12. Het deel met de deur
De volgende dag was meer van hetzelfde. De stilte in mijn binnenste was intens, want de anderen hadden een link met elkaar en ik hoorde daar niet bij. Nu ik wist wat er in Destins hoofd omging waar het mij betrof, wilde ik er alles aan doen om zijn plan niet te laten slagen en om die reden moest ik er rekening mee houden dat ik vaker alleen zou zijn met mijn gedachten.
Zoals intussen de norm was, stopten we rond de middag. De lunch werd tot nu altijd snel genuttigd omdat de nadruk lag op kilometers maken, maar deze keer namen we het ervan. In de Grim was voldoende vers voedsel te vinden, en daarom aten en dronken we al onze voorraad op. Mede daardoor was de sfeer luchtiger dan gewoonlijk. Bovendien was iedereen blij om uit de krochten van de bergen te kunnen ontsnappen. We waren eraan toe om de kille spanning achter ons te laten. Weerwolven gedijden in de bossen. Dode rots was niet ons ding.
Maar eerst moesten we uit de gang geraken en omdat we het einde daarvan intussen naderden als ik moest afgaan op het gedrag van de anderen, gebood Destin ons om ons vanaf nu stil en voorzichtig te gedragen. 'Luana en Eloïse, jullie blijven in jullie wolfvorm totdat ik zeg dat jullie je weer mogen veranderen,' gebood hij ons. 'Bij de deur kunnen jullie je ware identiteit dan niet weggeven.' Hij keek me strak aan en ging pas over op zijn volgende punt totdat ik knikte.
'Chiel,' zei hij en hij draaide zich naar de donkere man. 'Jij gaat het woord doen,' vervolgde hij.
Chiel knikte. Hij wist zo te zien zonder verdere instructies wat hij moest doen. Ik zag dat er geen wrijving tussen de twee bestond. Destin vertrouwde Chiel compleet.
'Goed, zodra ik het aangeef, veranderen wij mannen in onze mens,' zei hij als laatste, met opnieuw een blik op mij. Ik boog mijn hoofd en daarna nam ik wat afstand om me in mijn wolf te veranderen, waarop ik weer terechtkwam in de eenzame wereld van mijn gedachten. De hoop die ik voelde, onderdrukte ik zo goed als ik kon. Zo meteen zou ik mensen van mijn eigen land spreken, maar Destin wist wat hij deed en ik had er geen vertrouwen in dat die ontmoeting voor mijn vrijheid kon zorgen.
Bovendien lag het niet in mijn aard om een ander mens in gevaar te brengen en Destin maakte daar volop misbruik van. Ik probeerde hem daarvoor te haten. Haat en liefde lagen zo dicht bij elkaar, waardoor het geen probleem moest zijn, maar helaas lukte het me alleen om vol verlangen aan hem te denken. Tot mijn grote schrik kwam ik erachter dat ik zijn belangen voor mijn eigen zette: als hij me niet wilde, dan zou ik me schikken. De gedachte daaraan deed verschrikkelijk veel pijn, zeker omdat ik hem constant samen zag met mijn zus, maar vreemd genoeg hielp het als ik bedacht dat hij het zo wilde.
Destin kleedde zich weer in leer en ook de anderen tooiden zich vollediger dan ze tot nu hadden gedaan. Er werden riemen omgedaan en sokken aangetrokken; details die eerder altijd misten. De mannen maakten zich klaar voor een vervolg van deze reis in hun mens, precies zoals Destin me eerder vertelde.
Ik begreep nog steeds niet helemaal waarom we dat op die manier gingen doen.
De mannen werden waakzamer en ik zag dat Chiel voorop liep. Zijn houding was veranderd, hoe subtiel ook. Hij liep rechterop; zelfbewuster. Zo meteen zou hij doen alsof híj de leider van de groep was en hij kroop succesvol in die rol.
Destin knikte er goedkeurend naar en daarna hield hij in. De anderen volgden Chiel. Luana en ik waren als enigen in onze wolfvorm en zij liep wat verloren in het midden, waarop René me wenkte totdat ik naast haar liep. Zelf bleef hij achter ons lopen.
