Hoofdstuk 20
Alexis
Ik kijk misprijzend naar mijn 'buit'. Ik heb door efficiënt te werken tien redelijk gelijkwaardige pijlen gecreëerd. Ik heb er provisorisch veren aan kunnen krijgen om het fladder-effect zo veel mogelijk tegen te gaan. Maar de punten zijn geslepen van de met zorg uitgekozen takken en niet verzwaard. De veren zien eruit alsof ze lukraak in het uiteinde van de pijl zijn gestoken. Wat eerlijk gezegd ook waar is.
Ik vrees dat ze niet zo fraai gaan landen op een punt die ik in gedachten heb. Als het al in de buurt komt. Ik zal helemaal opnieuw moeten leren omgaan met deze pijlen. En elke pijl is, ondanks mijn pogingen, anders dan de rest. Kan ik met één pijl goed schieten, dan zegt dat niks over de andere negen stuks. En als één pijl een goeie blijkt te zijn, is het zaak die niet kwijt te raken. Nu in het wilde weg oefenen is daarom geen goed idee. Ik heb geen overzicht en zal geen pijl meer hebben als de nood aan de man komt. En om er alleen maar mee te kunnen dreigen, zonder dat ik er daadwerkelijk iets mee zou kunnen raken, is mijn eer te na.
Dan zie ik dat ik weer op een open plek ben gekomen. Er loopt een heel klein stroompje langs. Een vertakking van de stroom waar ik doorheen heb gewaad en nu daarom als 'mijn' stroompje zie? Misschien. Waarschijnlijk kom ik dat nooit te weten. Ik kan mijn flessen weer bijvullen, wat veel interessanter is. Ik stop er een zuiveringstablet bij, maar weet ook dat ik het water als wolf zo naar binnen zal slobberen. Het is nu meer gewoonte dan echte noodzaak.
Ik zie de open plek als een teken om een pauze te houden en om te gaan oefenen. Dat laatste neemt meer tijd in beslag dan ik ervoor wil maken. Mocht ik wat arrogant geworden zijn door mijn meer dan uitmuntende schietgedrag in het verleden, dan zetten deze zeer slechte pogingen me weer met beide benen op de grond. Het houdt een mens nuchter en deemoedig.
Ik grom gefrustreerd. Alle pijlen reageren anders, zoals verwacht. Tijd om ze weer op te gaan zoeken.
Ik heb er net een paar gevonden, als ik een geluid hoor wat de rillingen over mijn rug laat lopen. Een geluid die ik tot nu zeer succesvol uit mijn gedachten heb kunnen houden; het gehuil van een wolf. De afstand is nog ver, maar ik heb geen tijd om daar opgelucht over te zijn, want het gehuil krijgt antwoord. En ik besef gelijk dat ik precies tussen beide huilen in sta. Wat niet handig is.
Ik kreun van frustratie. Waarom gebeurt dit bij mij? Dit woud is zo gigantisch. Ik ben zo onbelangrijk. Waarom wordt al deze moeite gedaan? Het kan toch niet alleen gekrenkte trots zijn? Zo erg zal hun gezichtsverlies niet zijn als ze mij kwijt zijn geraakt? Zijn ze zo bang voor Isabel?
Al deze vragen schieten door mijn hoofd, terwijl ik -alweer- kijk naar een ontsnappingsroute. Mijn fantasie is blijkbaar niet zo groot, want automatisch gaat mijn blik naar de mij omringende bomen. De bomen en het geluk zijn me eerder niet gunstig gezind geweest. Maar drie keer is scheepsrecht toch? Ik weet dat ik ze al rennend niet voor kan blijven. Ik kijk naar het ministroompje en neem een beslissing. Ik trek mijn schoenen uit en stop ze in mijn tas. Ik pak al mijn verdere spullen bij elkaar, de pijlen die her en der nog in het bos liggen moeten daar helaas maar blijven, en ik spring in het water. Ik weet niet of het effect heeft, maar ik moet zoveel mogelijk van mijn geur kwijt zien te raken. Zo stil mogelijk loop ik als mens door de stroom en dwing mezelf om dat zo lang mogelijk vol te houden. Verderop zie ik een boom die scheef groeit. Een dikke tak reikt over het water heen, en ik grijp hem beet. Met flink wat gesteun en een mislukte poging, wat tot mijn frustratie behoorlijk wat geluid maakte, zit ik uiteindelijk op de tak, en ik klim voorzichtig richting de stam. Zoekend kijk ik om me heen en ik zie een andere boom dicht bij de scheve groeien. De hoek is niet ideaal, maar ik zie een mogelijkheid. Met een bonkend hart denk ik er niet langer over na, en spring ik over. Ik weet me ternauwernood aan een dikke tak vast te klampen. Mijn natte voeten glijden pijnlijk over de bast, maar vinden door die onregelmatigheid uiteindelijk toch wat houvast en ik weet me trillerig in de rechte boom te hijsen. Nu ik een goede positie heb, neem ik heel even de tijd om op adem te komen. Ik kijk om me heen en zie dat ik in een goede boom zit. Overspringen is sowieso niet mogelijk meer. Behalve terug, en daar zie ik natuurlijk het nut niet van in. De tak waar ik op zit is de laagste van de boom, maar ik zit ondertussen zo ver van de grond dat ik er zonder hulp van de scheve boom nooit in gekomen zou zijn. Tijd om omhoog te klimmen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top