16. Het deel waarin we iets ontdekken
Het koste me de nodige moeite om aan het omgedraaide dag- en nachtritme te wennen, zeker toen we in het holst van de nacht gingen lunchen na een intensieve wandeltocht. Was het mogelijk om alleen maar bergopwaarts te lopen, of was het slechts mijn gevoel? Hoe dan ook, mijn benen voelden zwaar aan en mijn tred was slepend. Ik was niet de enige die er moe uitzag en dat was waarschijnlijk de reden dat we langer bleven zitten dan ik van deze groep gewend was. Met mij alleen werd geen rekening gehouden en daarom was ik blij met de langere rustmomenten en het lagere tempo.
Er begon een vermoeidheid in me te groeien die niet meer met een simpele nacht slaap op te lossen was. In Blauwewater stond ik bekend als de prinses met het meeste uithoudingsvermogen. Ik kon geen moment stilzitten en hoewel ik graag meer kracht in mijn armen had gehad, liet ik geen gelegenheid ongemoeid om een ander uit te dagen in sport en spel. Gelukkig kon ik tegen mijn verlies, want ik ging niet voor de makkelijkste tegenstanders en zij deden altijd hun best om mij te verslaan.
Daardoor had ik de indruk gekregen dat ik sportief was en wel tegen een stootje kon, maar deze nacht deed iedereen het beter dan ik, ook Luana.
Af en toe leunde ze volledig op Destin, die haar ondersteunde waar hij kon. Hoe kon hij de energie hebben om dat te doen, terwijl hij al zo'n intensieve tocht in zijn benen had zitten? Waar waren deze mannen van gemaakt? Wat hen dreef zat niet in mijn systeem en misschien gebeurde dat wel nooit, maar het hielp hen wel om maar door te gaan.
Tijdens de pauze trok Luana zich even terug en ik staarde kort naar de lege ruimte die ze daarmee tussen Destin en mij achterliet, zonder dat ik een zinnige gedachte kon vormen. Mijn brein was nauwelijks meer tot denken in staat. Met een schouderophalen draaide ik de dop op mijn waterfles en propte hem in Luana's tas, die ik al die tijd was blijven dragen en keek apathisch om me heen.
Thomas en Emir vergeleken hun wapens met elkaar en de anderen waren rustig aan het converseren, toen er buiten ons kringetje een scherp gekraak opklonk. Het leek alsof er iemand op een droge tak was gaan staan en we stopten direct met waar we mee bezig waren. Iedereen stond razendsnel op, waarbij wapens werden omklemd. Ik voelde me kwetsbaar. Behalve dat ikzelf niks had om me mee te verdedigen, wist ik dat ik te moe was om te bedenken wat ik precies moest doen.
'Luana?' zei Destin op een lage toon. Omdat hij vlak bij me stond, keek ik automatisch met hem mee. Gelukkig voor haar kwam het geluid van de andere kant, dus als ze slim was, bleef ze waar ze was. Daarom stootte ik hem waarschuwend aan en schudde met mijn hoofd, om hem dat op die manier te vertellen. Ik zag aan de blik in zijn ogen dat hij me begreep en hij bleef bij me in de buurt zonder naar zijn ware zielsverwant te gaan of haar te zoeken met zijn ogen. Ik had geen idee wat hem dat koste, maar doordat hij bleef waar hij was, ontspande mijn verraderlijke lijf zich en het voelde er zich geliefd door. Mijn hart won het op dat moment van mijn verstand en ik wist dat deze gebeurtenis en wat dat betekende me op een gegeven moment pijn zou doen, maar daar dacht ik nu bewust niet verder over na.
De mannen pakten een wapen, of grepen degene die ze vasthadden steviger beet, en vanaf dat moment hoorden we niks meer. Niemand bewoog zich. Wij niet, maar ook de tegenstander - als die er al was - liet niks van zich horen.
Luana verpestte het. Zij was zich niet bewust van het dreigende gevaar, al hoorde ik de ongerustheid in haar stem toen ze hem riep: 'Destin?'
'Blijf daar,' snauwde hij. Waarschijnlijk hoorde ze de urgentie in zijn stem, want ze protesteerde niet. Ook zij hield zich nu stil, maar dat was veel te laat.
