25. Het deel waarin we de struik zoeken

Het uitzicht was fenomenaal. Ik stond middenin een weiland, waarin onder andere klaprozen, wilde cichorei, paarse distels en boterbloemen erom streden de grootste blikvanger te zijn. Hun kleurenpracht accentueerde de frisheid van het groene bos op de achtergrond, maar mijn aandacht ging uit naar het gigantische Meer dat zich over de hele horizon voor onze groep uitstrekte. Het oppervlak ervan was glad als een spiegel, maar ik wist dat schijn bedroog. Er huisden dodelijke wezens in het water, daar durfde ik mijn leven om te verwedden.

Op de bodem ervan bevond zich Vida, het weerwolvendorp dat ondergelopen was en nu ik met eigen ogen zag wat natuurgeweld zo meedogenloos met de wil van de mens kon doen, voelde ik het verdriet voor alle verloren levens door me heen spoelen, waardoor ik mijn blik van het water afscheurde.

De horizon werd gevuld met een voornamelijk bruingekleurd gebergte en ze zeiden me dat aan de andere kant de Dode Bossen begonnen. Ik moest toegeven dat de Grimmers hun natuurgebieden treffende namen wisten te geven en stiekem had ik niet zoveel zin om bij onze bestemming te arriveren. Maar dat laatste vertelde ik natuurlijk aan niemand, zeker niet aan Destin.

Achter mij was iedereen klaar met zich aankleden en een aantal begonnen maatregelen te treffen voor een kamp, hoewel het midden op de dag was.

Behalve Oceane, Luana en ik, was ook Robin meegekomen, terwijl de rest van onze groep uit mannen bestond. Iedereen droeg zijn steentje bij en ik wist dat ik ook wat moest doen, ondanks dat ze me mijn momentje gunden.

We hadden de tocht tot nu vrij vlot afgelegd. Er kwamen enkele mindere monsters op ons pad, maar die hadden we zonder problemen verslagen. Met 'we' bedoelde ik onder andere Destin en enkele van zijn mannen, terwijl René me aankeek met een blik die "waag het eens" uitdrukte. Alsof ik het wezen met zo'n honderd ogen op steeltjes of dat vliegende geval met een gewei dood wilde hebben. Ik vond het wat anders toen we zelf als prooi werden gezien, zoals door de Flaadi en zijn giftige mist, maar zolang zo'n zogenoemd monster ons gewoon liet langstrekken wilde ik ze gewoon laten leven. Ik was de enige met die mening en ik moest toegeven dat als Oceane niet had ingegrepen, ik was verzwolgen door een Salamander. Volgens haar was het meterslange beest een voorbode voor het Meer en die bereikten we inderdaad in minder dan een uur tijd.

'Kom je, Eloïse?' Dat was Luana en toen ik me omdraaide, merkte ik dat ik me langer in het uitzicht had verdiept dan ik dacht. Het kamp was opgezet en ik had geen idee hoe de heerlijke geur van gebraden Salamander niet eerder mijn aandacht had gevraagd. Ik hoorde mijn maag knorren en drukte in reactie mijn hand op mijn buik, terwijl ik naar mijn zus knikte.

Ik nam plaats tussen de anderen, die in een grote kring rondom het knapperende vuurtje zaten. Door het huidige weer was het niet nodig om ons eraan op te warmen, maar het zorgde voor een extra dimensie in het geheel die een diepere laag in ons binnenste raakte en een gevoel van geborgenheid creëerde. Het gesprek kabbelde langs me heen en hoewel niemand iets tegen me zei, wist ik heel goed dat ik erbij hoorde. In slechts anderhalve dag tijd had het huidige groepje van veertien een band met elkaar gesmeed en ik merkte dat ik me, op een grote uitzondering na die aan de andere kant van de kring zat en me af en toe broedend bekeek, bij hen op mijn gemak voelde, meer dan ik dat ooit in Mångata had gedaan. Was de Grim dan toch mijn echte thuis, ondanks de manier waarop ik erin was terechtgekomen?

