Hoofdstuk 12

Mijn misselijkheid groeit. Hoewel mijn pulser op een niet-dodelijke stand zou moeten staan, gaan mijn tegenstanders wel erg snel neer en ik word overwelmd door de geur van bloed. Mijn paniek rijst inmiddels de pan uit. 
Ik check het palletje, maar die staat keurig op 'verdoven'. Heel even sta ik besluiteloos, maar dan kom ik in actie. 

Als ik merk dat er een pauze in het gevecht is, een toestand die af en toe optreedt omdat de adrenaline moet worden aangevuld, maak ik daar gebruik van. Ik kniel neer en weet me zo achter een stapel overwonnen tegenstanders te verbergen. Ze liggen er allemaal doodstil bij en de moed zakt me in de schoenen. Heb ik al deze mensen vermoord? Omdat ik niet echt overtuigd ben van hun slechtheid - en mijn goedheid - is dat een vreselijk gevoel. 
Ik moet het zeker weten. 

Trillend probeer ik een slagader te vinden. Ik grijp een pols beet, maar voel niks. In films zie ik dat ze dat vaak in de hals checken en ik leg twee vingers ongeveer vijf centimeter onder een oor. 
Er zit teveel kleding tussen, dit werkt niet. 

Terwijl om mij heen de geluiden van vechtende mensen klinken, zit ik redelijk afgeschermd. Ik heb nog even de tijd. 

Intussen kan ik met zekerheid vaststellen dat mijn gave niet meer werkt, want ik heb enkele dagen geleden Phoenix geaaid zonder handschoenen. Het feit dat hij dat toeliet zei me al genoeg; verder gebeurde er helemaal niks, op zijn gespin na. 
Als ik zelfs hem als proefkonijn heb gebruikt, zou ik ook geen moeite moeten hebben met het aanraken van een tegenstander. 

Ik tik mijn vingers drie keer tegen elkaar en zie hoe mijn handschoenen razendsnel wegkruipen naar mijn polsen. Mijn handen schokken bijna, zo gespannen ben ik, maar ik krijg het toch voor elkaar om de zwarte doeken van het hoofd voor me te verwijderen. 
Een mooi meisje ligt er ontspannen bij - alsof ze slaapt. Ze lijkt niet veel ouder te zijn dan ikzelf en dat maakt mijn gevoel over mezelf niet beter. 

Het gal komt me bijna omhoog als ik mijn vingers trefzeker op haar halsslagader plaats. Het gebonk dat door mijn vingers trekt voelt ontzettend bekend aan.
Mijn opluchting is enorm.

"Wat doe je daar?" Marcs stem is messcherp en ik draai me geschrokken om, waarbij ik bijna op mijn billen val. Ik wil overeind krabbelen, maar hij zegt: "Blijf maar even op je knieën zitten."

"Eh?" zeg ik. Een normale zin komt er niet uit. Wat bedoelt hij? 

"Dit bedoel ik," zegt Marc dan, maar hij heeft het niet tegen mij. In mijn blikveld doemen twee gestaltes op en ik schreeuw uit angst. Het komt eruit als een piepje, maar zelfs als ik al mijn volume correct had ingezet, was ik niet hoorbaar geweest door mijn vrienden. Hun vechtgeluiden dringen door op dit relatief eenzame stukje asfalt en ik besef dat ik er alleen voor sta. 
Marc hoort namelijk niet bij ons*. Hij wordt vergezeld door twee Gedrochten en hij lijkt zich tussen hen in prima op zijn gemak te voelen. 

"Ze moordt met haar handen en toch is ze welkom bij dat engelengebroed," zegt een Gedrocht grimmig. Hij kijkt even om zich heen, maar verwijderd dan de lappen die om zijn hoofd zijn gewonden. De ander volgt zijn voorbeeld. 
Zwijgend kijk ik naar de twee. Ze lijken heel normaal. Hij is misschien iets te behaard en zijn lengte van zo'n twee meter valt ietwat uit de toon, maar er valt niks negatiefs te zeggen over de fijne bouw van de vrouw. 

Marc ziet mijn pulser naast me liggen en loopt er op af. Voordat ik door heb wat hij van plan is, schopt hij hem weg. 
"Blijf waar je bent, of Zoë hier zal korte metten met je maken," zegt hij. 

De vrouw, Zoë, zwiept onverschillig met haar handen. Het gevolg is dat haar nagels losraken, verstenen en met hoge snelheid op haar doel afschieten. Ik krimp angstig in elkaar, maar besef dan dat ze slechts haar kunnen aan het presenteren was. 
Ik probeer direct zo min mogelijk te bewegen. 

"Waarom doe je dit, Marc," vraag ik. Mijn stem klinkt smekend, ik voel me nietig in mijn lage positie. Ik moet hier weg zien te komen, maar ik zie geen manier. De weg achter mij is geblokkeerd met mijn eigen slachtoffers en voor mij staan drie sterke vijanden. 

"Ik doe dit om te bewijzen dat demonenkinderen niet anders zijn dan engelenkinderen," zegt Marc. "Waar ligt de grens?"

Hij wijst wild naar de man naast hem: "Dit is Wolf, hij is sterk en ziet er ruig uit, zeker. Maar zijn gave is dat hij een uitzonderlijk scherpe neus heeft. Doordat hemel en hel zo botsen, zitten wij, de Anderen, met de brokken. Is dat soms eerlijk?"

Ik gok dat hij geen antwoord verwacht, dus ik doe er het zwijgen toe. Marc praat verder, blij met zijn klankbord: "Als Valentijn aangeeft dat ze slecht zijn, zijn ze dat. Als hij aangeeft dat ze goed zijn, zoals bij jou en bij mij, is er nooit meer enige twijfel."

