~Hoofdstuk 21: Vertrouw je me?~
Ik ren naar beneden. Ondertussen doe ik een elastiekje in mijn haar, waardoor ik - dankzij mijn niet al te goede balans - bijna van de trap aftuimel. Ik heb me verslapen en blijkbaar de wekker in mijn slaap uitgedrukt, waardoor ik pas een kwartier geleden wakker werd.
Over vijf minuten komt Pax me ophalen en ik heb nog geen eens gegeten. Ik sprint de keuken binnen, waardoor ik bijna tegen een moe uitziende Mitch aanren. Zijn ogen verwijden zich op het moment wanneer de zijne de mijne ontmoeten en snel kijk ik weg.
De laatste tijd heb ik niet aan hem gedacht, maar wanneer hij wel weer mijn hoofd inkwam dacht ik aan het moment in het klaslokaal. Na die confrontatie heb ik hem niet vaak en lang gezien, alleen af en toe ving ik een glimp van hem op. Bij het avondeten zit hij ook niet aan de tafel en toen ik Samantha en Theo vroeg waar hij was, antwoordden zij dat hij nog dingen moet doen waardoor hij niet met ons mee kan eten.
Ik weet dat ik me net zoals hem moet gedragen. Alsof het me niets uitmaakt, want het maakt hem niets uit. Maar ik kan het incident en alles daarvoor en daarna niet vergeten. Ik heb zoveel onbeantwoorde vragen, waar ik zo dringend op een antwoord smacht. Maar Mitch lijkt me steeds verder weg te duwen. Hij doet alsof we elkaar niet kennen, vreemden voor elkaar zijn.
Wat we in mijn geval ook zijn, want ik herinner hem niet meer. Is dat waarom hij boos op me is? Is dat waarom hij mij negeert? Omdat ik hem niet herinner?
Ik wil weer opkijken naar hem. Vragen waarom, maar hij stormt langs me heen de trap op. Mijn keel is plotseling droog. Hij heeft mijn vermoedens inderdaad bevestigd, zonder iets te zeggen.
Zijn boodschap dringt nu pas helder tot me door: hij wil dat ik hem met rust laat.
Bovenaan de trap kijkt hij achterom. Ik wil tegen hem schreeuwen, hem smeken om uitleg. Maar ik slik mijn woorden in en loop de keuken in, wanneer ik zijn blik zie. Zijn ogen niet liefdevol, niet warm. Ze staan koud, leeg en emotieloos.
Aan de eettafel zitten Samantha en Theo recht tegenover elkaar te ontbijten. Ze zijn druk in gesprek, maar wanneer ik naar binnen loop stoppen ze en kijken ze mij aan. Ik forceer een kleine glimlach en loop dan naar de keuken.
Samantha is opgerezen uit haar stoel en wilt naar mij toelopen, maar Theo trekt haar - door over de tafel heen te hangen - naar beneden en mompelt zachtjes: "Laat haar maar even, lieverd."
Ik werp ze nu een meer gemeende glimlach toe en trek de koelkast open. Waarschijnlijk willen ze praten over hoe laat ik gisteren pas thuiskwam. Ze hadden er toen ik ze opendeden niks over gezegd, waar ik ze dankbaar voor ben. Maar ik weet dat ze het niet laten liggen. Net zoals dat ze Pax zouden opbrengen.
Ik schenk een beetje yoghurt in mijn bakje, die al op het aanrecht stond met een schone lepel erin.
Ik open de keukenla, waarvan ik een paar dagen geleden erachter kwam dat daar allemaal soorten gedroogd fruit liggen, en haal er twee plastic zakjes met gedroogde ananas en pruimen uit.
Ik mix het door mijn yoghurt en doe het gedroogde fruit weer terug op de plek waar ik het had gevonden. Ik loop de keuken uit en tot mijn opluchting proberen Theo en Samantha me niet aan te spreken. Theo schenkt me een kleine glimlach, voordat hij weer met zijn vrouw in gesprek gaat.
In stilte eet ik mijn yoghurt op. Mijn hoofd zit nog steeds bij de confrontatie van daarnet. De blik in zijn ogen doet me pijn, meer dan ik zou willen toegeven.
Ik wil niet dat het pijn doet, ik wil het mes dat recht door mijn hart wordt gestoken als hij mij met een koude blik aankijkt niet voelen. Ik wil het mij evenveel doet als hem. Dat ik een façade om mezelf heen kan bouwen, zodat hij mijn pijn niet kan zien.