Destin maakte slim gebruik van het geluid dat hij maakte om mij naar zich toe te trekken, waarna hij me zo positioneerde dat hij zich tussen mij en de vijand bevond. Hij kneep hard genoeg in mijn arm om me duidelijk te maken dat ik het niet moest wagen om daar weg te gaan en vervolgens bleef hij breeduit staan waar hij stond.
Mijn hart klopte als een razende en ik maakte dankbaar van zijn kleding gebruik om me daaraan vast te klampen. De adrenaline vloeide koud door me heen, waardoor het me gelukkig lukte om weer na te denken. Daarom keek rond naar een wapen in de vorm van een tak, maar deze keer zag ik niks dat er goed genoeg uitzag.
'Hoorde ik iemand "Destin" zeggen?' zei opeens een opgewekte mannenstem uit de richting van het gevaar en meteen klonk er een geluid alsof iemand zich snel door een aantal onwillige bosjes drukte. 'Maar dan is er niks aan de hand!'
'Wacht!' Destin klonk wantrouwend. 'Wie ben jij?'
'Alfa Olaf, van de stam Tamarisk,' reageerde die. 'Ik heb Oceane bij me, en een aantal van mijn mannen.'
Ik zag hoe Destin ontspande toen hij de voor hem bekende namen hoorde en om mij heen werden wapens opgeborgen. De sfeer sloeg abrupt om van angstige spanning naar eentje vol gemoedelijkheid.
'De Tamarisk-roedel is een goede dagreis hier vandaan,' zei René tegen mij, terwijl hij zijn pistool in zijn riem stak. 'Onze route loopt langs zijn stam. Dat hij hier is, geeft aan dat het onderweg veilig zal zijn.'
Ik zag hoe opgelucht hij daarbij keek en ik glimlachte met hem mee. Het was altijd beter om een veilig pad te moeten betreden dan eentje vol onbekend gevaar.
'Oceane is Olafs zielsverwant,' vervolgde hij, maar zoiets had ik al bedacht. Ik had de trots in de stem van de man gehoord.
Destin duwde me naar René toe en liep zelf naar achteren, waarschijnlijk om zíjn zielsverwant te halen en voor te stellen. Ook hij had een brede grijns op zijn gezicht en hij had waarschijnlijk niet eens door wat zijn onverschilligheid richting mij met me deed. Ik slikte een krop in mijn keel weg en zette mijn lachje weer op, hoewel die nepper aanvoelde dan net.
Spinnenpoten werden opgepakt, waardoor we ons zicht verbeterden.
'Olaf,' zei Chiel hartelijk, nu Destin van zijn post af was. Hij liep langs me en ik zag hoe hij zijn mes nonchalant aan de achterkant van zijn broek had vastgehaakt. Als hij zo ging zitten, zou hij zijn halve bil eraf snijden.
Ik keek er even twijfelend naar, maar was toen te nieuwsgierig naar de nieuwe mensen. Chiel was oud en wijs genoeg om te weten wat hij deed.
Nu ze de toestemming hadden waar ze blijkbaar op wachtten, kwamen er vijf mensen de open plek oplopen waar wij uitrustten en ik kneep mijn ogen een moment halfdicht om hen beter te kunnen zien. Het licht dat van de spinnenpoten afkwam was stabiel, maar het was nog steeds niet hetzelfde als daglicht, en er waren her en der voortdurend bewegende schaduwen.
De man die voorop lief en waarvan ik wist dat het Alfa Olaf moest zijn, was ongeveer even oud als mijn vader. Hij leek halverwege de vijftig te zijn, maar zoals een echte weerwolf betaamd nog volledig fit. Zijn haren waren egaal grijs en zijn donkerbruine ogen en gebruinde huid staken daar op een mooie manier tegen af.
Oceane's haren waren spierwit, maar haar verdere uiterlijk was leeftijdloos. Het leek alsof ze al een leven lang dertig was. Haar aquamarijnkleurige ogen waren wild en vreemd, en ze keek om zich heen met een blik zo diep als het water waar ze naar vernoemd was. Ze omklemde Olafs hand stevig. De twee werden gevolgd door jongere mannen met haren in roodbruine tinten.
Chiel gaf Olaf en Oceane een hand. De andere drie knikte hij beleefd toe en daarna wees hij met een weids gebaar naar ons kamp. 'Jullie zijn van harte welkom om mee te eten als je wilt. Daarna wissel ik graag nieuws uit,' zei hij.