Zelfs met de mannen in hun mens en ik in mijn wolf, waardoor ik de sterkste was, waren de verhoudingen niet eerlijk en ik vond het vreselijk. Op mijn zus hoefde ik natuurlijk niet te rekenen.
Destin liep helemaal achteraan, samen met Emir, de donkerste van de zeven mannen. Emir had een baard om u tegen te zeggen en hij zag er vervaarlijk uit door zijn lengte. Tot nu had ik niet veel met hem te maken, maar intussen begreep ik wel dat hij een stabiele factor was in de groep. Hij zei nauwelijks iets, maar straalde aan alle kanten uit dat er op hem gerekend kon worden en dat zorgde voor rust.
Momenteel wisselde hij wel enkele woorden met zijn Alfa, maar alle mensen om me heen praatten zachtjes met elkaar en daarom kon ik geen wijs worden uit hun woorden.
Er had net zo goed een volledige Hanekam tussen Luana en mij in kunnen zitten, want de mentale afstand was nog nooit zo groot geweest. Ik keek naar haar, maar zij keek strak voor zich uit.
Waar dacht ze aan? Hield ze niet meer van me?
'We zijn er bijna,' zei Chiel opeens en iedereen reageerde daarop. De gesprekjes verstomden en ik bedacht me dat het allemaal afleiding was geweest.
We gingen een flauwe bocht door en daar stond plotseling, zonder enige waarschuwing, een deur. Een dikke ijzeren plaat besloeg de gehele doorsnee van de gang en het was onmogelijk om daar met brute kracht doorheen te gaan. Als we verder wilden, moesten we diplomatie gebruiken.
Het voelde bijna surrealistisch aan toen ik de bewakers zag, die in een kringetje op kussens zaten en een kaartspelletje speelden. Ze gooiden hun kaarten neer en krabbelden geschrokken overeind zodra ze ons in het vizier kregen. Alles hen gaf aan dat we hen verrasten.
'Halt!' riep er één en ik merkte verbluft op dat zij een vrouw was. Op de een of andere manier had ik dat niet verwacht. Ik wist dat de bergroedel, de Koperen Einde stam, voornamelijk uit mannen bestond. Mijnwerkers; om al het koper uit hun rijke mijn te krijgen.
'Wie zijn jullie?'
'Ik ben Chiel, van de Blauwewaterroedel,' loog Chiel. Zijn toon was rustig. Het klonk geheel natuurlijk en gezaghebbend. Zijn Mångaatse accent was behoorlijk aangedikt.
Mijn lijf was strakgespannen en ik stond op het punt om in opstand te komen. Ik moest deze drie bewakers inlichten over zijn ware bedoelingen.
Alsof Destin dat aanvoelde, was hij onhoorbaar naderbij gekomen en hij legde zijn hand op de pels in mijn nek. Hij kneep me waarschuwend en dat was voldoende om mijn gedachten weer helder te krijgen.
Zelfs als ik Luana en mijzelf niet meetelde, was het zeven tegen drie. Mijn reisgenoten waren wanhopig genoeg om te moorden en de bewakers zouden overrompeld worden, ondanks mijn waarschuwing.
Ik kromp verslagen in elkaar en werd met een klopje beloond. Er vormde zich een grom in mijn keel, maar ik hield me met geweld in. Mijn ogen flikkerden rood, maar dat was het enige wat ik voor deze mensen kon betekenen. Ik zag het natuurlijk niet, maar ik voelde hoe Destin lachte om mijn gedrag en de pijn in mijn hart verdubbelde zich.
'Samen met mijn metgezellen ga ik op een diplomatieke missie in de Grim,' vervolgde Chiel ondertussen. Hij hield zijn lege hand omhoog en liet hem toen langzaam en voorzichtig in een binnenzak glijden.
'Hier heb ik een pas met mijn naam en foto,' zei hij, waarbij hij dat bewijs toonde.