Maar ik ben een open boek.
Je hoeft maar één blik op mij te leggen en je ziet dat ik me hopeloos voel.
Ik negeerde Samantha haar ongeruste blikken op me, terwijl ik mijn eten verwerkte. Wat ik nu helemaal niet wil is medelijden van een persoon, die ik nauwelijks ken. Die ik ook ben vergeten.
Want dat laat me precies herinneren aan de dingen die ik allemaal ben vergeten: alles. Soms wanneer ik niet in slaap kan vallen kijk ik via mijn bed naar buiten. Dan denk ik aan hoe alles zal zijn als ik niet was verdronken, mijn herinneringen nog had.
Het geluid van de deurbel die gaat, haalt me uit mijn gedachtestroom en nu pas merk ik dat ik een niet gevulde lepel in mijn mond steek. Hoofdschuddend over hoe ik de tijd weer helemaal ben vergeten, sta ik op en leg mijn kommetje en lepel op het aanrecht neer.
Terwijl ik de keuken uitloop, werp ik een blik op de klok en zie dat het precies acht uur is. Met een versnelde pas zeg ik dag tegen Samantha en Theo en loop naar de gang om de deur open te doen.
Pax zijn sierlijke, maar tegelijkertijd ook gebouwde figuur zie ik door het glas van de deur schijnen.
Ik veeg mijn handen af aan mijn broek en haal diep aan. Ik weet niet waar mijn plotse zenuwen vandaan komen, maar ik vind het niet fijn. Ik probeer mijn snelle ademhaling te verminderen door diep in en uit te adem en wanneer ik mijn ademhaling weer onder controle heb, open ik de deur.
Maar de controle over mijn lichaam is niet voor lange duur, wanneer mijn ogen hem zien. Hij kijkt mij aan, zijn ogen glinsterend met iets wat ik niet kan plaatsen en een grote grijns op zijn gezicht dat zijn imperfecte hoektand laat zien.
"Hey Hazel," zijn grijns vormt zich in een kleine glimlach en ik glimlach terug. Ik heb hem gemist en ook al zou ik het nooit hem vertellen, omdat zijn ego dan nog groter zou worden, ik ben blij om hem weer te zien.
"Hey," antwoord ik terug en pak zijn uitgestoken hand uit. Automatisch denk ik aan wat ik gisteren dacht toen onze handen in dezelfde positie lagen.
Een blos kruipt zonder dat ik het kan stoppen op mijn wangen. Ik kijk naar de grond onder mijn voeten, hopend dat Pax de blos op mijn wangen niet ziet. Schichtig kijk ik vanonder mijn wimpers naar hem op, maar hij kijkt niets-doorhebbend naar voren en trekt me mee naar zijn auto.
Bij zijn auto aangekomen opent hij net zoals gisteren de deur van mijn portier en ik slaak een giechel om zijn idiote gezicht die hij erbij trekt.
Pax heeft zoveel kanten.
De grappige en lol trappende, serieuze, maar ook de droevige Pax en wanneer hij uitvalt. Hij kijkt mij dan wel aan, terwijl ik tegen hem praat, maar ik zie aan de verre blik in zijn ogen dat hij er niet bij is.
Ik wil hem vragen wanneer het gebeurt of hij erover wil praten, maar dan schudt hij het er met een lachje af. Ik wil weten dat hij weet dat ik er voor hem ben, dat hij met al zijn dilemma's hoe klein dan ook bij mij terecht kan.
Dat hij er met mij over kan praten.
Maar elke keer wanneer ik erover wil praten, over iets persoonlijks sluit hij zichzelf af. Het doet me pijn om hem zo te zien, ik wil weten wat er is en hem kunnen helpen, grager dan wat dan ook.
Maar ik heb geleerd geduld te hebben en wachten totdat hij er zelf over begint. En zelfs dan wil hij iemand die geen vragen stelt, maar iemand die gewoon naar hem luistert en stil is.
Ik kijk naar mijn linkerkant en ontmoet Pax zijn ogen. Was hij al naar mij aan het kijken? Ik schud mentaal mijn hoofd om de vraag die in mijn hoofd opkomt. Waarom zou Pax naar mij kijken? Naar een meisje die haar geheugen is vergeten en nog geen eens haar eigen naam wist?
"Heb je alles, Hazel?", vraagt hij terwijl hij de autosleutels in de auto steekt.
