11. Het deel waarin we in een gang verdwijnen

Mijn wolf maakte, zonder dat ik daar invloed op had, uit zichzelf een geschrokken blaffend geluid, maar ik deed weer mee toen ik naar voren sprong. De anderen reageerden veel relaxter en toen ik dat eenmaal doorhad, bleef ik twijfelend staan. Enkelen keken me stil aan, waarna ze zich een voor een in het gapende gat stortten, achter hun leider aan.

Het was er donker en ik stond er net te ver vanaf, dus ik had geen idee waar en hoe ze precies terechtkwamen.

Chiel stootte zijn snuit tegen mijn zij aan en ik besefte dat het mijn beurt was.

Hoewel mijn wolf veel stabieler was dan mijn mens en ik in mijn huidige vorm veel meer zag, wilde ik toch dat ik in mijn mensengedaante naar beneden kon klauteren. Maar Chiel en ook René gunden me geen ademruimte, waardoor ik al tegenstribbelend naar voren werd gedwongen.

Als de anderen het konden, zou het mij ook moeten lukken. Toch?

Met de moed der wanhoop sprong ik naar beneden en werd opgevangen door stenen die in een schuine hoek tegen een muur gestapeld lagen. Een streep licht zorgde ervoor dat ik me kon oriënteren en daardoor zag ik de gang.

Was dit weer een geheime gang? Daar had ik mijn buik van vol.

Volgens mij bevonden we ons ergens in het midden van een lange gang. Een deel van het plafond was ingestort, wat het gruis en de lichtstreep verklaarde. Toen ik beter keek, zag ik dat het gat vanaf de binnenzijde nauwelijks opviel. Hoogstwaarschijnlijk zouden de eigenaren van deze weg niet eens doorhebben dat men er illegaal door kon en dat was precies het plan van mijn ontvoerders.

René en Chiel sprongen als laatste door het gat, wat voor een korte verduistering zorgde, en toen waren we compleet. Destin verspilde geen extra tijd en hij ging ons wederom voor.

Ik begreep het intussen. Op deze manier omzeilden we de bergroedel; de makers van deze gang, en konden we de Hanekam in zeer korte tijd doorlopen. We renden grotendeels onder het gebergte door en ik was onder de indruk toen ik naar de redelijk gladde wanden keek die naast ons oprezen. Stenen lagen overal in meerdere en mindere mate, maar het pad was verrassend goed begaanbaar. Het plafond, de wanden en de vloer bestonden allemaal uit hetzelfde gesteente en dat maakte de rit eentonig. Hier en daar waren meer kleine instortingen, te zien aan grotere luchtgaten, wat ervoor zorgde dat de ingang van de indringers niet uniek en dus geheim bleef. Behalve dat waren er ook smalle ventilatiegaten op regelmatige afstanden van elkaar in het plafond geboord en die zorgden voor meer licht. Ondanks al deze geruststellende feiten, voelde ik me omgeven door tonnen koud steen en dat maakte me claustrofobisch. Aan de onrustige bewegingen van mijn medegenoten te zien, liet het hen ook niet zo koud als ze wilden doen voorkomen.

We maakten gebruik van het grootste voordeel dat de tunnel ons bood: we maakten snelheid. Onze scherpe wolvenogen zorgden ervoor dat we obstakels in de vorm van stenen en bochten op tijd in het oog kregen en op die manier raceten we onherroepelijk naar de Grim en daardoor verder van mijn thuis.

De uren verstreken monotoon en het duurde even voordat ik de verandering opmerkte, maar op een gegeven moment kreeg ik door dat het steeds duisterder om ons heen werd. Er bleef wel een lichte tocht voelbaar, waardoor ik besefte dat de nacht begon. Ook voor onze wolvenogen gold dat het prettiger was om overdag te rennen, wat betekende dat we binnenkort moesten halthouden en ons kamp in deze enge gang opslaan.

