10. Het deel waarin hij me op mijn plaats zet

Zag hij de verandering in mijn ogen? Het leek er wel op, want zijn ijzige blik werd een graadje killer. Met een paar grote stappen stond hij bijna tegen me aan en ik kromp onwillekeurig in elkaar. Hij was wel erg breed en ik voelde me nietig, zo gevangen tussen hem en de boom die allebei geen haarbreed toegaven.

'Destin,' begon ik, al had ik geen idee wat ik wilde zeggen. Misschien iets uitdagends? Kon ik iets doen om hem milder te stemmen? Mijn brein bleef blanco en ik zweeg.

Hij keek me strak aan. Toen ik niet verder praatte, maakte hij een vragende hoofdbeweging en trok een wenkbrauw op. Er fladderde iets door mijn maag en ik slikte.

'Destin,' herhaalde ik. Mijn stem klonk schor. 'Wa-wat ga je doen?'

Hij boog naar me toe, wat ervoor zorgde dat onze ogen zich op minder dan tien centimeter van elkaar af bevonden en hij omvatte mijn gezicht met zijn handen. Het voelde erg intiem aan en ook ontzettend goed.

In tegenstelling tot mijn bonkende hart, ademde ik rustig uit. Maar mijn wimpers trilden en het kostte me moeite om hem in de ogen te blijven kijken, waardoor ik niet wist of ik mijn kalme façade lang kon volhouden.

'Je hebt mazzel,' fluisterde hij. Zelfs als we publiek hadden - wat niet het geval was – hoorde niemand anders zijn zachte stem. 'Ik kan je niet lijfelijk straffen, want je moet nog even mee. In de Grim heb je al je krachten nodig.'

Ik knikte ademloos. Mijn brein had moeite met zijn woorden begrijpen, maar ik dronk het timbre gretig in. Zijn vingers op mijn huid zorgden voor een kloppend gevoel, overal waar hij me aanraakte.

Mijn ademhaling werd zwaarder.

'We weten allebei hoe ik je kan straffen,' zei hij en ik zag een vonkje plezier in zijn ogen. Hoewel hij er blijkbaar van kon genieten, zag ik ook de zekerheid bij hem dat ik dat anders zou zien.

Ik schudde mijn hoofd en tot zowel mijn blijdschap als tot mijn verdriet liet hij me niet los: 'N-nee,' stotterde ik. Ik had nog nooit zoveel gestotterd als vandaag. 'Wat ga je doen?'

Mijn rug was vastgepind tegen de ruwe schors, slechts mijn loshangende haren zorgden er als een schild voor dat ik mezelf niet open schuurde, maar toen Destin zijn armen veel te intiem om me heen sloeg, probeerde ik mijn lijf toch verder naar achteren te duwen.

De lust die in zijn ogen verscheen was overduidelijk en mijn ogen werden groot toen er een ideetje bij me naar boven dreef.

'Nee,' zei ik ontzet en rukte mijn hoofd naar achteren. Omdat ik al zo dicht tegen de boom stond, botste ik niet al te hard tegen de stam aan en het was veel erger dat ik nu echt geen kant meer op kon.

Als hij ging doen, wat ik dacht dat hij ging doen, was dat inderdaad een straf en wanhopig probeerde ik me uit zijn grip te ontworstelen. Hij ging me zo zoenen en daarna zou hij weer terugkeren naar mijn zus, waar hij meer van hetzelfde kreeg. Ik zou weten wat ik miste, terwijl hij nergens last van had.

'Nee,' riep ik en ik begon me nu echt te verzetten. 'Alsjeblieft,' hijgde ik. Mijn hart hield me tegen, het wilde zo graag dat hij me kuste, maar mijn verstand wist het momenteel het beste. Als hij me op die manier aanraakte, maakte hij me verslaafd. Hij zou me kapot maken met zijn onaantastbare nabijheid.

Zijn plan was erger dan de hardste afstraffing.

Hij wachtte even en bestudeerde mijn gezicht, waar zich ongetwijfeld hoop en wanhoop op afwisselden. Toen knikte hij zakelijk. De vonk plezier was verdwenen en hij hield me alleen maar heel stevig vast.

Waar wachtte hij op? Totdat ik rustig werd?

In eerste instantie dacht ik dat hij in dat geval lang kon wachten, maar de vermoeidheid van de afgelopen spannende dagen eiste zijn tol en mijn armbewegingen werden slomer. Het voelde aan alsof ik door stroop moest waden. De combinatie van het heerlijke gevoel dat door me heen stroomde nu hij me aanraakte, samen met de angst en de moeheid werd me teveel en ik moest het opgeven.

