijn moeders gebarsten lichaam op mijn netvlies. Ik huil alsof ik nooit meer kan stoppen en laat me op mijn knieën zakken omdat mijn voeten me niet meer kunnen dragen.
Het liefst wil ik me in een coconnetje draaien en me nooit meer hoeven bekommeren om wat er allemaal om me heen gebeurt, maar ik merk vrijwel direct dat dat niet aan mij is.
Er wordt een arm om me heengeslagen en ik verslik me verschrikt in een snik. Verward kijk ik op en zie een jongere versie van Catalena geknield naast me hurken. Dit meisje is ongeveer van mijn eigen leeftijd. Haar moeder is het absoluut niet met die actie eens, te horen aan haar verschrikte kreet, maar het meisje naast me zegt: "Rustig maar, mam, ik zorg ervoor haar huid niet aan te raken."
Ze klinkt erg nuchter en haar woorden zorgen vreemd genoeg voor troost. Ik merk dat ik niet meer huil.
Wel heb ik dezelfde angst als haar moeder, ik heb lijfelijk meegemaakt wat ik aan kan richten, en daarom buig ik me van haar vandaan. Ze verstijft even, maar houdt me niet tegen. Ze staat zelfs weer op en ik kijk troosteloos voor me uit, terwijl ik ondertussen mijn wangen droogveeg.
Moeizaam weet ik dan ook overeind te komen en zie de dochter naar het einde van de tafel lopen en daar plaatsnemen. Ik kan me niet herinneren of ze daar eerder al zat, maar dat kan me ook niet zoveel schelen.
Mijn blik is uitdagend geworden, omdat ik mezelf daarmee hoop te beschermen. Ik wil niet kwetsbaar zijn bij deze mensen. Er klinkt gemompel vanuit de groep en Catalena zit in het midden met een peinzende blik op haar gezicht.
"Oké, ik denk dat we voor nu wel even voldoende over jou weten," zegt ze dan. Het lijkt erop dat ze me hiermee ontziet.
"Dan wil ik je graag meer over ons vertellen."
Ik knik. Ik wil mijn gedachten heel graag ergens anders over laten gaan. Valentijn maakt een verontwaardigd geluid, maar zegt verder niks. Intussen raak ik gewend aan zijn gedrag. Catalena negeert hem ook.
"Zoals je inmiddels wel door hebt, bestaat er meer tussen hemel en aarde dan de meeste mensen denken," begint ze. Ik knik lusteloos. Inderdaad, dat ben ik nu wel achter.
"... maar af en toe worden er mutanten geboren," maak ik haar zin af. Ik heb er voldoende films over gezien, alleen heb ik nooit kunnen denken dat ik er ook een zou zijn.
Catalena kijkt verrast, maar haakt in op mijn woorden: "Ja... ongeveer. Alleen noemen we onszelf geen mutanten."
"... en we worden niet uit mensen geboren." Dit keer onderbreekt haar dochter haar. "Op mij na dan, ik ben uniek."
Ze ziet er erg tevreden uit en ik ben direct jaloers op haar en haar ongetwijfeld handige kracht.
"Nou, dat is niet helemaal waar," weerspreekt haar moeder. "Iedereen heeft een menselijke ouder." Ze keert zich naar mij: "Het enige verschil met de Normalen, is dat de andere ouder dat niet is."
"Zijn we halfgoden?" Ondanks mijn apathische toestand begin ik geïnteresseerd te raken.
Weer kijkt Catalena twijfelend. Het ziet er naar uit dat het lastig is om dit aan een onwetende uit te leggen.
"Het zit zo," een andere man verschuift op zijn zitplaats. Hij is knap op een arrogante manier. Zijn donkere haar is strak achterover gekamd en hij knikt me flauwtjes toe. "Hoi, ik ben Marc," stelt hij zichzelf eerst voor. Ik knik onwillekeurig terug en Marc vervolgt zijn verhaal.
"De hemel en de hel hebben constant oorlog met elkaar*," zegt hij dan. "De nare werkelijkheid is dat we te maken hebben met demonen uit de onderwereld - wij noemen ze Oorlogsdemonen - en de Strijdengelen uit de hemel."
Ik heb moeite met dat verwerken als hij alweer verder praat: "Ze voeren een eeuwige strijd over de aarde, om het mensenrijk aan zich te onderwerpen," verklaart hij. "Mensen zijn namelijk degenen die zorgen voor hun voortbestaan."
Hij buigt zich naar voren en komt tot de climax van zijn verhaal: "Wij zijn de brug tussen het normale en het bovennatuurlijke."
Ik staar hem perplex aan.
"Dus... ik ben het kind van een engel?" vraag ik uiteindelijk. Ik probeer te bedenken wie van mijn ouders dat dan moet zijn.
