9. Het deel waarin ik nog een poging doe
René schudde me wakker. Hij was degene die mij een dag geleden samen met Chiel vasthield toen ik op mijn knieën zat en qua uiterlijk leek hij op Destin. Ook René had lange, blonde haren en blauwe ogen. Zijn kapsel was echter wilder en zijn baard was langer.
Het grootste verschil was dat ik niks voor hém voelde.
'Goedemorgen, zonnestraaltje,' zei hij grijnzend, waarbij hij mijn gezicht zorgvuldig bestudeerde. 'Het is tijd om verder te trekken, want we zijn er nog lang niet.'
Ik had een barstende hoofdpijn en het gevoel alsof ik nog maar net was gaan slapen, maar de eerste gefilterde stralen van de opkomende zon gaf iets anders aan. Hoewel we tussen dichte en hoge bomen sliepen, werd met de minuut duidelijker dat de ochtend zijn intrede deed.
'Goedemorgen,' antwoordde ik hem, want ik was goed opgevoed, al wist ik niet zeker of mijn ouders dít in gedachten hadden toen ze erop bleven hameren dat ik altijd beleefd moest blijven.
Ik rekte me uit en ging onhandig overeind zitten. Mijn blaas stond op knappen en hopelijk mocht ik die snel legen. René knikte me vrolijk toe en begon mijn boeien los te maken, dus daar leek het wel op.
Na een vlugge blik om me heen had ik door dat ik de laatste was die wakker werd; de rest was bedrijvig bezig. Er werden koude stukken vlees uitgedeeld en her en der rommelde iemand in zijn tas om er een mueslireep of crackers uit te halen: een aanvulling op het eiwitrijke ontbijt. Ik rook koffie, en de laatste slaapmatjes werden opgerold en opgeborgen.
'Hier,' zei een norse stem en Chiel drukte me een dampende mok in de handen. Hij was alweer weg voordat ik wat terug kon zeggen en ik nam schouderophalend een slok.
Luana kwam dichterbij, maar alles aan haar houding straalde uit dat ze dat met tegenzin deed. 'Je mag je even terugtrekken, maar ik blijf bij je in de buurt,' zei ze.
Ik knikte en zette mijn mok voorzichtig neer. Dat zou over een paar minuten ook nog wel heet zijn.
Na een vlotte opfrisbeurt en een nog sneller ontbijt, was iedereen klaar om verder te trekken en ik moest opnieuw een dag op Destins rug doorbrengen. Hij liet niks van enige vermoeidheid blijken, ondanks de extra last die hij meedroeg en ik was onwillekeurig onder de indruk. De koffie hielp me met wakker worden, maar ik voelde me nog steeds geradbraakt en tegenzin streed met opwinding toen ik hem weer aanraakte.
De nachtmerries van afgelopen nacht hadden ervoor gezorgd dat ik iedereen met het nodige wantrouwen bekeek. Daarom gedroeg ik me extra schrikachtig en ik voelde me minder op mijn gemak dan gisteren.
Deze dag verliep hetzelfde als het laatste deel van de vorige dag, met de uitzondering van een korte lunch tussendoor. De wolven renden en renden, en het zou niet lang duren voordat we bij de bergroedel zouden arriveren, de stam die in de Hanekam woonde en die het daar het beste kende. Onwillekeurig was ik benieuwd hoe mijn reisgenoten dat obstakel gingen aanpakken.
Ik had gehoord van een ondergrondse weg tussen Mångata en de Grim, maar ik had mijn buik vol van duistere, echoënde, eenzame gangen. Ik wilde niet, maar daar had ik geen keuze in.
***
De uren regen zich aaneen en uiteindelijk werd het weer donker. Het was een dag vol stilte geweest. Ik was alleen, hoe ik ook omringd werd door acht anderen.
Door de afgelopen nacht was ik bang om te gaan slapen, maar dat moment naderde onherroepelijk.
Het kamp werd opgezet.