Morgen konden we meer zien en hopelijk zouden we dan ook weer in de buitenlucht uitkomen. Hoewel dat voor mij aan de verkeerde kant van het gebergte was, snakte ik naar frisse lucht. Door de luchtgaten en kleine instortingen was hier niet bedompt, maar de sfeer was naargeestig.

Destin stopte bij een bocht en wij volgden zijn voorbeeld. We veranderden in onze mens en kleedden ons haastig aan. Er werd niet veel gesproken, want de zware atmosfeer drukte op iedereen.

Matjes werden uitgerold en eten werd tevoorschijn gehaald. Nu was niet de tijd voor een kampvuurtje en gezelligheid. Er was ook geen hout om dat eerste te bewerkstelligen, dus dat maakte de beslissing simpel. We aten onze koude maaltijd in stilte op en mijn verwachting was dat daarna iedereen zijn slaapplek opzocht om daar de nacht door te brengen.

De afgelopen nachten had ik op vochtige bosbodem gelegen en ik maakte me zuchtend klaar om deze nacht het beste plekje te vinden op de kille, keiharde stenen vloer. Morgen was ik zeker weten bont en blauw.

'Eloïse.'

Geschrokken keek ik op en ik zag Destin naar me toekomen. Direct vulden mijn gedachten zich met onze zoen, hoe ik dat ook wilde voorkomen. Mijn adem werd hortend en ik balde mijn handen zenuwachtig tot vuisten. Ik wist niet wat ik moest doen en daarom staarde ik hem gespannen aan. Wat wilde hij van me?

Hij drukte me een matje, die mij helemaal niet was opgevallen, in de handen en toen ik om hem heen keek, zag ik dat het de zijne was. 'Ik red me wel,' zei hij bruusk, waarmee hij elk eventueel protest direct in de kiem smoorde. Ik haalde mijn schouders op, want eerlijk gezegd was ik niet van plan om er tegenin te gaan. Hij moest het zichzelf vooral zo lastig mogelijk maken. 'We zullen morgen in de loop van de middag bij de deur komen,' ging hij verder en ik pulkte aan het matje terwijl ik mijn uiterste best deed om hem zonder enige uitdrukking op mijn gezicht aan te kijken. Mijn gevoelens waren ook voor mij een warboel en dat hield ik het liefst voor mezelf.

'De deur?' herhaalde ik beleefd.

Hij knikte. 'Aan het einde van deze gang hebben ze een ijzeren deur gemaakt en die houdt de bewoners van de Grim in hun eigen land.'

Ik sneerde: 'Dat is ons dan goed gelukt.' Ik legde de nadruk op "ons" om het verschil tussen hem en mij te onderstrepen. Hoewel hij vriendelijk lachte, zei hij er verder niks over. In plaats daarvan keek hij me strak aan en ik besefte dat zijn volgende woorden belangrijk waren.

'Jij blijft dan in je wolf,' zei hij. Het was geen tijd meer voor grapjes. 'Als je een poging doet om ons te ondermijnen, zal de bewaker dat met de dood bekopen.'

'Oké,' antwoordde ik, waarbij ik de aarzeling bij mezelf hoorde. Ik had geen idee wat ik kon verwachten van de deur, maar hij had een gevoelige snaar geraakt met zijn opmerking en dat wist hij. Het onschuldige leven van iemand anders lag in mijn handen en dat voelde niet goed aan.

Hij zette een stap dichterbij en ik liep automatisch naar achteren. Deze keer had ik een hele gang tot mijn beschikking om dat te doen. Als ik met de bochten meeliep, kon hij me niet klemzetten. Hij volgde de spelregels echter niet en hij greep mijn pols beet, waarna hij me naar zich toe trok. Door zijn aanraking, sprong mijn verstand op nul en ik hoorde zijn woorden wel, al wist ik niet of ik ze ook begreep.

'Doe geen pogingen om weg te lopen,' zei hij. 'Je waarschuwt niemand.'