Het was duidelijk dat hij nieuwsgierig was naar hun wederwaardigheden en wat ze zo ver van hun woonplaats af deden, maar hij wist dat ze met dat verhaal best even konden wachten.
Ik keek naar de gezichten en houding van de nieuwaangekomenen. Ze zagen er niet moe of bang uit, eerder zelfbewust en ietwat arrogant. Maar dat was ik inmiddels wel gewend, dus ik rolde ongezien met mijn ogen en zette een stap aan de kant om ze de ruimte te geven. Ook ik was nieuwsgierig naar hun avonturen. Misschien hoorde ik wel iets waar ik mijn voordeel mee kon doen.
Ik keek opnieuw naar ze en zonder dat ik mezelf kon tegenhouden, schreeuwde ik vol horror. De vijf knappe mensen waren ineens in de vreselijkste wezens veranderd. Degene die voor Olaf doorging, had net zijn mond geopend om iets te zeggen en draaide zich in plaats daarvan verrast mijn richting op. Door zijn beweging zag ik hem vanuit een andere hoek en ik keek ineens weer tegen de beminnelijk uitziende Alfa aan.
Zijn vier gezelschapsleden bewogen ook en twee van hen switchten net zoals de Alfa terug naar hun menselijke vorm. De andere twee bleven grijs, vormloos en kaal. Ze hadden wel iets menselijks, maar ze waren niet af. Er miste iets. Hun hoofd was rond maar zonder duidelijke oren of neuzen. Hun ogen hadden de vorm van een plectrum. Ze waren wel vijf keer zo groot als het oog van een mens en behalve de pupil, waren ook de iris en het sclera helemaal zwart. Daarmee straalden ze een mesmeserende gloed uit en ik knipperde verwoed met mijn eigen ogen om de kracht die ze uitwazemden te breken.
Ze waren volkomen naakt, waardoor ik zag dat ook lichaam onderdelen mistten. Ze hadden een onduidelijke romp en gekke armen met twee of drie stokjes eraan die ongetwijfeld voor vingers moesten doorgaan. Hetzelfde gold voor hun benen.
Zij waren geen mensen. Geen weerwolven.
'Wat zijn dat?' vroeg ik vol afschuw aan René.
'Hoe bedoel je?' vroeg hij en ik zag het onbegrip bij hem. De lach was van zijn gezicht verdwenen en hij keek me onderzoekend aan.
'Die... wezens!' stotterde ik en ik deinsde achteruit bij het zien van de vreselijke gedaantes die bij elke beweging van uiterlijk veranderden.
Degene die voor Olaf doorging, sprong overeind en het viel me op hoe er iets in zijn zwarte ogen driftig bewoog. Daarmee zag hij er niet vriendelijker uit en ik struikelde verder achteruit, terwijl ik hem vol angst en onbegrip bekeek.
'Haar zicht,' zei het monster met een bovennatuurlijk klinkende stem.
Wat bedoelde hij daarmee?
Ik besloot het analyseren voor een later moment te bewaren en keek naar het monster, dat in het geheel niet meer op zijn gestolen identiteit leek en naar mij wees met al zijn zes vingers. Tot mijn afschuw begonnen ze te groeien en ik schreeuwde het opnieuw uit. De angst zorgde ervoor dat ik schril klonk, zelfs in mijn eigen oren.
Ik draaide me in paniek om, maar dat was te laat. Zijn vingers hadden me bereikt en ze wikkelden zich strak om mijn lichaam heen. Ze voelden aan als taaie ranken en hun grip begon bijna meteen pijn te doen.
'Vermoord ze,' grauwde hun commandant en dat was voldoende tekst en uitleg voor iedereen om uit hun starre pose te ontwaken. Iedereen in mijn groep trok hun wapen, waarna ze de strijd met de vijand aangingen.
De monsters hadden geen wapens aan hun naakte lichaam hangen, maar hun lichaam wás hun wapen en dat zetten ze ten volle in.