'Morgen zullen we de Hanekam naderen,' zei Destin tegen Luana, toen zij hem daarnaar vroeg. 'Rust goed uit, mijn liefste.'
Ze bleef weigeren om met mij te praten en toen René mij uiteindelijk losjes boeide, hadden we geestelijk nog nooit zo ver van elkaar af gestaan. Het begon fysiek pijn te doen om haar en hem zo samen te zien en dus beschermde ik mezelf door niet meer naar ze te kijken.
Ik keerde me in mijzelf en ging na een paar hapjes eten al slapen. Ik was niet hongerig. Mijn mentale energie was volledig op. Mijn nieuwsgierigheid naar hun eigenlijke missie in mijn land, een gedachte die mij al die tijd bezighield, ebde weg. Ik kreeg toch geen antwoorden; ik werd veelal door de anderen genegeerd.
Mijn dromen werden dit keer gedomineerd door de vele schakeringen van het Woud, die zich ononderbroken op mijn netvlies afspeelden. Mijn gang er doorheen was sierlijk en snel, net zoals overdag het geval was geweest. Het gaf me de rust om in een gezonde slaap te vallen en dat was ook de reden dat ik het vroegste wakker werd van iedereen.
Vanuit mijn ooghoeken zag ik enige beweging, maar het was nog zo donker dat ik me moest inspannen om iets te zien. Ik herkende uiteindelijk Figo, die de wacht hield, maar hij lette niet op mij.
Zou ik?
Ik had het niet van tevoren gepland, maar nu kon ik aan niks anders meer denken. Gisteren nog had ik bedacht dat ik alleen een poging tot ontsnappen in mijn eigen land kon wagen. In de Grim had ik geen kans meer, dan was ik verloren.
Zelfs als ik vrij kwam en zelfs als ik wist te ontsnappen, kwam ik niet ver. Dat wist ik en dat wisten de anderen, wat waarschijnlijk de reden was voor het gebrek aan bewaking die specifiek op mij lette en de redelijk losse boeien.
Als ik het niet probeerde, zou ik het mezelf echter nooit vergeven en daarom begon ik aan het touw te prutsen. Het koste me een paar zenuwslopende momenten, maar toen lukte het me om de donkerrode strengen van mijn polsen af te wikkelen. Wat daarna nog om de boom zat kreeg ik makkelijk los en al snel lag het koord in een hoopje op de harde bosgrond.
Al die tijd bleef ik Figo goed in de gaten houden. Alles in mij waarschuwde me dat hij de laatste wacht was en dat we al snel allemaal moesten opstaan om verder te trekken.
Welke kant moest ik op om terug te keren naar Blauwewater? De bomen om me heen leken allemaal kopieën van elkaar en ik had geen idee meer van welke kant we kwamen.
Misschien had ik daar iets beter op moeten letten.
Er waren geen sterren te zien, we zaten in een dicht bebladerd stuk van het Woud, en anders had ik daar ook niet veel aan gehad. Letters en woorden zeiden me wel wat, maar Luana had van ons twee verstand van astrologie en haar kon ik natuurlijk niet om hulp vragen.
Mijn gevoel voor zelfbehoud had het de laatste tijd behoorlijk fout, maar dat was het enige waar ik op kon afgaan en dus volgde ik dat.
Figo liep eens in de zoveel tijd een rondje en op het punt waarbij wij elkaar niet konden zien, rees ik doodstil op om het Woud in te verdwijnen. Ik was nog nooit zo geruisloos geweest toen ik van de open plek wegsloop.
Stap één was gelukt en nu was het zaak om ze voor te blijven. Bij normale mannen, met een normale reukzin, zou het me nu al gelukt zijn. Maar ik moest er rekening mee houden dat ze me in hun wolf gingen zoeken. Ik moest ze ver voor zijn. Ik moest op mijn snelst zijn.