Na een paar seconden kwam de betekenis bij me binnen en ik schudde mijn hoofd. 'Nee, nee,' zei ik, waarbij ik hoopte dat alleen ikzelf hoorde hoe toegeknepen mijn stem klonk. Omdat mijn hart niet van de eerdere momenten had geleerd en in een serieus conflict was verwikkeld met mijn verstand, probeerde ik me met de nodige weerstand van mijn lijf van hem los te trekken.

Zijn aanraking deed me teveel aan onze zoen denken en het zorgde voor een pijn in mijn binnenste die nauwelijks beheersbaar was.

Hij had natuurlijk geen idee van mijn innerlijke conflict en hij trok me dichterbij, waarbij hij me onderzoekend aankeek. Omdat hij me niet losliet, lukte het me niet om mezelf te bevrijden, waardoor ik mijn pogingen liet varen. Ik probeerde mijn verstand op nul te zetten en simpelweg terug te kijken. Hij bekeek me alsof hij een heel verhaal in mijn ogen kon lezen en ik hoopte vooral dat deze martelende ogenblikken snel stopten. Zijn ijsblauwe ogen gaven niks weg.

'Je gaat bij mijn roedel horen,' zei hij ineens en ik keek hem verward aan. Dat was een abrupte wijziging van het onderwerp.

'Nee hoor,' vertelde ik hem.

'Het kost een hoop extra moeite om je tegen je zin bij ons in te lijven, maar denk maar niet dat het me niet gaat lukken.' Hij klonk grimmig en ik probeerde te bedenken wat hij precies wilde bereiken met zijn eis.

Het antwoord raakte me als een bliksemflits en aan zijn houding te zien, zag hij het besef in mijn ogen. 'De gedachtelink,' zei ik toonloos.

Alfa's konden met andere Alfa's praten, en op die manier kregen ze een kijkje in de gedachtewereld van andere roedels, maar voor normale weerwolven lag dat anders. Wij konden alleen communiceren met wolven van onze eigen stam, want daar was een dergelijke link voor bedoeld en omdat mijn vader – mijn Alfa – niet in de buurt was, waren mijn gedachten ook in wolfvorm volkomen privé.

Een Alfa bezat de macht om zo'n link om te zetten, bijvoorbeeld als een lid zijn zielsverwant ontmoette bij een andere stam, maar dat ging naar mijn weten altijd op vrijwillige basis.

Luana had die stap al genomen.

Ik had nog niet eerder gehoord dat zo'n link met dwang kon worden omgezet, maar ik was me ervan bewust dat ik ontzettend beschermd was opgevoed en best veel niet wist. Wel was mij duidelijk dat ik gehoorzaamheid moest afleggen aan de Alfa, zodra ik me bij een nieuwe roedel liet inlijven. Aan hem.

Dat leek mij toch niet.

'Denk er maar over na,' liet hij me weten, waarbij hij me de keuze gaf tussen een moeilijke en een makkelijke overgave. Deze keer kon ik de blik in zijn ogen moeiteloos lezen en ik zag de vastberadenheid erin. Voor hem stond vast dat ik ging toegeven.

Ik kneep mijn ogen tot spleetjes: dat zouden we nog weleens zien.

'Als we in de Grim zijn, zullen we grotendeels in onze mens zijn,' zei hij, wat ik zo'n verrassende opmerking vond dat ik fronste. 'Je hebt dus de tijd.'

Ik wilde hem om opheldering vragen, maar op dat moment riep Luana hem. Aan haar felle blik te zien, vond ze dat ik hem te lang ophield en daar was ze niet blij mee.

Hoewel we qua uiterlijk bijna elkaars evenbeeld waren, was ons karakter zo anders dat we nooit eerder om een man vochten, want als iemand haar leuk vond, had diegene automatisch moeite met mijn wilde gedrag. Andersom was het nooit aan de orde geweest, want in de praktijk kwam het erop neer dat ze hun neus voor mij optrokken. Maar deze keer was dat anders. We wilden allebei dezelfde man en aan zijn gedrag te zien, wilde hij zowel haar als mij.