Ik bekeek Destin af en toe stiekem, terwijl ik de bewegende warme lucht boven het vuurtje als letterlijk rookgordijn gebruikte, waardoor ik ervan overtuigd was dat ik niet opviel. Hoe kon het dat hij er iedere dag knapper uitzag? Ik wilde er heel wat voor geven als ik de vlechtjes in zijn haren kon aanraken zonder dat hij het doorhad, maar ik wist dat zoiets me alleen maar in mijn dromen overkwam.

Luana drukte me een stuk dichtgeschroeid vlees in mijn handen. Salamandervlees bedierf snel en daarom namen we het ervan. Na de oversteek moesten we nieuw voedsel vinden.

Alfa Olaf was al klaar met zijn deel en hij nam het woord zodra er een stilte in de kalme gesprekken viel: 'Mijn voorstel is om de omgeving te verkennen nu het nog licht is. Heeft er iemand een suggestie zodat we een plan van aanpak kunnen maken?'

'Misschien kan vrouwe Oceane ons tips geven?' zei Yori. De tweeëntwintigjarige keek ernstig, wat me eraan deed denken dat hij in de Grim was opgegroeid en zich bewust was van alle gevaar om ons heen. Ondanks zijn jeugd, had hij gespierde armen en omdat hij een weerwolf was, was hij erg knap. Zijn blonde haren deden hem aan zijn Alfa denken. Misschien kon ik mijn gevoelens voor Destin wel laten afnemen door mijn aandacht naar hem te verleggen? Het was het proberen waard, vond ik.

Oceane reageerde intussen op Yori's vraag: 'We moeten er eerst achter zien te komen wie er over het Meer heerst. Als er Sirenen zijn, zullen zij er de baas zijn gezien hun vocale talenten. Niemand kan ons gezang weerstaan.'

Ik moest in mezelf glimlachen toen ik de arrogantie in haar stem hoorde, maar ik was dan ook nog nooit gehypnotiseerd geraakt door de zangkunsten van een Sirene. De anderen keken ernstiger dan ik en ik wist dat ik daar een voorbeeld aan moest nemen.

'Hoe kan het dat we geen enkele bewoner zien?' vroeg ik.

'Hun thuis is in het water. Ze hebben niks aan de oppervlakte te zoeken,' antwoordde Oceane.

'Tenzij ze iets kunnen opeten,' mompelde Luana naast mij. Mijn glimlach verdiepte zich. Normaal gesproken was zij niet van de zwarte humor, maar ik kon haar poging erg waarderen. Ze zag mijn mondhoeken omhoog kruipen en ze glimlachte zwakjes terug.

'Je weet dat wij dat "iets" zijn,' zei Figo op een scherpe toon, maar ik hoorde hoe hij aan het eind van zijn zin werd afgekapt door René, die naast hem zat.

'Als je het niet erg vindt, probeer ik dat te voorkomen,' zei Luana en ik staarde haar trots aan. Dat was míjn zus die voor zichzelf opkwam. Ik humde bevestigend en ik zag hoe er meer knikten.

Olaf glimlachte ook. 'Dat is een goed plan,' was hij het met haar eens. 'Zet "niet doodgaan" maar allemaal bovenaan je lijstje.'

'Check,' deed Chiel.

'Ik wil dat jullie zo je afstand nemen,' zei Oceane. Zij had haar ernst geen moment verloren. 'Ik ga zo alleen naar het Meer.' Olaf naast haar maakte een beweging, waarop zij onmiddellijk reageerde: 'Zoals je weet, ben ik geen moment in gevaar. Hoewel ik mijn haarkleur kwijt ben, blijf ik voor altijd een Sirene.'

Niemand reageerde daarop, waardoor ik wist dat ze ons allemaal onder tafel kon zingen als ze dat wilde. Mijn respect voor haar groeide. Ze had de keuze gemaakt om op het land te blijven, omdat haar ware liefde zich daar bevond en hij daar een leidinggevende positie had, maar ik begon nu te beseffen hoeveel ze eigenlijk had opgegeven.

