Hoofdstuk 10
Er komt een onheilspellende sfeer uit de Dode Bossen zetten en automatisch neemt de groep enige afstand. De bomen zijn zwart en afgebroken, wat waarschijnlijk de reden is dat er geen takje beweegt, ondanks de lichte bries. Er zijn geen vogels of andere bosgeluiden hoorbaar, iets wat in de groene bossen juist rijkelijk aanwezig is. Derrick betwijfelt of er überhaupt enig teken van leven is, de naam zegt natuurlijk het tegenovergestelde.
Het lijkt wel alsof er helemaal niets groeit of ooit heeft gedaan, ondanks het bewijs van de stakerige bomen. Derrick wil vragen of dit door een bepaalde boomziekte komt of dat er een andere ramp is geweest, maar de naargeestige omgeving lokt niet uit tot een gesprek - mentaal of hardop.
De weerwolven zetten hun poten voorzichtiger neer. Het grasland waar ze zich nu op bevinden is net zo dor en droog, waardoor hun weg ondanks hun zorgvuldigheid begeleid wordt met knappende en krakende geluiden. Ze zien echter geen enkele beweging van dieren of wezens in de wijde omgeving en op een gegeven moment hebben ze door dat ze zich steeds sneller bewegen, van het bos vandaan. Het is midden op de dag, maar de lucht is donker en dreigend. Het ziet er niet naar uit dat het snel zal opklaren. Derrick heeft nog niet bedacht dat het gelukkig niet regent, als de eerste druppel op zijn neus terechtkomt. Hij niest verrast en dat is het startsein voor een hoosbui.
Hij ziet geen meter voor zich uit terwijl het water als een zwaar gordijn op de grond stort. De wetenschap dat hij op een verzopen kat lijkt zorgt er niet voor dat hij zich beter voelt. De diepe plassen, die onmiddellijk ontstaan omdat de bodem de overvloed niet aan kan, bemoeilijken zijn tred. Toch ploetert hij door en met hem de rest. Links van hem ziet hij een zwarte schim in beeld komen. Het bruin van de tas op de rug is bijna net zo donker gekleurd. Door de afmetingen van de wolf weet hij dat het om Milou gaat en daar ziet hij de spierwitte Winston al, die nooit ver uit haar buurt is.
Waar is Geoffrey? Hij bekijkt de link, om diens locatie te bepalen, maar de gordijn aan water is net zo dicht als in zijn eigen beeld.
'Hoe gaat ie?' vraagt hij, maar krijgt slechts een mentale grom terug. Het is duidelijk dat ook Geoffrey niet lekker in zijn vel zit.
De plots opkomende harde wind zorgt voor een onwelkome afwisseling in het geheel. Eerst striemt het de regen in zijn ogen om een moment later zo hard tegen zijn achterhand te duwen dat hij vooruit struikelt. Zijn pad is dermate ongelijk dat zijn voorpoot in een met water gevuld gat is gegleden voordat hij zijn lichaam tot stilstand kan dwingen. Een scheut pijn trekt door zijn poot omhoog en hij jankt in verrassing.
Hij ziet vragende beelden in zijn gedachtelink en gromt dat er niks aan de hand is, al hinkt hij wel een beetje. Iedereen heeft genoeg aan hun eigen sores en zo worstelen ze zich al soppend door het grillige weer. De Grim doet zijn naam eer aan.
Als de regen eindelijk ophoudt, is de avond reeds gevallen. Ze hebben overdag geen pauze genomen, maar zijn desondanks veel minder ver gekomen dan eerdere dagen. Toch klaagt niemand, want iedereen weet dat het geen enkele zin heeft. Derrick is dankbaar met zijn waterdichte tas, maar niet iedereen is zo gelukkig.
Hij deelt kleding uit aan Tamarisk-leden, net zoals Winston en Geoffrey dat doen. Gelukkig zijn weerwolven warmbloedig en niemand zal ziek worden van een nachtje doorbrengen in een koude, natte omgeving, maar leuk is anders. Het scheelt dat ze her en der weer levende bomen zien, wat veel natuurlijker aanvoelt. Iedereen is het er onmiddellijk over eens dat hun perfecte rustplaats voor de nacht onder die bladeren is.
Vermoeid geeft Olaf aan waar ze zich ongeveer bevinden: 'Kilometers aan onze rechterkant zitten de roedels Trern, Raka en Atu. Het is geen heldere nacht, anders had je de toppen van de bergen kunnen zien.'
'Als we het pad exact zo blijven volgen als we vandaag hebben gedaan,' vult Marth aan, 'lopen we tegen een groot meer aan. Daarachter ligt de stam Vaser, wat "water" betekent.'
'Maar die duik gaan we natuurlijk niet nemen,' neemt Olaf het weer over. 'Ik heb voldoende water gehad voor een hele lange tijd.' Anderen stemmen nadrukkelijk in en hij vervolgt: 'We zijn een beetje uit koers geraakt door het weer, maar hebben daardoor wel een mooi recht stuk voor ons.'
