Hoofdstuk 14

Alexis

Doodsbang kijk ik naar mijn kwelgeest. Het lijkt me niet echt fijn om mijn positie nog kwetsbaarder te maken door in mijn -zeer naakte- mens te veranderen. Ik reageer daarom ook niet op zijn woorden en doe er ondertussen alles aan om los te komen. Ik als wolf zou toch sterker moeten zijn dan een mens? Ook al is het een extreem vitaal exemplaar. Maar toch betwijfel ik het als ik aan de moeiteloze kracht bemerk dat hij me nog steeds zonder problemen op kan tillen.
Dan, boos omdat ik niet luister, begint hij me door elkaar te schudden. Dit is een gewaarwording die ik nog niet ken, zeker niet in wolfgedaante. En het is niet iets wat ik graag nog eens mee wil maken. Ik jank. Iets wat hem alleen maar aanwakkert om door te gaan. Hij zet me op mijn poten -die me nauwelijks kunnen houden-, zet zijn grote handen om mijn keel en begint te knijpen. Ik spartel heftig tegen voor zover dat lukt. Mijn schorre gepiep weerklinkt in de omgeving, verder is het op het gehijg van de andere wolven na doodstil, wat een surrealistische indruk geeft. Ik zie allemaal zwart in mijn blikveld komen en weet gewoon dat de man door zal knijpen tot ik dood ben. Dat geeft de doorslag en ik verander met veel moeite terug. Mijn menselijke keel is veel kleiner dan die van mijn wolf, waardoor de man zijn grip verliest en ik op de grond val. Hijgend grijp ik naar mijn keel, mijn focus ligt vooralsnog op weer kunnen ademen. De man geeft mij heel even de tijd, maar veel te kort daarna hijst hij me weer overeind. Ik werk zo goed als ik kan mee want hij heeft me weer bij mijn keel gegrepen, wat natuurlijk zorgt voor extra pijn en ademnood. Als ik eenmaal voor hem sta, weet ik ook maar al te goed dat ik naakt ben. Terwijl ik nog aan het nahoesten ben, bekijkt de man me van top tot teen; hij laat zijn ogen verlekkert genieten, en ik voel me smerig, overal waar zijn blik mij raakt. Wat ben ik blij met mijn rugzak, die toch een deel van mij bedekt, ook al is het de achterkant.

Ik dwing mezelf om mijn armen -nadat ik minder moet hoesten- strak langs mijn lichaam te houden en mezelf niet te bedekken. Ik zit onvrijwillig in deze situatie, ik ga me nergens voor schamen. En mocht hij wat willen, dan is er niet zoveel wat ik kan doen om hem tegen te houden. De wolven om mij heen veranderen nu ook naar hun mens, en ik sta tussen een dozijn naakte mannen. Mannen in de kracht van hun leven. Het voelt eng en ontzettend oncomfortabel. Ik begin ongecontroleerd te rillen. De grote man, duidelijk de leider van het stel, neemt alle tijd met kijken, maar raakt mij niet aan. De andere mannen zijn ook erg rustig en ik voel de blikken over al mijn zichtbare lichaamsdelen gaan. Maar zolang de leider zich inhoudt, doen zij dat ook. Ik houd het niet meer uit en flap eruit: "Kun je het zien?" Wat op gejoel en waarderende geluiden komt te staan van de andere mannen. De leider daarentegen krijgt alleen een vonk in zijn ogen en blijft mij met een onbestemde blik aankijken. Wat ik enger vind dan het normalere gedrag van de anderen. Dan schiet de man naast de leider me te hulp. Hij kijkt me medelijdend aan en zegt: "We wachten op haar, daarna gaan we."

Ik trek een wenkbrauw op. En voel een opgelucht gevoel door mij heen stromen. Als zij de reden is dat de mannen van me afblijven, dan heeft ze de wind er goed onder. Ik ben nu al blij met de vrouw. Wat moediger laat ik nu ook mijn blikken over de mannen gaan. Ik ben niet zo dapper dat ik ze van top tot teen ga bekijken, daar heb ik ook absoluut geen behoefte aan. Maar het lijkt me wel handig dat ik weet hoe de vijand eruit ziet.
De leider heeft zoals aangegeven ijsblauwe ogen. Hij zal midden 30 zijn, en heeft een gebruinde huid. Hij heeft zijn zwarte haar in een warrig kapsel, maar wel een goed bijgewerkt baardje. Zijn spieren zijn kolossaal. Type bodybuilder. De anderen zijn ook gespierd, maar op een wat gangbaardere manier. Ik zie allemaal blanken om mij heen, hun haar varieert van rossig blond tot zwart, maar hun ogen zijn allemaal licht. Ze zien er gezond uit. Alsof ze veel buiten zijn. Maar dat had ik ook niet anders verwacht van weerwolven.

Ik vraag: "Wat willen jullie van mij?" De vriendelijke man kijkt eerst naar de leider, om te kijken of hij antwoord mag geven. Die schudt zijn hoofd, waardoor het stil blijft.
Goed gesprek.

En dan, ik kan mijn ogen eigenlijk niet geloven, zo onwerkelijk, en toch zo normaal, zie ik opeens iemand aan komen fietsen in het ochtendlicht vanaf het dorp. Een vrouw. Het is niet de barvrouw, iets wat nog even door mijn hoofd spookte. Maar die heeft me alleen maar verraden aan deze groep. Nu is zij niet meer van toepassing. De vrouw op de fiets heeft een donkerder uiterlijk en klingelt vrolijk met de bel op het stuur. Maar ik merk algauw dat dat het enige vrolijke is wat ik aan haar kan ontdekken.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top