Ik hoopte dat er Sirenen in het Meer waren. Niet omdat het alles makkelijker maakte, maar ook zodat Oceane dan een lid van haar familie kon ontmoeten. Ik had Luana in mijn buurt, maar zij was de enige van haar soort en ze bevond zich dag in, dag uit te midden van allemaal weerwolven.

'Het liefst heb ik dat jullie mannen jezelf vastbinden, zodat je geen enkel gevaar loopt,' zei Oceane. 'Ik weet net zomin als jullie hoe het straks loopt en misschien kan ik jullie niet allemaal beschermen.'

'En wie moet jullie vrouwen beschermen tegen alle andere monsters?' vroeg Destin. Zijn toon was heftig.

Robin keek hem pissig aan. Ze had minder respect voor hem omdat hij niet haar Alfa was, wat waarschijnlijk de reden was dat ze haar twee kortzwaarden met een snelle beweging uit hun schede haalde en hem ermee wilde bedreigen. Destin was echter net zo snel, of misschien wel sneller. Hij had op hetzelfde moment zijn pistool getrokken, waardoor Robin recht in de loop keek.

Ze aarzelde in haar bewegingen en Destin borg zijn wapen weer op, waarbij hij zwijgend aangaf dat hij zijn punt had gemaakt.

Ondanks dat, mopperde ze: 'Ik kan prima voor mezelf zorgen.'

'Maar kan je ook voor Luana en Eloïse zorgen?'

Toen Destin mijn naam noemde, voelde dat aan als een schok, die niemand anders hopelijk zag.

Robin staarde naar ons, waarbij ze ons van top tot teen opnam. Ik wist wat ze zag. We waren lang, maar zowel mijn zus als ik bezaten nauwelijks enige spierkracht en dat wisten we.

Ik dacht spijtig terug aan alles lessen die ik thuis had kunnen nemen, als ik maar niet te afgeleid was geweest door het leven zelf. Maar Luana was veel plichtsgetrouwer dan ik en daarom draaide ik mijn hoofd naar haar, waarbij ik mijn wenkbrauw vragend omhoog trok.

'Ik kan pijl- en boogschieten,' zei Luana, wat geen al te best antwoord was aangezien we dat wapen niet bij ons hadden. Dat besefte zij ook en ze keek zoekend naar wat er wel aanwezig was, waarbij ze naar de messen van Chiel en Emir wees. 'Ik kan messenwerpen.'

'Dat bedoel ik,' zei Destin. Hij probeerde waarschijnlijk niet eens om gemeen te zijn, maar zijn uitdrukking gaf wel weg wat hij bedoelde. Het zei: wat Luana en ik ook konden, het was niet goed genoeg om hem van mening te laten veranderen.

'Een vriend van mij heeft zijn zielsverwant eens bijna vermoord omdat een Sirene hem dat bevel gaf,' zei Olaf. Ik zag dat die herinnering hem met ontzag vervulde. In tegenstelling tot mij had hij de kracht van de Sirenen wel met eigen ogen aanschouwd en hij wist heel goed waar ze toe in staat waren. Maar ik zag ook dat de gedachte daaraan hem ergens aan deed denken en dat klopte: 'Er bestaan struiken met bepaalde wasbolletjes eraan,' zei hij. 'Als je die bolletjes in je oren doet, hoor je niks meer. Dan heb je wel je bewegingsvrijheid, alleen tijdelijk geen gehoor.'

Destin knikte langzaam, alsof hij dat compromis wel wilde aangaan.

'Zijn we die struiken onderweg tegengekomen?' vroeg ik.

Alfa Olaf keek moeilijk en schudde vervolgens zijn hoofd. 'Maar dat wil niet zeggen dat ze er niet zijn. Laten we ons opsplitsen en gaan zoeken. Hoe eerder we die bolletjes hebben, hoe eerder we het Meer kunnen oversteken.'

Ondanks de pracht van de omgeving, wilde ik hier ook niet langer dan nodig blijven. De plek voelde aan als de stilte voor de storm en ik begreep aan de blikken die we elkaar toewierpen, het geschuifel hier en daar en door het feit dat we bijna allemaal knikten op die woorden, dat iedereen dat zo ervaarde. We wisten wel beter dan dergelijke duidelijke signalen te negeren. Daar was de Grim te grillig voor.