Hoewel ik knipperde, lukte het me niet om de tranen weg te krijgen. Ik wist dat ik hem met glanzende ogen bekeek, toen ik mijn laatste poging deed om hem over te halen.

'Alsjeblieft, Destin,' zei ik. Mijn puppyogen hadden eerder redelijk gewerkt bij Chiel, misschien lukte dat ook bij hem. Ik staarde hem smekend aan.

Hij aarzelde. Hij aarzelde echt, maar hij leek ook wonderbaarlijk bestand tegen mijn laatste redmiddel.

Het was ook oneerlijk, want ondanks dat hij een andere zielsverwant had, wist ik dat ik hem ook niet koud liet. Hij wílde me zoenen en hij had me daarvoor in een te verleidelijke positie gebracht. Zelfs al wilde hij het met zijn verstand, hij kon niet meer terug.

Ik bracht het er niet veel beter vanaf. Mijn eigen lichaam verraadde me toen het zich naar hem keerde. Het had hem nodig. Mijn hart besefte de gevolgen niet en het keek alleen maar naar het nu.

'Nee,' fluisterde ik, maar het klonk besluiteloos. Het lukte me niet meer om te protesteren en toen hij zijn gezicht dichter naar me toe boog, sloot ik bijna automatisch mijn ogen om dan maar extra van het komende moment te genieten. Ik zou er later spijt van krijgen, dat wist ik, maar nu ik deze vreselijke verleiding toch moest doormaken, kon ik er maar beter de beste herinnering aan overhouden.

Waar hij net mijn armen vasthield, bracht hij zijn handen weer verder omhoog en hij wreef met zijn duimen over mijn jukbeenderen, waarna hij de rest van zijn handen steviger om mijn hoofd vouwde. Zijn vingers wikkelden zich in mijn haren. Hij had me klemvast.

Mijn handen, die hem zo kort geleden nog stompten, bewogen zich praktisch uit zichzelf en ik raakte zijn schouders aan, voordat ik zijn nek omklemde. Ik trok hem dichter naar me toe en bezegelde daarmee mijn lot.

Er gebeurde even niks en daarom opende ik mijn ogen half. Zijn blik was op zo'n intense manier op me gericht, dat ik bijna schrok van de lust die eruit straalde. Instinctief voelde ik echter aan dat ik net zo naar hem moest kijken. De kreun kwam van ver toen dat ik ten volle besefte dat ik verloren was. Er was geen weg meer terug; niet voor hem en niet voor mij.

Onze lippen raakten elkaar en de schokjes die al die tijd al tussen ons knetterden, waren het voorspel van een explosie aan gevoelens. Hij opende zijn lippen een beetje en ik volgde hem daarin. Toen hij aan mijn onderlip begon te knabbelen, voelde dat aan alsof er vuurwerk werd afgestoken en wij zaten er middenin.

Mijn hele lichaam stond in vuur en vlam. Ik moest dichter bij hem zijn en daarom sloeg ik mijn armen verder om hem heen. Met mijn hele lichaam klemde ik mezelf tegen hem aan en verdiepte op die manier onze kus. Mijn hart begon het nu ook te beseffen. Als ik hem losliet, was het over en dan moest ik met de gevolgen dealen. Het was daarom niet zo gek dat ik de kus voor eeuwig wilde laten duren.

Onze tongen draaiden rondjes rond die van de ander en ik drukte mijn nagels in zijn rug. Hij begon me overal te strelen en ik voelde me tegelijkertijd fantastisch en onwerkelijk. Het was goed dat hij me vasthield, anders zweefde ik weg.

Maar het moment kon niet eeuwig blijven duren en toen het besef kwam, kwamen ook de tranen die stil langs zijn vingers druppelden.

Hij gaf me de beste zoen van mijn leven en hoewel ik geen enkele ervaring had, wist ik dat niemand anders mij ooit een betere kon geven.

Destin liet me er niet te lang over nadenken, al wist ik niet zeker of hij zelf invloed op zijn actie had. Er groeide namelijk iets tegen mijn onderbuik en toen werd ik voor een volgend dilemma gesteld. Ik had me keurig aangekleed - anders wist ik wel zeker dat ik hierin geen keuze had – maar ik wist dat we verder zouden gaan als ik de kleding weer uitdeed. Veel verder.

Was ik daaraan toe en kon mijn hart dat aan?

Ik weet niet hoeveel tijd er verstreek, maar voordat ik in een onomkeerbare spiraal aan gedachten terechtkwam, trok Destin zich terug en onderbrak daarmee mijn keuzestress. De zoen was geplaatst en mijn straf zou beginnen.

