Hoofdstuk 10

Langzaam open ik mijn ogen. Behalve het beetje licht dat langs de kieren van de gordijnen naar binnen piekt, is het donker in de kamer. Mijn hoofd is gevuld met watten en mijn gedachten zijn warrig. Waar ben ik? Dit is niet mijn slaapkamer. Mijn eigen bed staat niet met één zijde tegen de muur. Daar word ik onrustig van. Als ik niet aan beide kanten uit het bed kan stappen, kan ik niet in slaap vallen.

Ten minste, normaal niet. In deze kamer is het me duidelijk wel gelukt. Voorzichtig klim ik uit het bed. Mijn benen voelen zwaar aan. Met een vreemd, zwevend gevoel schuifel ik naar het raam en doe de gordijnen open. Achter de gordijnen zit een raam met tralies ervoor en mijn uitzicht is een lichtgrijze betonnen muur. Mijn hart begint sneller te kloppen. Ik ren naar de deur en kom tot de conclusie dat er helemaal geen deurklink aan de dikke stalen deur bevestigd zit.

Mijn ademhaling versnelt. De herinneringen van vanochtend – of gisteren? Hoe laat is het eigenlijk? – komen in flitsen terug. Chayenne die schreeuwde en smeekte en duidelijk doodsangsten uitstond om vervolgens slapjes en gruwelijk stil op de grond te blijven liggen, meneer Schmidt en mevrouw Milligan die de achtervolging inzetten toen ze mij in de gaten kregen, Daemon... Daemon!

'Help!' schreeuw ik. Paniekerig begin ik op de deur te slaan tot mijn handen er pijn van doen. 'Help! Help!' De meest vreselijke gedachten kruipen langzaam uit de donkerste en diepst weggestopte plekken van mijn brein en verspreiden de angst door de rest van mijn lichaam. Wat als hij me hier heeft achtergelaten? Wat als hij me om laat komen van honger en dorst? Wat als er brand uit breekt terwijl ik hier opgesloten zit? Wat als niemand me komt redden? Ik zal hier sterven. Eenzaam en alleen. Alleen.

'Help!' Ik schreeuw de longen uit mijn lijf en bons op de deur in hysterie. 'Iemand help me, alsjeblieft!' gil ik. De tranen stromen over mijn wangen. Uit pure wanhoop gooi ik mezelf tegen de deur. Op dat moment hoor ik aan de andere kant het gerinkel van een sleutelbos. Met knikkende knieën stap ik weg van de deur en struikel bijna over mijn schoenen die blijkbaar bij de muur staan.

Een man komt binnenstormen, hurkt voor mijn neus neer en pakt mijn schouders vast. 'Rustig, rustig. Alles is goed. Er is niks aan de hand.'

'Waar ben ik?' vraag ik tussen mijn schokkende ademhalingen door.

'Je bent in Noctavis. Nu, adem diep in en weer uit.'

Ik probeer mijn ademhaling onder controle te krijgen terwijl mijn hele lichaam nog trilt van schrik. 'Waar ligt dat?' vraag ik als ik mijn hyperventilatie enigszins onder controle heb.

'Voor je eigen veiligheid is het beter dat je de exacte locatie niet weet, maar we zitten hier in een dal tussen drie bergketens in.'

'Toch niet één weg in, één weg uit?' Ik krijg het al benauwd als ik eraan denk.

De man glimlacht. 'Nee, in principe hebben we wel maar een hoofdweg waarmee je de stad in en uit kan, maar we hebben nog zes routes over de bergen, twee dwars door de bergketens heen en drie ondergrondse vluchtroutes. In het geval van een ramp kan de volledige stad binnen drie kwartier leeg zijn.'

Mijn mond valt een klein beetje open.

'Gerustgesteld?' vraagt de man als ik niet meteen iets terugzeg.