"Of van een demon," Catalena neemt weer het woord en kijkt me ernstig aan.
"Het probleem is, dat weten we nooit van tevoren. Zowel engelen als demonen kunnen menselijke gedaantes aannemen en omdat ze de tijd anders beleven, zijn ze vaak een leven lang samen met hun menselijke partner. Het doodt de tijd als het ware."
"Hoe zie ik het verschil dan?" Ik probeer er niet perplex uit te zien.
"De kracht geeft dat aan," zegt Valentijn dan. Ik begin opeens te begrijpen waarom hij zo kwaad is. Mijn kracht is inderdaad niet zozeer goed te noemen.
Zwakjes zeg ik: "Maar ik wíl niemand vermoorden." Ik voel me niet slecht.
"Er is echter een gegeven wat het nog lastiger maakt." Catalena doet alsof ze Valentijn niet heeft gehoord. Ze kijkt moeilijk. "We zijn er intussen achter gekomen dat onze krachten... tegengesteld zijn aan ons karakter."
Ik kijk haar blanco aan. Er komt nu wel heel veel informatie op me af en ik hoop dat ik alles begrijp.
Haar dochter neemt het over. Net zoals Marc stelt ze zichzelf eerst voor: "Ik ben Julia." Ik knik haar toe en sla mijn armen over elkaar. Hoewel ik nu wel vind dat ik lang genoeg heb gestaan, wordt mij nog steeds geen stoel aangeboden, of een handdoek.
"Ik wilde als kind nooit slapen," vertelt ze levendig, "en nu kan ik iedereen die ik wil in slaap laten vallen." Ze besluit tevreden: "Een handige kracht, kan ik je verzekeren."
"Werkt het ook op jezelf?" vraag ik geïnteresseerd, maar dat treft een gevoelige snaar. Ze zakt iets ineen en schudt kort haar hoofd, terwijl ze naar het tafelblad voor haar kijkt.
"Mijn eigen kracht werkt ook niet bij mezelf," vertrouw ik haar toe, wat haar een klein lachje ontlokt.
"Met grote macht komt grote onverantwoordelijkheid**," verklaart ze ietwat pompeus. Ze zit weer rechtop.
Ik lach zenuwachtig om die incorrecte zin. Mijn positie hier is nog te onzeker voor echte blijdschap.
Valentijn slaat op de tafel en het wordt muisstil in de zaal. Ik moet een verschrikte kreet inhouden en kijk hem woordeloos aan.
Hij staat weer op, maar ditmaal blijft zijn stoel overeind. Hij plant beide handpalmen op het tafelblad en buigt zich intimiderend naar voren. Onwillekeurig zet ik een stapje achteruit.
"Er gaan mensen in jouw stad dood en er zal worden gefluisterd dat jij daar de reden achter bent***," sist hij. Ik weet niet hoe ik moet reageren op deze woorden. De wanhoop neemt opnieuw bezit van me. Wat bezielde me om te lachen om domme grapjes?
"Valentijn, waarom praat je zo?" Een man die direct naast Catalena zit en tot nu niks van zich heeft laten horen, neemt het woord. Hij heeft een vriendelijke uitdrukking op zijn blanke gezicht, hoewel zijn krachtige kaaklijn aangeeft dat hij tot enige actie in staat is. Hij is knap, maar niet op de uitgesproken manier zoals bij Marc het geval is. Eerder betrouwbaar dan spannend.
Nu ik ze allemaal wat langer in beeld heb, besef ik dat de meesten van de aanwezigen in de grot - inclusief Julia, Jurre en mijzelf tel ik er acht - tussen de twintig en de dertig jaar oud zijn. Slechts Catalena en Jurre hebben de middelbare leeftijd bereikt.
De man wendt zich naar Valentijn en dempt zijn stem. "Ik kan me zo voorstellen dat jij van iedereen het meeste moet hopen op een engel als ouder."
Ik kijk verward toe, wat mis ik hier?
Valentijn heeft het door en loopt om de tafel heen. Vlak voor mij blijft hij staan, hij is een stuk langer dan ik ben, dus ik kijk noodgedwongen omhoog. Het lijkt me verstandig om zijn acties in de gaten te blijven houden.
Hij staart me koud en levenloos aan. "Je hebt geen idee wie ik ben, he?"****
▬▬▬
*Prompt 45. Hel en hemel botsen opnieuw. De Oorlogsdemonen rukken aan om de Strijdengelen te ontmoeten in een strijd om heersing over het Mensenrijk.
**Prompt 102. Met grote macht komt grote onverantwoordelijkheid.
***Prompt 71. Er gaan mensen in jouw stad dood en om de een of andere reden wordt er gefluisterd dat jij de reden achter alle doden bent.
****Prompt 70. Hij staarde me koud en levenloos aan: "Je hebt geen idee wie ik ben, he?"
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top