Hij raakte me niet meer aan en ik voelde het gemis onmiddellijk. De barst in mijn hart scheurde uit en ik wist niet wat ik moest doen om de pijn te kalmeren. Ondanks het vroege tijdstip was het niet koud in het Woud, maar toch rilde ik. Ik omklemde mezelf omdat de kilte uit mezelf kwam.

Zijn stem klonk rauw toen hij me gebood: 'Kleed je weer uit. Je hebt toestemming om je in je wolf te veranderen.' Daarna keek hij weg.

Ontzet keek ik naar zijn afgewende profiel toen ik ook die gevolgen begreep. Na onze kus was alles veranderd. We zouden elkaar niet meer aanraken. Hij zou mij niet meer op zijn rug nemen. Het vastklemmen aan zijn vacht was verleden tijd. Hij deelde zijn warmte niet meer met me.

Het geluidje dat me verliet, kon ik niet tegenhouden. Het klonk als een zacht gejammer, waarbij de pijn in mijn borstkas toenam; ik wist niet eens dat dat nog mogelijk was.

Hij hoorde me, want ik zag hem kort schokkerig bewegen. Maar hij keek me niet aan; hij wachtte slechts totdat ik hem gehoorzaamde.

Langzaam, alsof mijn armen zich met lood hadden gevuld, trok ik mijn broek weer uit en daarna het shirt. Ik veranderde in mijn wolf. Zonder te checken of hij me volgde, greep ik mijn kleren in mijn bek en vervolgens rende ik voor hem uit. De weg terug was simpel doordat ik mijn geurspoor tot in het kamp kon volgen en dat was goed, want logisch nadenken kon ik niet.

De gedachtelink was nog net zo leeg als eerder en ik had alle tijd om me in mijn eenzame denkpatroon te wentelen. Ik wilde huilen, maar in mijn wolvenvorm zou dat gepaard gaan met geluid en ik had teveel trots over om al mijn reisgenoten op de hoogte te brengen van mijn huidige zielige status. Ik slikte en probeerde in plaats daarvan het opwindende gevoel te omarmen dat ik altijd kreeg door zo wild en vrij te zijn. Maar er kwam niks. Het viel me ineens op hoe de bomen om mij heen hun groene frisheid hadden verloren. Alles had een grauwe gloed over zich heen, van de spikkels voorheen blauw wordende lucht, tot de bosdieren die voor ons wegschoten.

***

Toen we in het kamp arriveerden, stond de rest al bepakt en bezakt klaar. Een paar waren nog in hun menselijke gedaante en René pakte mijn kleren aan om ze in Luana's rugzak over te hevelen. Ik had geen idee of mijn schoenen ook meegenomen waren, maar dat kon me niks schelen.

Er viel me wel iets anders op. Luana was in haar wolfvorm, maar ze hoorde bij dezelfde stam als ik. Waarom hoorde ik haar gedachten niet? Was ze geswitcht naar de roedel van Destin, zoals meerdere zielsverwanten deden, of had ze een manier gevonden om me ook op deze manier buiten te sluiten.

Ik keek haar zwijgend aan, maar zij keek weg en ik was machteloos, hoezeer ik ook naar een uitleg of een blijk van liefde smachtte. Het gepiep kwam zonder mijn toestemming uit mijn bek, maar het was zo zacht dat niemand erop reageerde.

We zetten ons in beweging.

Hoewel ik nu mee kon rennen in mijn wolf, was de stilte net zo intens als de vorige dag, toen er ook niemand kon terugpraten.

De splinters van mijn gebroken hart voelde ik door in elk bewegend lichaamsdeel en het kostte me al mijn energie om ze bij te blijven. Ik richtte mijn blik op mijn voorganger en probeerde al het andere buiten te sluiten. Op een gegeven moment kwam ik in een soort gevoelloze staat en dat omarmde ik met dankbaarheid.

De minuten veranderden in kwartieren en daarna werden het uren. De dag verstreek en ik richtte me op mijn fysieke uitputting om niet in de mentale variant te hoeven vallen. In onze wolfvorm aten en dronken we wat, maar we hielden geen echte pauze. Ik dwong mezelf om wat te nuttigen om niet om te vallen, maar mijn gevoel was voornamelijk afgestompt en ik had geen honger.

Niet zo lang geleden was ik zonder enige voorbereiding van mijn thuis losgescheurd en elke keer als mijn hart opsprak, probeerde ik mezelf af te leiden door aan mijn moeder te denken; aan mijn vader en aan mijn broers; aan Milou en haar man Winston. Hoe zou het met haar zwangerschap gaan?

Wanneer zou ik mijn neefje of nichtje kunnen verwelkomen?

Aan een alternatief durfde ik niet te denken.

