Hoofdstuk 3
Als ik mijn mond open om vraag drie van mijn lijstje voor te lezen – Zing je jezelf een liedje toe voor het slapengaan? – knalt de voordeur open met zo'n harde knal dat het belletje ervan af vliegt. Het landt op het bord van de oudere dame rechts van ons die van schrik van haar stoel valt.
Het regent inmiddels zo hard dat twee meter vloer voor de ingang is veranderd in een waterspeeltuin, voordat de laatste persoon die binnen is gekomen de deur weet dicht te duwen. Meteen is het café stampvol.
Ik tel wel twintig man, allen dragen zwarte regencapes met laaghangende capuchons. Als de voorste het op een vuilniszak lijkende gevaarte over zijn hoofd trekt klinkt er een collectief geluid van ingehouden adem.
Dat gezicht ken ik. Het is te zien op elk billboard langs de kant van elke snelweg. Het staat op de voorpagina van elk tijdschrift en soms zelfs een krant en het prijkt op elke poster in de slaapkamer van elk meisje in het land. Ik schaam me niet toe te geven dat ik een beker heb waarop hij staat.
En hij en hij ook en hij en hij en hij.
Een voor een trekken alle leden van de beroemdste boyband in het land hun regencapes uit tot ze allemaal, een beetje verlegen, op een kluitje in het midden van het café staan.
Er klinkt gegil, er valt iemand flauw en overal zakken monden open. Niet om te eten, maar omdat dat blijkbaar gebeurt wanneer je geschokt bent.
De man tegenover mij is de enige die niet kijkt. Hij legt twee vingers onder mijn kin en duwt mijn onderkaak omhoog tot mijn mond weer gesloten is. 'Volgende vraag?'
'Z-zing je –' Verder kom ik niet.
Vanuit de keuken komt Lowa aangerend. Ze heeft een mand appels in haar handen en gaat recht op de jongens af. Gaat ze hen de appels geven? Misschien wil ze wel dat ze de appels signeren. Dat levert vast een hoop geld op. Tot mijn verbijstering zet ze de mand echter op de tafel van de oude vrouw, die net weer was gaan zitten, en dan begint ze te gooien. Met de appels. Naar de boyband.
'Ga weg! Verlaat het café. Ik heb het al gezegd. Ik ga niet mee, jullie hebben niets aan me. Ik heb geen krachten, ik kan niets laten zweven,' schreeuwt ze.
De jongens weren de appels af met hun armen en als één man stevenen ze op de arme serveerster af. De twee voorste jongens grijpen haar bij de armen en voordat ik mijn derde vraag heb kunnen afmaken, is de hele groep weer verdwenen. Met Lowa.
Mijn mond is weer opengevallen, de man voor me stopt er een stukje ananas is en duwt mijn kaak weer omhoog.
Midden in het café ligt een stapel vergeten regencapes.
🍎🍎🍎
'Laat me los. Ik kan helemaal niets, ik werk in een café. Help!'
Mijn stem draagt niet heel ver. De regen heeft me in no-time doorweekt gemaakt en tussen de twintig jongens in zwart-wit kledingstukken valt mijn eenzame rode schort niet eens op. Mijn petje ben ik kwijtgeraakt. Niemand ziet dat ik ontvoerd word. Niemand hoort mijn hulpgeroep. Ik ben overgeleverd aan mijn ontvoerders.
We zijn de straat uit voordat er een minuut voorbij is gegaan. Zelfs als mijn ouders nu het café in lopen en zien dat ik er niet ben, dan nog zullen ze me nooit meer vinden. Ik denk dat ik huil, maar mijn gezicht is te nat om het verschil te proeven.
Al snel splitst de groep zich op. Ik word een zwart busje ingeduwd dat in een steeg stond te wachten. De ramen zijn getint, niemand kan me zien en als er een zak over mijn hoofd wordt geschoven kan ik ook niets meer zien. Ik wil tekeergaan, met mijn voeten schoppen en met mijn handen ogen uitkrabben, maar beide worden vastgebonden. Het enige wat ik nog kan gebruiken is mijn stem.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top