Schrijfwedstrijd - opdracht 1
Dit is mijn verhaal:
De koude wind waait door mijn haren terwijl ik op de slee sta, die voortgetrokken wordt door honden. Het is hartje winter en ik kan mijn handen amper voelen. Met mijn ene hand hoe ik de koord vast, waarmee ik de honden vast hou. Met de andere trek ik mijn warme jas dichter tegen me aan. Het is zo koud, dat ook de honden witte wolkjes blazen terwijl ze hard hijgen. De slee wordt met een enorme kracht door het woud geslingerd. Ik weet dat het goedgetrainde honden zijn. Ze lopen dan ook langs de bomen alsof het niets is. En ondertussen moet ik me vasthouden zodat ik niet van de slee val. De honden racen maar door het woud. Het lijkt alsof ze de weg heel goed kennen.
Opeens vertragen de honden. Ze gaan nog steeds snel, maar ze minderen hun vaart. Mijn hart begint sneller te slaan. Dit is het teken dat we er bijna zijn. Ik steek mijn hand even in mijn zak en al snel voel ik de edelsteen. Ik klem mijn hand er beschermend rond. Dit is mijn taak. En ik moet en zal die taak volbrengen. Koste wat het kost.
Uiteindelijk staan de honden stil. Midden in het woud. En ik zie nergens waar ik naartoe zou moeten gaan. Ze gingen me toch naar de plaats brengen waar ik naartoe moest gaan? Waarom stoppen ze dan? 'Komaan jongens! Hup!' Ik zwaai met het touw om de honden verder te laten gaan, maar ze gaan niet verder. Het enigste wat ze doen is angstig rond draaien. Oké dan, dan ga ik zelf wel verder. Ik stap van de slee en beland op de besneeuwde grond van het woud. Vooruit dan maar. De koud wind snijd aan mijn wangen waardoor ik het heel koud krijg.
Opeens krijg ik een heel akelig gevoel. Het gevoel alsof iemand naar me staat te gluren... Nee, vast niet. Dat is mijn verbeelding maar. Ik stap moedig door, het gevoel negerend. Maar nog geen paar seconden daarna besef ik al dat ik naar mijn gevoel had moeten luisteren. Een eng, diep geluid komt van achter me. Oh nee. Ik verstijf. Ik ben zo verstijfd, dat ik niet eens kan bewegen. Ik vind het zelfs eng om adem te halen. Er klinkt weer een geluid dat me verteld dat wie of wat het ook is, dichterbij komt. Ik probeer te herkennen van wat het geluid komt, maar ik ben zo zenuwachtig dat mijn hersenen niet goed meer werken. Een zwaar, diep geluid... en het komt van iets groot. Iets dat veel groter is dan mij. Een hele, maar ook hele koude wolk wordt mijn kant op geblazen. Ik weet wat het is... Het is... een draak! Mijn hart gaat veel sneller, en ik begin helemaal in paniek te raken. Ik weet dat ik niet in paniek mag geraken, want dan zou ik het perfecte hapje zijn voor die draak. En dat wil ik niet. Want ik heb een opdracht. En die opdracht móét ik voltooien.
De draak komt nu dichterbij en ik voel de spanningen. Ik slik moeizaam. Ik probeer mezelf kalm te houden. Rustig blijven. Verzin een plan. Zorg ervoor dat je je opdracht kan voltooien. Ik slik nog een keer. Dit gaat niet makkelijk worden. 'Ooh, ooh.' Een stem kwam vanachter mij. Het was de draak. En hij begon tegen mij te spreken. 'Wie mijn territorium betreed... wordt al snel opgevreet...' Ik kan voor mij zien hoe de draak gemeen zit te lachen. 'Ooh, ooh', zegt het beest weer. 'Wat ben ik zo blij... met mijn nieuwe avondmaal...' Ik wordt alleen maar banger. Zo bang om opgegeten te worden door die draak. En dat ik mijn opdracht niet zou voltooien. Dat ik niet meer naar huis zou gaan. En dat mijn land vervloekt zal blijven.