In het verleden sprak het voor zich dat zij voor mij koos als het erop aankwam. Nooit eerder hadden we iemand anders – of het nou een man, een familielid of een vriend was – tussen ons in laten staan. Zij koos voor mij en ik koos voor haar, en iedereen wist dat.

Alles was nu echter anders.

Het was nog nooit eerder zo serieus geweest, besefte ik nu. Waarom voelde ik zo'n pijn als hij deed wat ieder ander in zijn plaats zou doen? Hij kon ons niet allebei hebben en daarom koos hij voor haar.

Alsof hij mijn gedachtegang volgde, liet Destin me los en hij liep naar haar toe, zoals hij altijd deed en altijd zou doen. Hij koos keer op keer voor haar en mijn hart kon dat op een gegeven moment niet meer aan. 

Ik moest mezelf afleiden en draaide me van hem weg, om mijn blik ergens anders op te richten.

Chiel was zich dicht bij me aan het installeren en ik liep naar hem toe. Misschien kon ik wat informatie bij hem lospeuteren en het gaf me de tijd om tot mezelf te komen.

'Chiel?' Ik hield mijn stem zorgvuldig neutraal. 'Hoe lang moeten we nog reizen voordat we bij Destins roedel zijn?'

Ik wist niet eens hoe zijn stam werd genoemd en waar die lag, zoals ik nauwelijks wist wat mij in de Grim te wachten stond. Maar zolang Chiel niet wist dat ik maar een halve regel informatie had gekregen, zou hij me misschien meer vertellen.

Chiel liet zich echter niet voor de gek houden en hij keek me onderzoekend aan. 'Je hebt geen idee, hè?' vroeg hij en ik liet mijn schouders verslagen zakken. Ik schudde mijn hoofd minimaal en wilde alweer naar mijn eenzame matje lopen toen hij tot mijn verrassing doorpraatte: 'Eloïse, de Grim is heel anders dan Mångata, dat moet je goed bedenken.'

Hij keek ernstig en ik knikte, waarbij ik hem bijna ongeduldig aankeek. Natuurlijk bedacht ik me dat. Ik had weliswaar geen idee wat hij precies bedoelde, maar ik was gespannen sinds ik hem ontmoette en daarom zou ik zeker op mijn hoede zijn.

Hij zuchtte en stond op. Waar ik net op hem neerkeek, moest ik mijn hoofd nu ineens omhoog kantelen en het voelde meteen aan alsof de macht verschoof. Natuurlijk was dat laatste slechts een illusie, want ik had nooit enige macht gehad.

Figo kwam bij ons staan en ik stapte direct dichter naar Chiel toe. Hoewel de bruinharige man me na die eerste klap met geen blik meer waardig had gekeurd, was ik bang voor hem. Hij besefte heel goed wat hij bij me teweegbracht en daar leek hij geen moeite mee te hebben. Ik besloot hem zo goed als ik kon te negeren en keerde me daarom naar Chiel, die zijn verhaal onverstoorbaar vervolgde.

'Toen ik voor het eerst in de Grim kwam, was het er vredig.' Hij maakte een hoofdbeweging als om zichzelf te corrigeren. 'Nou ja; vredig... Er waren natuurlijk zo'n veertig oorlogszuchtige weerwolfstammen, dus erg rustig is het daar nooit geweest.' Hij lachte en Figo lachte mee. 'Maar toen hadden we de bron van de magie onder controle. Andere monsters waren er eigenlijk niet en degenen die bestonden konden wij makkelijk onder de duim houden.' Hij wees naar zichzelf: 'Met "wij" bedoel ik de gedaantewisselaars.'

'En nu is die bron opgedroogd, ofzo?' Ik begreep niet alles, maar ik dacht dat dat het belangrijkste punt was van wat Chiel vertelde en daar beet ik me in vast.