Zijn sierlijke vingers zijn lenig en lang, langer dan die van Mitch. Nu pas valt het me op dat zijn nagels perfect zijn getrimd en schoon zijn. Ik kijk onbewust naar mijn eigen nagels, door de uren stress en met het hele gedoe met Mitch heb ik mijn nagels afgekloven en er zit bruin en groen vuil onder.
Ik moet ze wanneer ik vanmiddag thuiskom, mijn nagels schoon maken en niet mijn meer nagels afkluiven. Het ziet er niet mooi en verzorgd uit.
Ik wil een pen uit mijn tas pakken om het op mijn hand te schrijven, maar wanneer ik naar de achterbank kijk zie ik geen tas liggen. "Mijn tas!", roep ik tegen hem als antwoord op zijn vraag en open het portier.
Net voordat ik hem dichtgooi, hoor ik Pax' diepe lach. Ik sprint snel weer terug naar het huis om op de bel te drukken, maar zie dan Mitch in de deuropening staan. Hij kijkt mij aan en zegt niets. De lucht is volgeladen met spanning en ik durf niks te zeggen, wil niks zeggen.
Hij bukt en pakt mijn tas van de grond, waarna hij het naar mij uitsteekt als gebaar dat ik het moet aannemen. Ik let goed op waar ik mijn vingers plaats, zodat ze elkaar niet raken. Wellicht zouden de emoties, die ik zo graag wilde opkroppen dan allemaal naar buiten komen.
Ik voel de kracht van de steen op me afkomen. Het is bijna te sterk, dat ik mijn tas laat vallen. Het overspoelt me met zoveel kracht, wat mij sterk en zwak tegelijkertijd laat voelen. Zwak, omdat de kracht bijna te groot is om onder controle te krijgen. Maar ook sterk, want het laat mij sterker en beter voelen. Alsof ik alles aankan.
Ik geef hem een knikje als bedankje en wil me weer terug omdraaien om naar Pax' auto te lopen, maar zijn hand grijpt mijn arm vast. Ik wil mijn arm uit zijn greep trekken, maar hij knijpt alleen maar harder en draait me om, zodat ik hem recht aankijk.
Zijn ogen hebben een uitdrukking, die ik niet kan plaatsen. Hij opent zijn mond en afwachtend kijk ik hem aan. Maar hij sluit hem weer en laat mijn arm los, om vervolgens de deur met een harde klap achter zich dicht te gooien.
Versteend blijf ik staan en kijk naar mijn arm. Inmiddels is het roodgekleurd en kan je donkerrode vlekken op mijn arm zien vormen, waar zijn vingers zaten. Ik hijs mijn rugzak op mijn rug en kijk nog één keer om.
Ik schud mijn hoofd. Het is niet dat Mitch de deur opendoet en dan op zijn knieën om mijn vergiffenis gaat smeken. Het is meer dan duidelijk dat Mitch niets met me te maken wil hebben.
Ik sluit een belofte met mezelf af: zet hem uit mijn systeem. Hij wil niets met mij te maken hebben en waarom zal ik dan nog hoop op hem vestigen? Het enige wat hij kan doen is me dan weer teleurstellen.
"Vaarwel Mitch," mompel ik tegen mezelf. Ik moet Mitch achter me laten. Ik kan niet weer met een gebroken hart eindigen.
Ik loop naar Pax' auto toe en zie hem trommelend met zijn vingers op het stuur. Met een gehaaste pas loop ik om de auto heen en stap in. Nog geen één seconde wacht Pax, nadat mijn billen de stoel hebben aangeraakt en direct vraagt hij: "Waarom duurde het zo lang?"
Ik haal onverschillig mijn schouders op.
Het is niet iets waar ik Pax mee wil lastigvallen. Ik wil het niet meer over Mitch hebben en niet meer aan hem denken. "Ik moest nog even naar het toilet." Een slappe leugen. Pax kijkt me aan met zijn hazelbruine ogen, hij lijkt mij niet te geloven maar vraagt niet meer verder en rijdt ons naar school.
***
Ik loop samen met Pax de school uit. De hele dag heb ik Mitch niet gezien. Ik probeer de steek in mijn hart te negeren als ik aan hem denk en naar degene te kijken, die er wel de hele tijd voor mij is geweest. Op het moment wanneer ik iemand het hardst nodig had.
Pax had me gevraagd - meer geëist - dat wij ergens naartoe zouden gaan. Alleen wilde hij niet zeggen waar naartoe. Met als excuus dat ik een grote achterstand had opgebouwd en dat we volgende een belangrijke toets hadden, waar ik voor moest leren, had ik zijn aanbod afgeslagen.