Ik stikte bijna door de kracht van het wezen en ik begon sterretjes te zien. Voelde het zo om dood te gaan? Voordat ik het verlies over mijn zicht en mijn leven helemaal verloor, lukte het me om een teug heerlijk zoete lucht in mijn longen te krijgen. Hoewel ik het bijna verpeste door zo hard te hoesten dat ik niks anders meer kon, wist ik grip op die lichamelijke reactie te krijgen. Ik gaspte en sputterde, maar ik kreeg uiteindelijk de broodnodige zuurstof binnen.
Het monster moest zich tegen andere groepsgenoten verdedigen en verdeelde daardoor noodgedwongen zijn aandacht. Hij wurgde me nu iets minder snel en het lukte me om een hand vrij te trekken, waarmee ik wanhopig om me heen tastte naar iets van een wapen. Mijn lichamelijke toestand, plus de houding waarin hij me hield, zorgde echter voor te snelle maar onzekere bewegingen en ik kreeg niks te pakken. Het werd me langzaam zwart voor de ogen.
'Ze is er één van een tweeling,' riep een ander monster, maar de betekenis daarvan ontging me.
Het gevecht ging verder sowieso volledig langs me heen, want ik verloor het bewustzijn.
***
'-ze het overleven?' De stem die dat zei, kwam van heel ver.
'Dat moet.' Dat klonk al dichterbij en deze stem klonk zo boos, maar ook zo wanhopig. 'Eloïse,' smeekte hij door en er werd voorzichtig aan me geschud. Een opgepropt stuk stof, gevuld met koud water werd over mijn gezicht gewreven en ik dacht dat het niet voor het eerst was. De mist verdween uit mijn brein, maar ik kon me niet bewegen. Iets in mij hield me tegen.
De pijn aan mijn hals was verschrikkelijk. Het brandde ook bij mijn armen, maar dat was minder intens.
'Ze zijn giftig, zegt Yori,' hoorde ik een derde stem zeggen. 'Dat moet uit haar systeem.'
'Hoe weet hij dat?'
'Hij heeft het net bij zichzelf uitgezogen, hij kon zijn arm ineens niet meer bewegen en probeerde dat.'
Iemand vlak mij bromde en zei: 'Dat is goed genoeg voor mij.' Direct daarop begon hij te snauwen: 'Wat denk jij dat je van plan bent?'
'Ik dacht...?'
'Laat het denken maar aan mij over.' Weer die boze stem. Toch kwam er iets bekends in terug. Ik proefde iets van het puurste chocola in zijn woorden.
'Eloïse?' zei iemand mijn naam. Inmiddels was ik weer volledig bij bewustzijn, maar niet bij machte om me te bewegen. Zelfs mijn oogleden of stembanden wilden niet aan mijn bevel gehoorzamen en ik voelde iets ijzigs door mijn aderen glijden op het moment dat ik bedacht dat ik misschien voor altijd verlamd zou blijven. 'Eloïse, ik ga de wond bij je hals uitzuigen. Schrik niet.'
Ik was dankbaar voor de waarschuwing, maar wat ik toen voelde was iets waar ik me nooit op had kunnen voorbereiden. Zachte vingers markeerden de plek rondom de schroeiende wond en daarna zette hij zijn mond precies op de juiste plek. Al mijn zintuigen ontwaakten onmiddellijk. Mijn huid werd hypergevoelig en ik kreeg al zijn bewegingen en strelingen volledig mee. De schokjes van onze zieleband vermengden zich met Destins zuigende mond. Ik wist dat er een markeringsplekje in mijn nek zat en elke keer als hij daarbij in de buurt kwam, ging er een huivering van genot door me heen. Het lukte me slechts met alle geweld om mijn gekreun vol lust in te houden.
'Ze huilt,' zei een andere stem bezorgd en ik herkende daar Yori in, die blijkbaar dichterbij was gekomen.
Het waren tranen van geluk, maar dat mocht niemand ooit te weten komen. Destin had op dat moment voldoende gif weggezogen zodat ik me weer kon verroeren en dat deed ik zo snel mogelijk. Mijn hart streed zijn eeuwige strijd met mijn hoofd en verloor deze keer. Mijn bewegingen waren houterig en pijnlijk toen ik mezelf overeind hees.
'Het gaat alweer,' zei ik. Mijn stem kraakte. Ik duwde Destin bij me vandaan en zag Luana achter hem staan. Ze keek woedend, wat me direct herinnerde aan haar dreigement. Ik schrok terug en was even kwijt wat ik wilde zeggen. Wilde ik wel wat zeggen?