Ik knik en bekijk de man van top tot teen. Hij heeft bruin haar en in zijn gezicht beginnen de eerste paar rimpels zichtbaar te worden. Zijn ogen zijn lichtgrijs. Hij draagt een witte blouse, een blauwe spijkerbroek en van die bruine, deftige, puntige schoenen. Zijn kleding is een stuk moderner dan de schooluniformen die iedereen in Het Periculum draagt.

'Laten we even naar buiten gaan. Nadat je zo geschrokken bent, zal dat je vast goed doen.'

Verbaasd kijk ik op. 'Ben ik dan geen gevangene?'

De man lacht. 'Nee, Auria. Je bent geen gevangene. Trek je schoenen aan, dan leg ik alles uit.'


Aan de andere kant van de deur ziet het er al net zo uit als een gevangenis als in de kamer. We lopen door een lange gang met aan beide kanten dikke stalen gevangenisdeuren. Er staan slechts twee bewakers bij de deur waarachter ik net zat.

'De rest van het gebouw ziet er niet zo troosteloos uit.' De man vouwt zijn handen achter zijn rug en loopt in een rustig tempo door de kale gang. 'Hier zaten vroeger de gevangenissen, maar ze worden eigenlijk niet meer gebruikt,' legt hij uit. 'Natuurlijk worden er een paar uitzonderingen gemaakt, van wie jij er een bent.'

'Wie bent u eigenlijk?'

'Zeg maar je, hoor. Ik ben Derk en ik ben net zoals jij.' Derk kijkt opzij en glimlacht vriendelijk.

'Bedoelt u... je dat je ook een Zielverstrengelaar bent?'

'Ja.' Derk duwt de deur aan het einde van de gang open en het lijkt alsof we een heel ander gebouw binnen stappen. Aan de linkerkant zitten er kantoortjes en in tegenstelling tot Het Periculum hangt in elk kantoor wel iets aan de muur of staat er een plantje in de vensterbank. Aan de rechterkant zitten enorme ramen die uitkijken op – ik vermoed – de binnenplaats. Er staan taxussen die in allerlei vormen zijn geknipt en er groeien bloemen met verschillende kleuren. Het aangezicht beurt me meteen op. Mijn hart maakt een sprongetje als ik denk aan hoe het zou zijn om op een van de houten bankjes te gaan zitten en te genieten van de warme zonnestralen op mijn gezicht en de vrolijke kleuren van de planten.

'En ooit was ik net zoals jij vastbesloten om Het Periculum achter me te laten,' gaat Derk verder terwijl we de trap aflopen. 'En net zoals jij mislukte dat elke keer omdat ik er maar niet in slaagde om een Zielverstrengeling te doen.'

Dat doet me opeens aan iets denken en ik voel me schuldig dat de vraag me nu pas te binnen schiet: 'Chayenne. Weet je toevallig hoe het met haar is? Wat is er met haar gebeurd?'

Derk blijft abrupt staan. Met een ernstig gezicht draait hij zich naar me om en slaakt een diepe zucht. 'Auria. Ik vind het vreselijk om je dit nieuws te moeten brengen, maar...' Derk schudt zijn hoofd.

Meer hoeft hij niet te zeggen. Het lijkt alsof de grond onder mijn voeten vandaan wordt geslagen. 'Waarom?' fluister ik en ik slik de brok in mijn keel weg. Ik mag niet huilen. Ik en Chayenne konden helemaal niet met elkaar overweg. Ik heb het recht niet om te huilen. Gabriëlla en Hilde mogen rouwen. Zij waren Chayennes vriendinnen, maar ik niet.

'Pestgedrag wordt niet getolereerd. Iemand anders het leven zuur maken voor je eigen gewin is het soort gedrag dat een Zielverstrengelaar niet mag vertonen. Als dat te lang aanhoudt, ziet de Elite geen kansen meer voor je om een Verloren Ziel gelukkig te maken en als dat zo is ben je als Zielverstrengelaar van geen enkel nut.'

'Chayenne heeft een fout gemaakt, maar dat betekent toch niet dat ze haar moesten verm...' Ik krijg het woord niet uit mijn mond. Het is te gruwelijk om hardop uit te spreken.