Daarom stond ik als eerste op. 'Laten we dan actie ondernemen,' zei ik, waarbij ik een paar stappen richting de rand van het bos zette.

'Stop,' zei Destin en ik hoorde hoe hij zijn Alfa-stem gebruikte, wat betekende dat het menens was. Hoewel ik niet naar hem hoefde te luisteren, deed ik dat toch. Ik keerde me naar hem toe en haalde toen uitdagend mijn wenkbrauw op. Hij zag mijn gezichtsuitdrukking en daarop slikte hij de woorden in die hij in eerste instantie wilde zeggen, of hij veranderde in ieder geval van toon. Hij klonk bijna redelijk toen hij vervolgde: 'Niemand mag alleen gaan zoeken. We moeten groepjes vormen.'

Het klonk logisch en daarom gaf ik toe. Zelfs ik wist dat ik Luana niet als partner mocht uitkiezen – of een andere vrouw – en daarom knikte ik naar de eerste de beste man die naar me keek. 'Yori?'

Yori keek eerst vragend naar zijn Alfa, maar die negeerde hem omdat hij mij strak bleef aankijken. Dat kon ik ook en het was uiteindelijk Yori die het staarwedstrijdje verbrak door tussen ons door te lopen. Hij zuchtte diep, maar of dat op mijn of Destins kinderachtige gedrag sloeg, wist ik niet. Waarschijnlijk reageerde hij op ons allebei, of op de situatie.

Ik glimlachte naar hem en greep zijn arm beet, om mezelf op die manier het bos in te laten begeleiden. Yori keek me aan alsof hij wat wilde zeggen, maar hij besloot uiteindelijk heel verstandig om zijn mond te houden. Hij had niks te maken met de problemen tussen zijn Alfa en mij, vond ik.

'Goed, hoe ziet zo'n struik eruit?' Terwijl ik dat vroeg, begon ik al speurend rond te kijken. De anderen begonnen zich ook te verdelen en verdwenen met hun eigen partner de bossen in. Ik keek bewust niet om, al wist ik heel goed dat Destin en Luana samen een team vormden. Ik probeerde de steek van pijn te negeren, want ik wist dat ik dat aan mezelf te danken had. Ik was te trots geweest en daar werd ik meteen voor gestraft. 

'De struik heeft groen bladeren, en ertussen zitten lichtbruine kelken,' zei Yori. 'De wasbolletjes groeien in die kelken. De bruine - gelijk aan de kelken - zijn niet rijp, je moet echt de witte pakken.'

Ik knikte en bleef om me heen kijken. De benoemde kleuren vormden het overgrote deel van het bos, waardoor ik al wist dat het makkelijker gezegd dan gedaan was om de juiste struik te vinden. Maar met zeven groepjes van twee, had ik er vertrouwen in dat we snel beet zouden hebben.

Er kwam een man op ons pad. Hij was lang en dun, en hij had een bleke, bijna doorschijnende huid. Ik wist het niet zeker, maar volgens mij kwam hij uit een boom. Het ene moment was er niemand te zien en het volgende moment stond hij daar. Hij had een donkergroen boswachtershoedje op, een donkergroen pakje aan en de cape die tot zijn enkels reikte had dezelfde kleur. Zijn ogen – zijn pupillen, irissen, maar ook zijn sclerae – waren volledig zwart, wat hem een hypnotiserend uiterlijk gaf. Zijn zwarte haar golfde zacht onder zijn hoedje vandaan.

'Goedemiddag,' zei hij. Zijn stem klonk melodieus en prettig. Ik kon daar uren naar luisteren en daarom ontspande ik meteen. Het voelde bijna als een buitenlichamelijke ervaring zodra ik ook Yori naast me tot rust voelde komen.

Bijna willoos wachtten we zijn volgende woorden af. We smeekten er bijna om, maar we waren te bang om de betovering met onze eigen rauwe stemgeluiden te breken en daarom keken we hem slechts eerbiedig aan. Er speelde een mysterieus glimlachje rond zijn lippen.