Hoe kwam hij daar nou weer aan? Ik dacht dat hij het woord moest doen in verband met zijn accent, maar er kwam duidelijk meer bij kijken.
'Dat had Alfa Zeva wel even mogen zeggen,' reageerde de vrouw en ze keek haar mannelijke collega's vragend aan. Die haalden hun schouders op, maar ze reageerden niet vijandig.
De vrouw nam Chiels pas aan en ze bestudeerde de gegevens zorgvuldig.
'Het is pas heel recent besloten,' zei Chiel. Hij had zijn benen een beetje wijd staan en hij hield zijn handen geopend voor zich uit. Ik kon vanuit mijn hoek niet zien hoe hij ze precies hield, maar hij deed er ongetwijfeld alles aan om betrouwbaar over te komen.
'Blauwewater, hè,' reageerde een ander. Hij krabde even aan zijn baard en keek ons groepje nadenkend aan.
De tweede man nam het gesprek over en zei: 'De weerwolfkoning heeft twee zoons en drie dochters. Hoe heten ze en hoe oud zijn ze?'
Onwillekeurig was ik onder de indruk, hoewel ik deze vragen eigenlijk te makkelijk vond. Ik wist best dat ik, als lid van de koninklijke familie, bekender was dan de gemiddelde bewoner van Mångata. Ook spionnen hadden dit antwoord geweten.
Maar deze vragen waren waarschijnlijk meer bedoeld om ook het laatste restje twijfel bij ze weg te nemen. De pas moest er authentiek uitzien, want ik zag hoe het gezicht van de vrouw zich ontspande.
Chiel draaide even bij en zijn blik flitste naar mij en Luana. Ik kon er niet uit opmaken of hij het antwoord wist, of dat hij ons ineens dramatisch ging onthullen.
Maar hij keerde zich alweer naar zijn ondervragers en begon rustig: 'Felix en Milou worden in mei zesentwintig. Alexander is drieëntwintig en de jongste twee zijn achttien.'
Ik zag hoe de bewakers elkaar aankeken en het vermoeden rees bij mij dat zij het zelf eigenlijk niet zo exact wisten. De vrouw wilde reageren, maar Chiel maakte zijn verhaal af: 'Zij heten Luana en Eloïse.'
Het voelde vreemd aan om mijn naam op deze manier uitgesproken te horen worden, maar het gaf de doorslag. Ik zag ze knikken.
'Waarom zijn zij in hun wolf?' Nu werd het lastig, want Chiel had het net over ons gehad en we konden ons niet meer met goed fatsoen onthullen. Mijn gedachte om dat "per ongeluk" te doen, werd de kop ingedrukt door Destins hand die mijn pels vastgreep.
'Het zijn vrouwelijke wolven,' zei Chiel en daarbij richtte hij zich direct naar de vrouwelijke bewaker. 'Ze voelen zich niet comfortabel in hun mens in deze gang, ik hoop dat dat oké is?'
De vrouw overwoog de leugen peinzend en ze bekeek Luana en mij wat beter. Destins zorgde meteen voor een lossere grip in mijn nek en begon me in plaats daarvan te aaien, waardoor ik volledig afgeleid raakte. Het ergste was dat ik haar met die houding blijkbaar overhaalde, want ze knikte. Ik werd misselijk van de liefdevolle glimlach op haar gezicht en ik voelde me nog zieker worden toen ze haar akkoord gaf.
De twee mannen leek het ook allemaal erg logisch te vinden en ik stond daar maar en moest alles over me heen laten gaan.
'Goed, we laten jullie erlangs,' zei de bebaarde man. De vrouw gaf Chiel zijn pas terug en keerde zich vervolgens om naar het ijzeren gevaarte achter haar. Hoewel het vervolg van de weg niet te zien was door de stellage, bestond de eigenlijke doorgang uit een ijzeren deur van normale grootte. Ik zag hoe er een professioneel uitziend zwart kastje op gemonteerd was, waarop een cijfercode ingetoetst diende te worden.