Slechts een paar meter van het kamp af kleedde ik me uit. Mijn vingers trilden toen ik alles op een hoopje liet liggen: de schoenen zette ik er keurig voor. Ik zou spijt krijgen als ik me na verloop van tijd weer in een mens moest veranderen, maar de schoenen waren simpelweg te zwaar en onhandig om in mijn bek mee te zeulen.
Na een korte aarzeling pakte ik het shirt en de broek van de stapel, waarna ik me in mijn alter ego veranderde. Het was lastiger rennen met die twee kledingstukken in mijn bek, maar uiteindelijk zou ik blij zijn dat ik toch de moeite nam. Om volkomen naakt in Blauwewater te arriveren - en ja, daar had ik mijn zinnen op gezet en ik begon bijna te hopen dat het me zou lukken - trok me absoluut niet.
Achter me klonken opeens heftige uitroepen en met een minimale voorsprong begon ik te rennen. Waarheen wist ik niet precies, als het maar van hen vandaan was.
Het was heerlijk om weer in mijn wolf te zijn en ik merkte direct hoe erg ik het gemist had, hoe kort dat genoegen mij ook was ontzegd. Toen Luana en ik de transformatie eenmaal doormaakten was er geen dag voorbij gegaan waarin we niet de velden en bossen opzochten om onze energie kwijt te kunnen in onze zwarte wolfvorm.
Ik was snel, maar de omringende bomen hielden me behoorlijk tegen. Het zou uren duren voordat ik uit het Woud zou raken en dus moest ik constant rekening houden met de stevige stammen.
Het voordeel was dat mijn tegenstanders er net zoveel last van hadden.
Enkele achtervolgers begonnen tartend te janken. Het hielp me om hun positie te bepalen, maar ik wist ook dat er anderen stilletjes van andere kanten aankwamen en het gaf me vooral de rillingen. Als dat hun missie was, slaagden ze er goed in.
Het aanhoudende gejank was af en toe recht achter me en dan hoorde ik het op andere punten, meer rechts en links van me. Maar nooit voor me uit en nooit ver weg.
Mijn paniek groeide, want ze volgden mijn reukspoor en hun gedrag voelde aan alsof ik werd opgejaagd, niet alsof ze me vertwijfeld zochten. Als er al iemand ten einde raad was, was ik dat.
Mijn hele gedachten richtten zich slechts op het pad voor me en ik probeerde alle andere gevoelens weg te drukken. De angst. De onzekerheid. De wanhoop.
Rijen bomen flitsten langs me heen terwijl ik al mijn krachten inspande om ze voor te blijven. Als ze me eenmaal hadden ingehaald, was het einde verhaal. Mijn adem kwam in horten en stoten uit mijn bek, waarmee ik nog steeds de kleren vasthield. Mijn poten roffelden op de verende bodem.
Ik probeerde een link te leggen met iemand van mijn roedel. Het werd me direct duidelijk dat Luana mij niet achtervolgde, en waarom zou ze ook. Er waren zeven anderen die stonden te trappelden om me te vinden, zo goed kende ik de roes wel waarin een wolf vaak verkeerde. De jacht zorgde voor een oppeppende adrenaline, dat was mij bekend.
Jammer genoeg zorgde een allesoverheersende doodsangst er deze keer voor dat ik me niet vermaakte.
Niemand reageerde op mijn oproep. Het was stil in mijn geest. Ik was op mezelf aangewezen en ik begon moe te worden. De slaap had voor energie gezorgd, maar dat was nu op. De adrenaline brandde nog, maar dat zou ook niet lang meer duren.
Ik had nog nooit gevoeld dat mijn ledematen verzuurden in mijn wolfvorm, maar dat was precies wat er intussen gebeurde. Mijn stappen werden minder vloeiend.
Ik struikelde, maar wist mezelf te vermannen en ging weer verder. Een nieuwe stoot adrenaline hielp daarbij.
Mijn reserves raakten leeg. Ik opende mijn bek om te hijgen en liet de kleren vallen. Het duurde meer dan een paar seconden voordat mijn hersenen het juiste signaal ontvingen en toen kostte het tijd en moeite om te stoppen; om te bedenken wat ik nu moest doen.