Zijn volgende woorden begreep ik niet, omdat ik die taal niet sprak, maar het schetste beelden van mijn toekomst. Ik zag Destin in hetzelfde veld staan als waar we nu ons kamp hadden staan, maar deze keer was hij daar helemaal alleen, op mij na. Ik stond op enkele meters van hem af en keek hem op zijn rug. Ik glimlachte, want ik wist dat hij van mij was en dat we de rest van ons leven samen zouden doorbrengen. Het geluk dat door me heen stroomde, had ik niet eerder zo intens ervaren. Hij hoorde bij mij en ik hoorde bij hem.

'Destin,' fluisterde ik. Het woord vlocht wonderbaarlijk samen met de zinnen van de vreemdeling, die op een bepaald niveau hoorbaar waren. Hoewel ik zacht sprak, wist ik dat Destin me hoorde. Hij was per slot van rekening een weerwolf.

Destin draaide zich om en ik zag als eerste aan de bolling van zijn wangen hoe hij begon te glimlachen. Omdat hij normaal gesproken zo ernstig keek, was dat een openbaring voor mij en diep in mijn binnenste, wist ik dat ik me moest wapenen tegen die blik, omdat ik mijn eigen wil anders aan hem verloor. Ik zou alles voor hem doen als hij zo naar me lachte en het was gevaarlijk om iemand zoveel macht over mij te geven. Zelfs in mijn huidige gelukzalige toestand wist ik dat.

Destins ogen straalden toen hij mij van hoofd tot voeten in zich opnam. Ik voelde zijn blik over mijn lichaam branden. Voor mij mocht dit moment eeuwig duren.

Hij overbrugde de afstand tussen ons en nam mijn gezicht in zijn handen. We waren zo dicht bij elkaar, dat ik zijn lange wimpers, zijn ijsblauwe ogen en zijn blonde gezichtsbeharing tot in detail zag, waarvan ik elk gedeelte wilde koesteren als ik de kans kreeg.

Mijn zielsverwant legde zijn voorhoofd tegen het mijne en zo bleven we voor een moment staan. We waren volkomen gelukkig en ons onbewust van de omgeving, hoewel ik wist dat we niks te vrezen hadden van de buitenwereld. De groengetooide vreemdeling gaf mij een blik in mijn toekomst, daar was ik zeker van.

'Mijn Luana,' zei Destin.

Mijn lichaam had eerder door dat er iets gruwelijk fout was voordat zijn woorden bij mijn brein aankwamen. Toen dat echter gebeurde, verstijfde ik en de pijn scheurde door me heen. Ik probeerde te ademen door de blokkade die mijn longen en mijn hart me gaven. Dat lukte niet, maar ik vond dat ook helemaal niet belangrijk. De twee woordjes hadden mijn wereld vernietigd en het was tijd om een stap terug te zetten. Ik zou nooit aan Luana kunnen tippen. Waarom had ik ooit gedacht dat ik zo makkelijk haar plaats kon innemen?

Hoewel mijn leven voor mijn ogen tot niets verkruimelde, bleef dit toekomstbeeld zich meedogenloos uitbreiden. Luana glimlachte naar haar grote liefde en op dat moment kreeg ik door dat ik me niet meer als een parasiet in haar lichaam bevond, maar ernaast stond. Ik was een toeschouwer op de eerste rang, die zag hoe intens zij van elkaar hielden.

Ze bleven naar elkaar staren alsof er niemand anders op de wereld bestond en waarom zouden ze ook? Zij hadden elkaar gevonden en verder deed niemand ertoe.

Op het moment dat ik een stap achteruit deed om hen hun privacy te gunnen, vervaagden ze. De liefde van mijn leven en mijn zus van wie ik meer hield dan van mezelf, verdwenen voor mijn ogen. 'Nee,' riep ik, maar het kwam mijn strot niet uit. Ik kon alleen maar machteloos toekijken hoe de enige personen die het leven draaglijk maakten voor me, ophielden te bestaan. Iets in mij stierf.

'Eloïse?'

Met een schok keek ik om. Ik bevond me weer in het bos, naast Yori. De vreemdeling was verdwenen. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top