Deze drie bewakers waren ongetwijfeld dusdanig getraind dat ze de code niet prijsgaven, zelfs niet onder de heftigste martelingen. Het was zoals ik eerder bedacht: hier was diplomatie nodig, geen grof geweld, en de Grim-bewoners slaagden er wonderwel in om de omstandigheden naar hun hand te zetten.
De vrouwelijke bewaker maakte zich breed en tikte een gedeelte van de code in. Bewaker nummer twee kwam erbij staan om het middenstuk voor zijn rekening te nemen en daarna was de laatste man aan de beurt. De deur zwaaide open en de derde wacht maakte een uitnodigend gebaar.
'Jullie weten waarschijnlijk beter dan ik wat jullie te wachten staat,' waarschuwde hij ons, 'maar het terrein van de Grim is woest en heel anders dan in Mångata. Houd rekening met het ergste en ga er vanuit dat dat niet erg genoeg is.'
Dat klonk behoorlijk onheilspellend en ik keek om me heen naar de strakke gezichten van de anderen. Luana keek recht voor zich uit en de rest deed dat ook, dus ik ontving geen geruststelling van hen.
Destin greep me opnieuw in mijn nekvel vast, waarna hij me meesleurde. Zijn gedrag was een stuk minder vriendelijk dan net, toen hij de bewakers nog nodig had.
Snel liep ik met hem mee, want als ze mijn gedrag verdacht vonden, konden ze nu moeiteloos worden vermoord. Ik wilde ze dolgraag in leven houden en dat had ook een egoïstisch tintje. Zij waren mijn laatste link met mijn thuisland en zij konden een signalement van ons groepje afgeven, waardoor mijn hoop nog steeds niet volledig was gedoofd.
'Als jullie weer terugkeren, kunnen jullie je laten zien aan de camera die aan de andere kant is geïnstalleerd,' vervolgde de vrouw. 'We kennen jullie nu, dus daar komen we wel uit. Degenen die ons aflossen, weten er natuurlijk ook van omdat jullie in het Koperen Einde zijn geweest.'
Chiel knikte vaagjes op haar woorden en bedankte haar vervolgens vriendelijk. Toen, na enkele hartelijke afscheidswoorden, sloten ze de deur tussen en bevond ik me plotseling in een vreemd land.
De bewakers konden weer verdergaan met hun zinloze werk. Het enige wat ze moesten doen, de vijand niet doorlaten, was ze niet gelukt en ik was diep teleurgesteld.
Al snel ging die domper over in diepe verwondering, want de gang was na enkele tientallen meters afgelopen en het zonlicht dat al snel op ons scheen, voelde louterend aan.
In eerste instantie vond ik de naam van het land maar wat slecht gekozen, want ik zag een glinsterend diepblauw meer aan mijn linkerkant, tussen de uitlopers van de Hanekam, terwijl frisse bossen in allerlei schakeringen groen zich voor mij onthulden.
Waar geen bomen stonden, bedekte gras de grond zover mijn oog reikte. De zon liet haar stralen over ons, maar ook over zoemende insecten en wegschietende kleinere dieren schijnen. De lente bloeide hier in al haar pracht.
Ook mijn metgezellen, de bewoners van de Grim, zag ik ontspannen. We lieten het kille gebergte achter ons en zij bevonden zich weer in hun thuisland. Waar ik afscheid moest nemen van alles wat mij lief was, verwelkomden zij de lentebries van hun land met wijd open armen en een brede lach op hun gezicht.
Ik moest wat met alle gevoelens doen die in mijn binnenste rondtolden, want het werd me teveel. Mijn gedachten ontploften en de pijn op mijn borst werd zo hevig dat ik dacht te gaan barsten. Is dit hoe imploneren aanvoelde?
Zonder dat iemand er wat aan kon doen, rende ik van de anderen vandaan en begon tegelijkertijd erbarmelijk te janken.
Mijn tweede indruk van de Grim was een groot zwart gat, toen ik werd ingehaald en ze mij dusdanig hardhandig het zwijgen oplegden dat ik het bewustzijn verloor.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top