Zou ik teruggaan, om het op te halen, of moest ik door? Ik kon maar geen beslissing maken en daar verspilde ik kostbare seconden mee.
Het gejank kwam zienderogen dichterbij. Waren er ook nog stille wolven, of hoefde ik me alleen druk maken om deze drie, vier vijanden?
Alsof eentje niet meer dan voldoende was.
Ik kreeg direct een antwoord op mijn brei aan bedenksels, want mijn weg werd versperd, net toen ik mijn keuze had gemaakt en de kleren oppakte. De wolf was gigantisch en hij kwam me heel erg bekend voor. Ik had per slot van rekening heel wat uren op zijn rug doorgebracht.
Ik wachtte gelaten af totdat er meer zich bij ons zouden voegen, maar het gejank stierf weg.
Het werd stil om ons heen en het waren slechts Destin en ik die elkaar nauwlettend in het oog hielden. Mijn borst ging heftig op en neer, en ik legde het shirt en de broek weer op de grond. Wat er ook gebeurde: dat was nu geen prioriteit.
Hij sloop dichterbij en ik stapte onwillekeurig achteruit. Ik had me nog nooit als een prooidier gevoeld, maar nu kon ik me daar een goede voorstelling van maken. Ik had geen tijd om spijt te hebben van mijn speelse gedoe, toen ikzelf alle gelegenheid had om op een dergelijke prooi te jagen.
Destin kwam zienderogen dichterbij en ik wist dat het nutteloos was om van hem weg te blijven deinzen. Het was tijd om de gevolgen van mijn gedrag onder ogen te komen en om ze te aanvaarden.
Woorden die hij eerder tegen mij uitsprak, flitsten aan mij voorbij en ik dacht aan de straf die hij me had beloofd. Ik was zonder zijn toestemming in een wolf veranderd en nu moest ik de gevolgen dragen.
Toen hij doorhad dat ik het opgaf, zag ik zijn machtige wolvenkop even knikken. Hij wist waar ik aan toe was: gevangen en zonder enige hoop op bevrijding.
Hij zette zich af en balanceerde kort op zijn achterpoten. Voordat hij terug kon vallen, was hij in zijn mens veranderd, waarna hij zonder wankelen bleef staan.
Het was een bekend kunstje dat ik ook ettelijke malen had geoefend, maar ik wist dat het bij mij niet zo vlekkeloos ging als hoe hij het eruit liet zien.
'Verander in je mens,' beval hij kil en ik zag hoe zijn ogen gevoelloos over mijn wolf gleden. Er glibberde een rilling langs mijn ruggengraat en hij volgde de beweging met een goedkeurende grimas om zijn lippen.
Hij zag er gevaarlijk en kwaad uit, en dat was niet bevorderlijk voor mijn nervositeit.
Bevend deed ik wat hij eiste en even later zat ik op mijn knieën voor hem. Het gaf een bizar déjà vu met onze allereerste ontmoeting, wat al zo lang geleden leek.
Het grootste verschil was dat we allebei naakt waren en - eerlijk is eerlijk - hij leek daar heel wat minder om te geven dan ikzelf.
Hij zag mijn pogingen om mezelf te bedekken en zei afstandelijk: 'Kleed je aan.'
Dat liet ik me geen twee keer zeggen en ik struikelde in mijn haast om aan zijn woorden gehoor te geven.
Nu was alleen hij nog zonder kleren. Ik dacht dat mij dat overwicht gaf, maar dat was allesbehalve het geval.
Hij stond daar groot en dreigend, en ik slikte, waarna ik een flinke stap achteruit zette.
De eerste de beste boom zette me echter al klem en ik kon niks anders dan hulpeloos toekijken hoe hij op me af liep.
De zenuwen die door me heen gierden waren echter niet alleen maar die van angst. Een gevoel van verwachting vulde mijn hart.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top