Mijn blik viel op mijn uitgestoken arm en ik zag de wonden. De onderhuidse blauwe plekken leken niet eens zo erg, maar de gevoelloosheid die zich onder mijn huid uitstrekte zei wat anders.
Bang dat ik weer verlamd zou raken, bracht ik mijn mond er naartoe en begon er als een razende het gif uit te zuigen. Tegelijkertijd probeerde ik heel hard de herinnering van wat ik net had gevoeld uit mijn geheugen te wissen, maar dat ging minder vloeiend.
Ik kon niet overal bij en ik keek vragend om me heen, waar iedereen in een kringetje om me heen stond. Yori wilde direct naast me plaatsnemen en ik zag ook René aanstalten maken, maar ze stopten direct in hun beweging toen ze naar Destin keken en blijkbaar iets in zijn gezichtsuitdrukking zagen wat hen ervan weerhield verder te bewegen.
Toen ik nieuwsgierig probeerde te achterhalen hoe hij precies keek, had hij mijn arm al gepakt en de zoete marteling begon opnieuw op het moment dat hij zijn lippen op mijn huid zette. Deze keer duurde het minder lang en het was gelukkig een minder gevoelig plekje, maar dat weerhield me er niet van om er dromerig over wrijven nadat hij klaar was.
'Wat is er gebeurd?' vroeg ik. Het leek me verstandig om niks over de recentste gebeurtenis te zeggen. Ik keek beter om me heen en zag vooral heel veel troep. Her en der lag een afzichtelijke grijze massa en ertussen droop iets gifgroens. De meeste van mijn metgezellen hadden wel iets van het vieze goedje over zich heen gekregen.
'Het bleek dat ze uit elkaar knalden als we ze prikten,' zei Thomas tevreden en hij draaide zijn bijlen nonchalant rond.
Het herinnerde me eraan dat ik de grote donkere man te vriend moest houden.
'Ze moeten het van hun vermomming hebben,' legde Destin verder uit. Hij keek me intens aan en zijn stem klonk zwaarder toen hij vervolgde: 'Hun vermomming is zo goed dat er nog nooit eerder iemand níet in is getrapt.'
'Ze zijn niet verschrikkelijk sterk, eenmaal je hun zwakke plek weet, maar ze doden je simpelweg in je slaap door verstikking en hun sluipende gif.' Chiel was opgestaan van zijn plekje bij een boom toen bleek dat ik niet meer doodging en schopte tegen een stukje grijs aan. 'Smerige beesten.'
Luana zei schuchter: 'Ze zagen er verschrikkelijk uit,' en ik humde bevestigend.
Toen bedacht ik me iets: 'Hebben jullie hun echte uiterlijk wel gezien, of zagen jullie alleen maar Olaf enzo?'
Het leek me niet prettig om iemand met het gezicht van een vriend te moeten doden.
'Toen hij "tweeling" riep, lieten ze allemaal hun ware aard zien,' antwoordde Destin en ik merkte dat hij me scherp observeerde. 'Wat bedoelde hij daarmee, denk je?'
Niemand antwoordde zijn vraag in eerste instantie. Ik herinnerde me vaag dat het monster die woorden inderdaad had geroepen, vlak voordat ik bewusteloos raakte.
'Omdat ik een tweeling ben met Luana?' zei ik uiteindelijk. Maar ik had ook geen idee. 'Zo vaak komen eeneiige tweelingen niet voor,' maakte ik schouderophalend mijn zin af. Ik kende meerdere tweelingen, mijn oudste broer en zus waren er één, maar behalve mijzelf en mijn zus kende ik geen andere tweeling die eeneiig was.
Gedecideerd krabbelde ik overeind en ik keek met een vies gezicht naar mezelf en mijn metgezellen. 'Is het een idee dat we een stroompje opzoeken om ons schoon te maken?'
Ze knikten dankbaar. Volgens mij was iedereen wel klaar met het huidige onderwerp.
Eenmaal onderweg naar die bestemming, waarbij ik voorzichtiger liep dan ik gewend was, probeerde ik uit te vinden of er meer was dat ik als normaal beschouwde, maar wat anderen niet konden zien.
Hoe moest ik daar ooit achter komen?
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top