Maar Pax wilde er niets van horen.
"Ik ben jouw bijlesdocent, maar tegelijk ook jouw vriend en ik zeg je Hazel," hij legt een warme hand op mijn schouder. "dat je niet alleen moet leren, maar ook leren. Je leeft maar één keer, onthoudt dat goed."
Ik zucht diep.
Ik weet dat ik dit niet ga winnen en eerlijk gezegd wil ik ook niet leren, want ik weet dat ik dan meer aan andere dingen gaan denken. Beter gezegd: andere personen.
"Oké," geef ik aan hem toe en zie zijn gezicht opklaren. "maar wanneer ga je me dan bijles geven?"
"Wil je nog meer tijd met me doormaken?", vraagt hij speels, waarna hij mij een knipoog geeft.
Ik geef hem een zachte duw en hoor zijn diepe lach over het plein galmen. Hij komt weer naast me lopen en slaat casual zijn arm over mijn schouders. Zijn appel en mint geur ruik ik weer.
Ik schud zijn arm niet af.
***
Ik herken het. Het was de eerste plek waar Pax me naartoe bracht om met zijn tweeën tijd door te brengen, de rivier. Deze keer ziet het er rustiger uit, niet zo wild als de vorige keer.
Hij loopt naar de achterkant van de auto en opent de achterklep. Twee zwarte handdoeken en een twee shorts haalt hij eruit. Van elk paar gooit hij er één naar me toe en behendig vang ik ze.
Ik kijk naar de handdoek en de jongenszwembroek, niet wetend wat ik moet doen. Ik kijk hem vragend aan.
"We gaan zwemmen, Hazel," zegt hij alsof je op een dag waar het maximaal vijftien graden is, gaat zwemmen. Ik kijk hem ongelofelijk aan en vraag het nogmaals, misschien heb ik het verkeerd gehoord.
"Hazel," hij schudt met een glimlach zijn hoofd, terwijl hij mijn bijnaam zegt. "we gaan zwemmen. In die rivier daar en om je gerust te stellen, het water is niet koud." Het water niet koud, goede grap. Ik heb het al koud nu ik hier sta, droog.
"Ik ga niet daarin zwemmen," zeg ik en schud mijn hoofd wild heen en weer, terwijl ik mijn wijsvinger naar de rivier voor ons uitsteek.
"Of ben je soms bang?", zijn ogen glinsteren.
"Nee," zeg ik resoluut.
"Bewijs het." Zijn houding uitdagend. Ik maak een cirkelbeweging met mijn vingers, als teken dat hij moet omdraaien en met een zucht doet hij wat ik zeg.
Wanneer ik zeker weet dat hij niet kijkt, draai ik me ook om en doe mijn broek uit en hijs de shorts die Pax me heeft gegeven, omhoog. Wanneer ik me omdraai om tegen Pax te zeggen dat ik geen bovenstuk heb, zie ik hem naar mij toegedraaid staan en zijn shorts aandoen, waardoor ik nog de glimp van zijn onderbroek opving.
Ik kuch nerveus en speel met mijn vingers achter mijn rug. "Pax? Heb je misschien nog een bovenstuk?" Vraag ik hem onzeker. Ik vind het ongemakkelijk om met hem hierover te praten.
Hij schudt zijn hoofd.
Ik besluit na enige twijfel toch mijn T-shirt uit te doen en zie Pax mijn lichaam zonder schaamte scannen.
"Weet je zeker dat het niet koud is?", vraag ik hem voor de zoveelste keer. Zonder antwoord te geven, steekt hij zijn hand uit en samenlopen we naar de rand van de grond.
Eén klein zetje en ik lig in het water.
Hij kijkt me aan. Geen grijns of glimlach op zijn gezicht, het staat serieus. Zijn ogen kijken mij intens aan, ik kan niet wegkijken. Het lijken nu donkerbruine, haast zwarte poelen. Niet de lichtbruine hazelkleur, die ik gewend ben.
"Vertrouw je me Hazel?", zijn stem klinkt dieper dan normaal. Hij wacht op mijn antwoord, maar ik kan geen woorden vormen. Zijn ogen kijken mij zo aan dat ik vergeet wat mijn eigen naam is.
Ik knik en wanneer ik zeker weet dat mijn stem me niet in de steek laat, zeg ik: "Ik vertrouw je."
Hij geeft mij een klein kneepje in mijn hand en samen springen we de rivier in.
Hand in hand.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top