Hoofdstuk 5

William

Woest kijk ik de uitsmijter aan. Niet precies de blik die ik van tevoren ingepland had, maar mijn gedachten willen niet zonniger worden en in een neppe glimlach heb ik absoluut geen zin.

De portier is wel wat gewend en verblikt of verbloost niet. Ik besef al snel dat zijn taak alleen is om mensen tegen te houden. Ik kan zonder problemen doorlopen.

Als ik de schemerige ruimte binnenloop, merk ik dat ik toch even moet wennen aan de overgang. Hoewel ik het hier binnen net zo duidelijk kan zien als in het daglicht buiten, is er toch dat korte moment van overschakelen. In die korte seconde heeft iedereen die zich in het café bevindt, mij al op kunnen nemen en zijn of haar inschatting kunnen maken. Als ikzelf een blik door de ruimte kan werpen, zijn de meesten al gericht op hun maaltijd, partner of iets anders interessants -buiten mij- in de ruimte. Niemand kijkt me aan, en velen draaien zich nog even extra van mij af zodat ik veel ruggen en profielen zie. Dat noem ik nog eens een warm welkom.

Met een bitter lachje wend ik me naar de bar en de bijbehorende barman. Die betaald wordt om het mij naar de zin te maken, kan ik me zo voorstellen. Dat kost al moeite genoeg; de goede man blijft hardnekkig glazen schoonspoelen, maar kan niet om mij heen als ik met een zware plof op een kruk neerval en een biertje en wat te eten bestel.

Hij kijkt me zuur aan. De boodschap komt luid en duidelijk over; hier hebben ze geen behoefte aan nieuwe eenzame weerwolven. Ook ik ben bekend met het rogue-probleem, maar ken dat vooral van horen zeggen. In het machtige Blue Water zijn dit alleen maar verhalen van voor mijn tijd. Niemand die goed bij zijn hoofd is, doet iets in de omgeving van het kasteel en het dorp waar zo goed als letterlijk elke inwoner boven de 15 jaar zich kan veranderen en zich dan als één front tegen je gaat keren. In een gemengd dorp als Blue Haven zal het probleem veel meer herkenning oproepen.

Maar ik krijg mijn biertje, en ben blij met de rust die de negerende weerwolven uitstralen. Ik zie nergens een wolf naar de oppervlakte komen in de vorm van rood-opgloeiende ogen -voor zover ik ogen zie-, en ik heb honger, dus ze zoeken het hier maar uit.

Als ik mijn biertje en daarna mijn bestelde maaltijd voor me gezet krijg, steek ik mijn glas in een proostend gebaar naar de barkeeper en neem een ​​grote slok. Dit had ik nodig, en de waardering uit zich in de kleine boer die ik laat. Complimenten aan de tapper. De persoon in kwestie heeft het fatsoen om zelfs te glimlachen, hoewel het een zure glimlach is en negeert mij daarna. Glazen poetsen is ook belangrijk werk natuurlijk.

Vol cynische gedachten, maak ik mijn bord leeg. Hoewel het eten er niet appetijtelijk uitziet, smaakt het een stuk beter dan verwacht, en ik eet alles op. Met een vers biertje in de hand heb ik eigenlijk wel zin om een ​​beetje uit te dagen. Ik draai me om op mijn kruk en leun op de bar met mijn ellebogen. In een proostend gebaar breng ik mijn bier weer even omhoog, niet verwachtend dat iemand gaat reageren, maar zie dan verrast dat één paar koolzwarte ogen mij intens aankijken en dat die ogen toebehoren aan een fascinerende vrouw. Ze heeft zware oogleden, waardoor ze een permanente verveelde uitdrukking op haar gezicht heeft. Onder dat arrogante zie ik een wulpse vrouw, en ondanks mijn vanzelfsprekende trouw aan Anita voel ik wat roeren in mijn broek. Wauw, wat een voorgevel heeft die vrouw. Ze weet heel goed wat ze in huis heeft en pronkt behoorlijk met haar waar. Een diep uitgesneden decolleté in haar zwarte kleding, samen met wat wel een push-up beha móet zijn, haalt haar borsten onmogelijk ver omhoog. Ze vallen bijna uit haar jurk, en daarom is het zaak te blijven kijken. Stel dat dat gebeurt ...

De vrouw blijft me intens aankijken en wenkt me daarna. Bijna willoos sta ik op en loop naar haar toe. Vrouwen hebben over het algemeen geen idee wat voor macht ze hebben over een man, maar dit exemplaar is duidelijk de uitzondering. Zonder met haar ogen te knipperen ziet ze me dichterbij komen en tegenover haar plaatsnemen. Plotseling verlegen, weet ik niet wat ik moet zeggen, tot ik er opeens uitknal:"Drinken!" Ik word rood tot mijn haarwortels. Lekker begin dit. "Uhm, ik bedoel: mevrouw, kan ik u misschien wat te drinken aanbieden?" Kijk, die zin liep al wat lekkerder. Al besef ik gelijk dat ik een grote fout heb gemaakt als ze me fronsend aankijkt. 'Mevrouw' zal wel veel te oud klinken. Maar 'juffrouw' is zo ouderwets en degelijk. Ik zwijg verward en laat het aan haar over om antwoord te geven.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top