Hij knikt naar mij: "Jij hebt mazzel. Valentijn is je broer. Denk je anders dat je was geslaagd voor de test?" 

Ik probeer te praten, maar er komt niks uit. 

"Zoë hier is míjn zus," verklaart hij grimmig. "Haar kracht is te duister voor hem en ze heeft hem maar ternauwernood kunnen ontvluchten." Hij zwijgt even theatraal. "De meesten eindigen dood, weet je."

Schor weet ik uit te brengen: "Maar dat is precies waar ik ook mee zit. Weet je nog wat ik zei, net bij de lift?" 

Hij praat dwars door me heen, alsof hij me niet heeft gehoord: "Vreemd hè, dat zij bij de demonen hoort en ik bij de engelen. We hebben geen idee tot welke soort onze ouder behoort, maar je snapt toch wel dat er íets niet klopt?!" 

Zijn stem wordt feller en feller en ik kruip wat achteruit. 

"Wa- waarom heb je dat nooit gezegd?" vraag ik. 

"En wat dan?" Marc sist nu. "Dan word ik er ook uit gegooid, net zoals ze bij Zoë hebben gedaan? Of erger: vermoord?" 

Ik probeer een oplossing te bedenken. Hier valt toch over te praten?
Marc geeft me de kans niet. Zijn blik wordt dodelijk, terwijl hij mij van top tot teen bekijkt. 
Ik heb me nog nooit zo onbehaaglijk gevoelt. Het randje doodsangst doet me ook geen goed. 

"Jammer genoeg ben jij de pineut," verkondigt hij triomfantelijk. "Jou vermoorden zal een boodschap afgeven aan de engelen." 
Hij spuugt dat laatste woord als het ware uit en ik voel tot in mijn botten dat mijn einde nadert. 
"Bovendien weet jij nu waar mijn ware loyaliteit ligt," vervolgt hij koud. "Je mag niet blijven leven."

Ik kijk Zoë recht aan als zij met koude ogen haar vingers naar me opheft en haar lading in mijn richting zwiept. De pijn van haar stenen nagels die me doorboren is vreselijk, maar kort. 
Ze heeft vrijwel direct een belangrijk orgaan geraakt, want ik voel hoe een diepe duisternis bezit van me neemt. 
Ik merk niet meer dat ik op de grond val. Ook heb ik niet door dat mijn hart stopt met kloppen**. 

▬▬▬

"Is dit een spel voor jou?***" 
Dat is Valentijns stem. Is hij ook gestorven en zijn we allebei in de hemel? Ergens hoop ik dat onze moeder de engel was, zodat we haar weer zullen zien. 
Zal ze me vergeven?

Maar dan dringt met een schok de nare werkelijkheid weer door. Marc heeft me net laten vermoorden en daarvóór heeft hij in feite gezegd dat het voor het nageslacht niet uitmaakt of ze een engel of demon als ouder hebben. 
Ieder kind maakt zijn eigen keuzes in het leven en dat definieert uiteindelijk waar we terecht komen. 

Dus... Ben ik in de hel? Per slot van rekening heb ik mijn moeder vermoord - en wie weet hoeveel meer. 

Ik knipper met mijn ogen en begin ook wat gevoel in mijn ledematen te ontwikkelen. Mijn handen missen nog steeds hun handschoen en ik ruik asfalt en dode lichamen. 
Niet per se mijn favoriete geuren, met nadruk op die laatste.
Ik besef dat ik nog leef. Of eigenlijk: ik leef weer. 

"Dit is de bittere werkelijkheid," snauwt Marc. Ik zie hoe hij met zijn rug naar mij toe staat, net zoals zijn handlangers. Er zijn er meer bijgekomen, allemaal met een ontbloot hoofd. Zo van de achterkant gezien lijken het me normale mensen.
Marc heeft wel een punt, vind ik, maar was het nou echt nodig om mij daarvoor te vermoorden?

De grote man, Wolf, rechts naast Marc beweegt zich. Gaat hij zich omdraaien? Marc heeft me zijn gave verteld en die woorden komen haarscherp terug in mijn geheugen. Ik druk mijn wang stevig tegen het asfalt en hoop dat de dode lichamen mijn geur zullen maskeren****. 

Wolf draait zich weer terug en ik krabbel geluidloos overeind. Omdat ik eigenlijk dood ben, heb ik de mogelijkheid om een verrassingsaanval te plegen. Mijn pulser ligt een paar meter van me af en die grijp ik zonder dat ik word opgemerkt. Dan weet ik naar Marc te snellen. Met mijn ene hand grijp ik hem in zijn nek en met mijn wapen in mijn andere hand bedreig ik zijn vrienden. Het voelt als een complete verrassing als Marc zijn aders zwart worden en hij zonder nog een kik te geven in elkaar zakt*****. 

Het ziet er naar uit dat ik mijn gave weer terug heb.

Van schrik laat ik mijn pulser vallen en wat dan volgt is pure chaos.  

▬▬▬

*Prompt 2. Je hebt zojuist iets gezien wat je misschien wel het leven kan kosten. Het enige wat je nu kunt doen is het proberen te ontvluchten. 

**Prompt 35. Ken je die hoofdpersoon die de dag moest redden? Nou, die is dood en nu is er niets dat de slechterik kan stoppen. Of wel?

***Prompt 96. "Was dit een spel voor jou?"

****Prompt 33. En toen drukte ik mijn wang tegen het asfalt en hoopte ik dat de dode lichamen mijn geur zouden maskeren. 

*****Prompt 100. Je moet onoverkomelijke barrières overwinnen om de crush van je leven te bereiken. En als je dat eindelijk voor elkaar hebt... heb je geen andere keuze dan hem een schop onder de kont te geven.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top