De open vlakte tussen het Woud en het gebergte kwam als een verrassing, net zoals de vaart die iedereen er onverminderd in bleef zetten. Terwijl ik me verwonderde over de scherpgepunte bergen die voor me oprezen, wist ik dat Luana zich ook zo moest voelen en die wetenschap zorgde voor een misplaatst gevoel van solidariteit met haar. Toch verwelkomde ik het, want ik was niet alleen, ook al voelde dat zo aan.

Aan de rand van het gebergte zag ik een huis opdoemen, maar daar gingen we niet naartoe. In plaats daarvan rende Destin, die zich al deze tijd in de voorhoede bevond, recht naar een stuk dat er onbegaanbaar uitzag.

Ik had gehoord dat het eenzame huis de toegang was voor de bergroedel; het Koperen Einde, dus ik keek waakzaam toe. Was het plan om hen te omzeilen?

De zon was reeds lang en breed over zijn hoogste punt heen, waardoor de schaduwen langer en zwarter werden. In tegenstelling tot wat ik dacht, was er in de bergen iets van een pad aanwezig, maar dat zag er niet onderhouden en slecht begaanbaar uit.

Ik was blij dat ik de stabiliteit van mijn wolf tot mijn beschikking had, want wat volgde zou een onmogelijke prestatie worden voor mij als mens. Ik twijfelde zelfs of mijn wolf het wel aankon, maar de tijd zou het leren. 

Het tempo ging gelukkig flink omlaag, maar Destin liep wel stug door. Luana volgde hem en daarachter liep de rest, op René en Chiel na. Zij namen hun bewakersplichten serieus en daarom waren zij constant in mijn buurt te vinden. Ik zette mijn stappen voorzichtig en toen ik op een gegeven moment omkeek, was er niks meer van het Duistere Woud te zien. We waren opgeslokt door de gevaarlijke bergen en omdat het zo abrupt was gegaan, zorgde dat voor een onaf gevoel bij mij. Ik had geen afscheid genomen van mijn thuisland en nu was het te laat.

Zou ik Mångata ooit terugzien? Chiel was ook in de Grim gaan wonen en het was niet zo dat hij in de afgelopen jaren even op de koffie was gekomen. De afstanden waren te groot en de onbekende gevaren te grillig.

We liepen een kwartier op deze manier en ons tempo bleef zakken. We wilden natuurlijk geen wonden oplopen, waardoor we niet sneller konden en iedereen was zich van ons tempo bewust. Als de Hanekam een vlakte was geweest, konden we de overtocht in een dag maken. Maar in dit geval zou ik er niet raar van opkijken als we er weken over deden: een maand, als we in onze menselijke vorm verder moesten.

De weg werd steeds ruiger. Eigenlijk kon ik allang niet meer van zoiets als een pad spreken en ik had al tijden geen ander dier of zelfs maar een grassprietje gezien. Misschien was het elders beter te doen, maar onze route bestond uit rotspartijen in een miniem aantal schakeringen grijs en een zon die ons steeds meer in de steek liet.

Destin boog af en daar zag het er nog onbegaanbaarder uit. Luana volgde hem zonder aarzelen en de rest deed dat ook. Zij hadden ongetwijfeld via de gedachtelink contact met elkaar en ik moest zowat blind volgen. Mijn stappen waren daarom aarzelender dan die van de rest. Een wolf is een roedeldier en omdat mijn roedel zich op een te grote afstand bevond, had ik niemand om op te steunen. Ik kon mijn gedachtegangen en pad niet delen, want er was niemand om dat mee te doen. Luana was geswitcht, daar wist ik nu zeker, en op Chiel hoefde ik helemaal niet te rekenen: hij hoorde al negen jaar bij een andere roedel.

We kwamen bij een grote rotspartij en ik zag nergens een uitweg. Waren we op een blinde muur gestuit? Het was er kaler en herbergzamer dan het gedeelte dat ik - bij gebrek aan beter - een pad bleef noemen. Wat deden we hier?

Destin liep verder, maar hij werd steeds voorzichtiger. We moesten steeds vaker van ongelijke steen naar oneffen grond springen omdat er zich zulke grote spleten in de grond bevonden. De wispelturige Hanekam was hier op z'n grilligst.

Een grote gekartelde barst in de rotsbodem zorgde uiteindelijk voor een definitief einde van het soortement paadje. We konden niet verder, want niemand kon zover springen. Om ons heen rezen ongenaakbare pieken de lucht in, ons geen kans gevend er omheen te gaan. Deze weg was blijkbaar niet de route die ze op de heenweg hadden afgelegd en we moesten weer terug.

Destin dacht daar blijkbaar anders over, want hij sprong in de kloof. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top