Hoofdstuk 16

De weerwolf steekt haar hand uit en helpt me in haar boot. Tijdens mijn korte periode zonder vaste grond onder mijn voeten kijk ik omlaag. In het diepe blauw van het water dat geen zee is ontwaar ik schubben. Grote schubben. Geen schubben van een klein guppie of zelfs een zonnevis, maar schubben van iets dat hetzelfde formaat heeft als een haai. Alleen heeft een haai geen schubben.

Zodra ik in de boot van Keiranulnulzeven ben steekt ze haar roeispaan in het water en begint te roeien. Ik word kletsnat omdat ze steeds de spaan van de ene kant naar de andere beweegt in een poging recht te varen. Het maakt me niet veel uit, want ik heb alleen nog maar aandacht voor het water rondom ons. Het kolkt inmiddels. Niet omdat er een orkaan opsteekt, maar omdat de vissen die geen vissen zijn ons bootje proberen te laten kapseizen.

De vissen hebben armen die ze over het boeisel slaan en waarmee ze ons zo heftig heen en weer bewegen dat ik zeeziek wordt. Vlug lik ik aan mijn vingers. Ze smaken nog steeds naar appel en ik kalmeer een beetje.

Nettie en haar date gaat het al niet veel beter af. Tussen het roeien door slaat de man telkens met zijn roeispaan op hoofden, schouders en armen van de wezens die ons aanvallen. Hij vecht uit alle macht. De wezens proberen omhoog te klimmen en zijn roeispaan te grijpen. Het zweet staat op zijn slapen, of zijn het waterdruppels? Met een woeste blik zwaait hij in het rond met de houten peddel en een dierlijke brul ontsnapt uit zijn keel als hij twee aanvallers tegelijk van de boeg slaat.

Te midden van het tumult zet hij zijn roeispaan naast zich neer en met een grimmige uitdrukking wrijft hij met zijn mouw over zijn gezicht. Dan keert hij zich tot Nettie, trekt haar aan een arm overeind en kust haar vol op de mond.

Mijn eigen mond valt open.

De kus duurt maar heel kort. Het is ook niet echt het juiste moment, of de plaats, voor zo'n uiting van genegenheid, maar wie ben ik om daarover te oordelen?

Een van de wezens grijnst vals voordat ze zichzelf half in de boot trekt. Ik zie haar puntige hoektanden glinsteren in de zon die zich eindelijk aan de horizon laat zien.

De man laat Nettie los, die beduusd terug op haar bankje zakt, en tikt het wezen met de staart vol schubben terug het water in.

'Wat zijn dat?' Schreeuw ik tegen niemand in het bijzonder?

'Sirenen!' schreeuwt Keiranulnulzeven terug.

Ik kijk weer naar voren en zie nog net hoe de weerwolf-die-nu-even-geen-wolf-is een harde mep verkoopt aan een vrouwvis met tomatenrood haar. Groenig bloed gutst uit een wond bij haar slaap en haar mond gaat open in een stille schreeuw.

Langzaam zakt ze omlaag en ik buig voorover om te zien hoe haar lichaam onder water verdwijnt. Met een laatste krachtinspanning schiet ze ineens omhoog en voor ik achteruit kan wijken grijpt me mijn arm beet.

'Mijn naam ...'

Ze klinkt uitgeput en met een raspende ademhaling vervolgt ze: 'Is Emma, maar ... noem me maar ... Elle.'

Ze tilt iets uit het water omhoog en houdt het me voor. 'Eet ... dit ...'

Ik pak het met twee vingers van haar over. Het is rood en rond, maar het is geen appel. Het is een tomaat.

Met een vies gezicht probeer ik het terug te geven, maar het haar laatste adem zegt Emma/ Elle: 'Eet het. Het is ... mijn stem.'

Ze slaakt een doordringende kreet, laat het boeisel los en verdwijnt uiteindelijk in de diepte. Vol afgrijzen staar ik haar na.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top