'Bijna, wat ook een groot probleem is. Maar het ergste is dat de aanwezigheid van dat water voor allerlei mutaties zorgt. De Zwarte Heer bezat een bepaalde spreuk die hem bijna onaantastbaar maakte, maar die ook de vreselijke groei van de populatie aan banden legde.'

'Hij hield de bron onder controle,' vulde Figo aan. Hij kwam dichter naar me toe en het koste me heel wat om niet van hem weg te deinzen. 'En de bron ligt in de Dode Bossen,' vulde hij aan. Waarschijnlijk dacht hij dat hij behulpzaam was, maar zo begreep ik er nog minder van. Hoewel ik van boeken hield, had ik nooit een kaart van de Grim onder ogen gekregen en met uitzondering van de vele verhalen die de ronde deden, wist ik niet wat ik precies kon verwachten.

'Maar goed, toen ging hij dood en nu hebben wij een probleem,' eindigde Chiel zijn uitleg.

'De spreuk is verdwenen?' Ik keek ze beurtelings aan.

'Dat klopt, maar gelukkig is er een andere oplossing en daarom kwamen wij naar Mångata,' zei Destin, die zich zo te zien uit de klauwen van mijn zus had ontworsteld en bij het steeds groter wordende kringetje kwam staan.

Luana volgde hem echter gewoon en de kring werd opnieuw groter.

'Jullie hebben daar Luana opgepikt,' begon ik op te sommen, 'en een tiara. En mij...'

Op het moment dat Destin zijn mond opende om antwoord te geven, wist ik het ook weer. 'Het boek,' zei ik zacht.

Het boekwerk zat destijds al in de tas, waardoor ik het in eerste instantie was vergeten.

'Precies,' zei hij grimmig. Luana stond erbij alsof dit ook nieuwe informatie voor haar was en diep vanbinnen was ik daar blij om. Het was prettig om niet de enige te zijn die van niks wist. 

'Daarin staat de spreuk? Is het dan niet handig om alvast te beginnen met hem uitspreken?' Niet dat we op het moment veel tijd besteedden aan zaken als praten, maar als het er werkelijk zo toeging in de Grim als mij was uitgelegd, leek het me nogal belangrijk. 'Of moet je daarvoor in de Grim zijn?' Dat maakte hun wachten natuurlijk logischer.

'De oorspronkelijke spreuk bevindt zich ook in de Dode Bossen, maar we kunnen het juiste antwoord maar niet vinden,' zei Chiel. 'Hopelijk kunnen we wijs worden uit deze versie, maar dat wordt lastig omdat het in de oude taal is geschreven.'

Ik wilde wat zeggen, maar hield direct mijn mond.

Luana verklikte me: 'Eloïse is goed in vreemde talen,' zei ze en ze keek me loerend aan.

Ik lachte honend, want meer kon ik toch niet doen. Haar verraad sneed door mijn ziel.
'Nee hoor,' zei ik glashard, maar iedereen kon zien dat ik loog.

Ik wilde weleens zien hoe ze me gingen dwingen het voor ze te vertalen, maar Destin leek daar niet zo mee te zitten.

'Goed om te weten,' zei hij slechts en hij draaide zich toen om, naar zijn slaapplaats die hij met Luana deelde. Ik zag in de gauwigheid dat ze voldoende kleren bij elkaar hadden gelegd voor een ietwat zacht tweepersoonsbed.

Het was het signaal voor iedereen, want hij praatte zakelijk verder. 'We moeten gaan slapen, want ik wil hier zo vroeg mogelijk weer vertrekken.'

Een wacht werd uitgezet, al was het alleen maar om mij in de gaten te houden, en mijn handen werden stevig aan elkaar gebonden.

Het matje hielp nauwelijks, maar de rest had met hetzelfde te kampen dus het was nutteloos om daarover te klagen.

Men wenste elkaar welterusten en ik sliep vrijwel direct. De dag had zijn tol geëist. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top