'Dat is ook niet de bedoeling.' We lopen de binnenplaats op, maar de kleuren van de bloemen lijken ineens een stuk minder fel en vrolijk dan ze eerst waren. 'Als De Elite beslist dat er geen hoop meer is dat een Zielverstrengelaar zijn ziel ooit zal kunnen verstrengelen met een Verloren Ziel, om wat voor reden dan ook, wordt diegene onderworpen aan experimenten onder het mom van het Uitverkorenenprogramma.' Derk houdt opnieuw halt. 'Mij werd op een gegeven moment ook verteld dat ik één van de Uitverkorenen was, maar in werkelijkheid' – Derk stroopt de mouwen van zijn blouse op – 'was ik niets meer dan een experiment. Iemand die geen rechten meer had.'

Mijn adem stokt en voor een moment kan ik niks anders doen dan naar de littekens op zijn armen staren. Zijn huid is niet egaal; zijn hele onderarmen zijn bedekt met hobbels en inhammen. Ook kronkelen er zwartbruine lijnen over zijnarmen en zijn polsen zijn vuurrood, alsof hij zojuist nog in contact is geweestmet gloeiend metaal. 'Wat hebben ze gedaan?' fluister ik bijna onhoorbaar.

'Ze verbrandden mijn armen, sneden mijn huid open. Ik heb nooit geweten waarom ze dat deden, maar ik vermoed dat ze wilden testen of dat een scheiding van lichaam en ziel afdwong. Daar had ik namelijk moeite mee, ik kreeg mijn ziel niet uit mijn lichaam, hoe hard ik ook probeerde.'

'Wat verschrikkelijk dat je dat hebt moeten meemaken.' Ik probeer mezelf te dwingen om mijn ogen los te maken van de wonden, maar het lukt me niet en ik ben opgelucht als Derk ze weer bedekt. 'Hoe ben je hier terecht gekomen?'

Op dat moment beginnen zijn ogen te stralen. 'Ik had al een tijdje contact met een meisje in de stad. Elke vrijdagavond, als we Het Periculum mochten verlaten, ging ik naar de bakker om iets lekkers voor mezelf op te halen en daar werkte ze.' Derk staart dromerig voor zich uit. 'Haar naam was Esther. Ze was een Zielenzoeker. We wisten niet van elkaar dat we geen normale mensen waren, maar op een dag versprak ze zich. Toen durfde ik haar in vertrouwen te nemen en ik heb haar alles verteld. Esther nam me mee naar hier, Noctavis.' Derk glimlacht. 'We zijn nog altijd beste vrienden en samen vechten we tegen de Zielverstrengelaars.'

'Maar hoezo wist Esther niet dat je een Zielverstrengelaar was?' vraag ik, terwijl ik me Daemons woorden herinner. Ik voel Zielverstrengelaars aan. Ik hoef niet te weten waar je bent, ik voel welke richting ik op moet lopen. 'Daemon zei dat jullie Zielverstrengelaars aanvoelen, dat jullie precies weten waar jullie naartoe moeten om ons te vinden.'

'Zei hij dat?'

Ik knik.

Derk lacht. 'Oké, staat genoteerd.'

Ik wil vragen wat hij daarmee bedoelt, maar Derk praat alweer verder: 'Twee weken geleden kwamen we erachter dat jij ook een testpersoon dreigde te worden en daarom hebben we jouw docent laten geloven dat je een natuurlijke aanleg had om Zielenzoekers – of zoals zij ze noemen: demonen – af te weren, zodat ze jou zouden toelaten tot het daadwerkelijke Uitverkorenenprogramma. Dat zou ons de tijd geven die we nodig hadden zonder jou in gevaar te brengen, maar zoals je zelf hebt gemerkt is dat nogal mislukt. '

'Hoe bedoel je laten geloven?'

De man glimlacht en wenkt twee personen die aan de rand van de binnenplaats tegen de muur staan. Blijkbaar hebben ze daar de hele tijd al gestaan maar het is me niet opgevallen. 'Auria, graag stel ik je voor aan Kaya, mijn dochter, en Ilay.'