Ik raap mijn moed bijeen en ga recht voor de draak staan. Ik voel me ineens heel klein tegenover het reusachtige beest. Even wil ik me aan mijn angsten over geven, maar ik houd stand. Ik móét winnen van deze draak. Het kan niet anders. 'Ik ben niet bang van jou!' roep ik fel. 'Je kan mij niet tegenhouden!' Ik zie nu pas hoe groot de draak is. Groot, en wit. Met hele, hele scherpe klauwen en enorme vleugels. De draak doet even alsof hij schrikt, maar lacht dan. 'Ik heb je voorgangers één voor één gedood. Nu is jouw beurt...' Ik wordt boos. Zelfs kwaad. 'Nee!' roep ik. Er is maar één oplossing die ik kan bedenken. Wegrennen.
Ik ren zo hard ik kan dat ik zelf niet meer kan volgen hoe snel ik ga. Ik ren tussen bomen en spring over boomstammen. Ik wil absoluut niet dat de draak me te pakken krijgt. Maar tevergeefs hoor ik dat de draak mijn kant op komt. Hij is veel sneller dan mij. Ik kijk vluchtig achterom en zie hoe de draak zich een weg baant door de bomen. Paniekerig ren ik snel verder. Ik zie in de verte een grot. Zou dat de plaats zijn waar ik heen moet? Ik denk niet snel na en besluit om de grot in te gaan. Ik kijk snel nog achter me en merk dat de draak me bijna gaat inhalen. Hij duwt met zijn enorme klauwen alle bomen aan de kant terwijl hij zijn kille blik op mijn houdt.
Ik ben bijna bij de grot en ik neem een sprintje. Ik vlieg zowat de grot in, omdat ik meteen uitglijd van de snelheid. Tot mijn ergernis zie ik dat de draak al bijna bij de grot is. Hij kijkt even later met zijn enorme, rode oog door de grot en lacht dan gemeen. 'Vies, klein mensje. Probeerde je je te verstoppen? Ik zal je toch krijgen!' De draak lacht uitgebreid en gaat dan onverwachts met zijn klauw de grot in. Ik schuif paniekerig naar achteren, maar de enorme klauw weet mijn been open te snijden. Het bloed druipt van mijn been op de grond en ik wordt meteen angstig.
Ik kijk de grot rond, dat is het enigste wat ik nu kan doen. Ik zie dat er een soort klein, rotsachtig tafeltje staat, in het midden van de grot. Ik sleep mezelf ernaartoe en zie dat er een soort putje in is gekrast. Ik moet aan de edelsteen denken. Ik haal hem uit mijn zakken en zie dat hij een mooie, rode glans heeft. Ik kijk terug naar het putje en moet aan iets denken. Ik breng de edelsteen er naartoe en leg hem in het putje.
Nog geen seconde later wordt ik verblind door een rood, fel licht. Ik doe mijn handen voor mijn ogen. Even later is het licht minder fel en ik kan weer goed kijken. Ik zie dat de edelsteen nog steeds licht afstraalt, maar nu veel minder. Ik krijg opeens een raar gevoel. Het gevoel van... Ik kan het moeilijk thuisbrengen. Vrijheid... Heb ik de opdracht voltooid? Is mijn land nu niet langer meer vervloekt? Ik sta op, maar zak bijna meteen in elkaar van de pijn aan mijn been. Ik bijt op mijn tanden en ga naar de opening in de grot. Wat ik zie kan ik amper geloven. Er ligt geen sneeuw meer. Het enige wat ik zie is een groen zomerbos met kleine bloemetjes en -oh. Ik hoor vogeltjes fluiten.
Ik kan me maar één ding bedenken. Ik heb zojuist de vloek opgeheven. Ik heb mijn land gered. Ik ben een held.
Aantal woorden: Ik heb me een beetje laten gaan: 1242 woorden
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top