Hoofdstuk 12

Ik slaak een gil die ik voel in mijn eigen merg en been. Een wolf! Er is een wolf in de stad. Een enorme wolf, met glimmende tanden die goed zichtbaar zijn vanwege de gemeen opkrullende bovenlip. Gele ogen staren me hongerig aan en ik veer overeind terwijl ik twee stappen achteruit zet.

De wolf doet hetzelfde. Maar dan vooruit. Ik zet nog een paar stappen achteruit, struikel over een uitstekende stoeptegel en beland op mijn achterste. Dat doet de wolf me niet na.

Met ogen zo groot als appeltjes en klapperende tanden staar ik naar het woeste beest dat langzaam dichterbij komt. Intussen ben ik tot op mijn ondergoed doorweekt en een deel van mijn hersenen vraagt zich af of het klappertanden niet gewoon met mijn dalende temperatuur te maken heeft.

Als de wolf tot op een paar centimeter van mij genaderd is sluit ik mijn ogen. Ik bereid me voor op gruwelijke pijn, maar in plaats daarvan voel ik een duwtje tegen mijn voorhoofd.

Omdat ik de gruwelijke pijn verwachte zet ik het op een brullen, totdat een stem van heel dichtbij zegt: 'Sorry, ik wilde je niet laten schrikken.'

Mijn mond staat nog open, maar het geluid is gestokt in mijn keel. Ik kijk om me heen, maar behalve de wolf en ik is er niemand op straat. Niemand is zo gek om in dit hondenweer buiten te gaan wandelen en dus kan niemand me te hulp schieten nu ik duidelijk psychische hulp nodig heb.

Ik hoor stemmen.

Misschien verklaart het ook hoe Bob kon verdwijnen in het café. Misschien heb ik me verbeeld dat hij naar de wc ging. Misschien heb ik me verbeeld dat hij überhaupt binnenkwam. Misschien heb ik me hem verbeeld.

De gedachte dat ik lijdt aan waanillusies is vreemd genoeg geruststellend. Als ik gek ben, is deze situatie heel normaal.

Ik sta op, sla een paar druppel van mijn jas, wacht tot er weer nieuwe op zijn gevallen en vraag dan aan de wolf: 'Is het goed dat ik nu naar huis ga?'

De wolf knikt, maar de stem in mijn hoofd vraagt: 'Kun je me misschien eerst vertellen of je een mensenkind hebt gezien met een rood schort voor?'

Ik hoef maar twee tellen na te denken. Ik ken maar één persoon met een rood schort. 'De serveerster van café De Verloren Appelschil? Ja hoor. Die is daarzo, nummer 76635. Ze zijn wel al gesloten. Kun je bij de bel?'

De snuit van de wolf gaat opnieuw neer en op. Het dier loopt langs me heen en ik kijk het na tot het voor het café met de appelgroene luifels blijft stilstaan. Met een machtige krachtinspanning komt het vervolgens met een sprong omhoog tot het op twee achterpoten staat. Dwars door de regen en zelfs vanaf deze afstand hoor ik vervolgens het rinkelen van de deurbel.

De deur gaat open en de wolf loopt met kwispelende staart naar binnen.

Ik draai me om en ga naar huis.

Als ik me Bob heb ingebeeld moet ik een nieuw lijstje maken.

🍎🍎🍎

Midden in de nacht schrik ik wakker van een tikkend geluid.

Eén ... twee ... drie keer.

Ik ben niet de enige die het hoort, Keiranulnulzeven heft haar kop en spitst haar oren.

Ik had maar twee tellen nodig om bij te komen van de schrik bij het zien van de wolf bij mijn voordeur. Zodra ze haar neus tegen mijn voorhoofd drukte, omdat ik heel oncharmant op mijn billen was beland, kon ik haar stem in mijn hoofd verstaan.

Ze vertelde me over haar avontuur die haar deed belanden in de omgekeerde wereld en blijkbaar moet ze nu bij me blijven tot ze haar schuld heeft afbetaald. Wat in feite betekent dat ze een keer mijn leven moet redden. Ergens hoop ik dat ik nooit meer in een situatie beland waarbij dat nodig is, maar de rest van mijn leven op de voet worden gevolgd door een wolf van het maatje ijsbeer is ook niet heel handig.

Ik klim uit bed, loop naar het raam en als ik hem open krijg ik steentje nummer vier tegen mijn wang.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top