'Hoi.' Ik zwaai even kort naar hen. Ietwat ongemakkelijk kijk ik hen aan. 'Ik ben Auria.'

'Ilay is verantwoordelijk voor de zogenaamde demonenaanval. Hij nam je lichaam over om je vervolgens weer zelf de controle te geven, zodat het leek alsof je de aanval had afgeslagen.'

'Dus ik was helemaal geen Uitverkorene?'

'Nee, dat was ik. Maar je bent zeker een waardige actrice want krijsen kon je wel.'

'Ilay.' Derk schenkt de jongen met goudblond haar een corrigerende blik.

Weer heb ik de neiging om in huilen uit te barsten. Ik ben helemaal geen Uitverkorene. Dat ben ik nooit geweest. Ik ben gewoon Auria, een Zielverstrengelaar die er helemaal niks van bakt. Ik ben de naam Zielverstrengelaar niet eens waard. Ik ben iemand die alles op een of andere manier wel weet te verprutsen. Ik ben een meisje dat geen vriendschappen kan sluiten en zich krampachtig vastklampt aan iedereen die ze tegenkomt, omdat ze bang is om alleen te zijn, te blijven en te eindigen.

'Ik ben Kaya.' Het meisje steekt een hand naar me uit. Dankbaar dat ze me uit mijn gedachten vol medelijden heeft gehaald, schud ik haar hand. 'Ik ben Daemons zus.'

'Zus? Maar dat betekent...' Ik draai me om naar Derk.

'Ja, ik ben de vader van Kaya en Daemon.' Hij richt zich op Kaya. 'Trouwens, waar is je broertje? Hij en Liam hadden een uur geleden al terug moeten zijn.'

'Waarschijnlijk zijn ze weer zoveel aan het vreten dat ze genoeg calorieën binnen hebben gekregen voor de komende paar dagen.' Ilay grijnst.

'Dat lijkt me niet onwaarschijnlijk,' lacht Kaya. 'Maak je geen zorgen, pap. Ze zullen zo wel komen.'

'Dat is hun geraden.' Derk kijkt op zijn horloge. 'Ik moet nu gaan. Vergadering. Zorg goed voor Auria en ik hoop dat het niet nodig is, maar bescherm haar als het moet.'

'Maak je niet druk, Derk.' Ilay maakt een wegwerpgebaar. 'Die Zielverstrengelaars hebben het lef niet om hier te komen.'

'Ik ben bang dat je ze daarin onderschat,' zegt Kaya. Haar dikke donkerbruine haar dat in een slordige staart is gedraaid, beweegt heen en weer bij elke beweging die ze maakt.

'Ik moet nu echt gaan. Ik zie je nog wel, Auria.' Derk steekt een hand op en loopt dan terug het gebouw in.

'Je vader lijkt me heel aardig,' zeg ik.

'Is hij ook.' Kaya pakt me bij mijn pols. 'Kom, dan geven we je een rondleiding. Je moet sowieso de bibliotheek zien. Aan het eind kunnen we naar mijn moeder gaan. Daemon vertelde me dat je van schilderen houdt. Mama heeft een eigen atelier. Ze maakt en verkoopt haar eigen kunst.'

'En toch wilde ze die afgrijselijke Picasso aan de muur hebben,' zegt Ilay.

'Ja, echt vreselijk. Wat ben ik blij dat dat schilderij al verkocht was.' Kaya kijkt me vriendelijk aan. Op deze manier lijkt ze precies op haar vader. 'Stel je voor: van die enorme ogen die je aankijken terwijl je zit te eten. Nee, daar moet ik niet aan denken! Maar kom.' Kaya trekt me mee. 'We moeten snel beginnen, anders hebben we helemaal geen tijd meer om bij mama langs te gaan en dat zou jammer zijn.'

Ik laat me meeslepen door Kaya terwijl Ilay op zijn dooie gemakje achter ons aan loopt.


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top