Milou waagde het om, ondanks de natte omgeving, haar kaart tevoorschijn te halen en ze vraagt: 'Waar liggen de weiden precies?' Als ze opkijkt, ziet ze hoe Olaf haar met gefronste wenkbrauwen aankijkt en ze legt uit: 'Winston is de eerste weerwolf van zijn bloedlijn en daarom heeft hij een bepaald kruid nodig om de verandering blijvend te houden. In de weidelanden, vlak bij het Onyx-gebergte, groeit de enige soort die voldoet.'
Winston staarde tijdens haar woorden strak langs Derrick alsof hij er niet bij was met zijn gedachten, maar Derrick ziet hem opschrikken zodra zijn naam wordt genoemd. Hij reageert op Milous laatste woorden, die klinken alsof ze iemand anders napraat en Derrick ziet hoe hij en Milou een blik met elkaar wisselen.
'Aconitum lycoctonum,' zegt Winston en rolt even met zijn ogen, maar lacht er tegelijkertijd bij. 'Monnikskap, de soort met gele blaadjes.'
'Zijn lichaam zal het weerwolfgif dan niet afwijzen,' eindigt Milou. Het klinkt als een uit hun hoofd geleerd verhaal en waarschijnlijk is dat ook het geval. Hij zou hetzelfde hebben gedaan als zijn leven er vanaf hing.
Het valt hem op hoe Winston onrustig beweegt in de steeds donker wordende omgeving en uiteindelijk springt hij op om aan te kondigen: 'Ik ga even een rondje lopen.'
Op dat moment kijkt hij naar hém met een aparte, scherpe blik. Toch heeft Derrick het gevoel dat hij niet wordt gezien - alsof de ander dwars door hem heen kijkt - en daarom trekt hij vragend een wenkbrauw op richting Milou. Winston heeft wel meer onverwachte trekjes van zijn karakter laten zien, maar zijn huidige houding is zelfs voor zijn doen apart.
Terwijl Winston in de buurt blijft rondlopen, zoals Milou hem verzocht, zoekt Derrick een meer prettige zithouding voor zichzelf. Zijn armen leunen losjes over zijn opgetrokken knieën en hij voelt hoe de vermoeidheid in zijn botten werkt. Door de vallende duisternis vallen enkele lichte strepen extra op. Het zijn kronkelige lijnen die dezelfde weg volgen als zij net hebben gemaakt, in de richting van de bosjes, waar Marth al vloekend een poging doet om het gesprokkelde hout aan te steken en waar de rest een zo droog mogelijk plekje opzoekt. Hun groep is gereduceerd tot een paar zielige hoopjes mens.
Nietsziend kijkt Derrick zonder besef naar de bewegende strepen. Het gras gaat ternauwernood voor de lijnen aan de kant en daardoor flikkert het beeld. Hij vraagt zich zelfs even af of hij het zich verbeeld en hij blijft staren.
'Pas op!' schreeuwt Geoffrey en geschokt kijkt Derrick net op tijd op om zijn grote vriend langs hem heen te zien duiken. Automatisch krimpt hij in elkaar, wat erger wordt als hij ziet wat er in Geoffrey's gigantische vuist kronkelt. Het is een felgele slang van zo'n twee meter lang. Ondanks die lengte is het beest maar een paar centimeter breed. Het is een slang met aan elk uiteinde een kop.
Derrick blijft als verstijfd zitten. Als zijn hersenen eindelijk een signaal naar zijn ledematen weten te geven, bijt het beest Geoffrey. Niet met de kop die hij vasthoudt - en die er intussen flink vermorzeld uitziet - maar met het andere einde, wiens kaken snel als een speer in zijn hand dringen. Geoffrey brult het uit en strekt zijn hand in een reflex. Het vermorzelde kopje stuitert op de grond, voordat hij weer aan zijn lijf omhoog wordt getrokken, het geeft een ziek uitziend jojo-effect.
Het helpt niet. De andere kop blijft weerspannig aan zijn hand hangen. Vol afschuw ziet Derrick toe hoe Geoffrey zijn hand hevig schudt, maar dat er verder niks gebeurt. Het beest heeft zich aan zijn prooi vastgebeten en zal zich niet zonder slag of stoot overgeven.
'Niet doen,' zegt hij zacht, vrijwel tegen zichzelf, want hij heeft al door wat Geoffrey zal doen. De grote jongen hoort het hem zeggen, al betwijfelt Derrick of hij de betekenis meekrijgt, en doet precies waar zijn Alfa hem tegen waarschuwde.
Hij trekt aan de kop.
Zijn gebrul is kilometers in de omtrek hoorbaar en het stuk hand dat - samen met de kop - met een dof geluid op de grond ploft, glinstert van het bloed.
Er klinkt een scherp geluid en dan springt Milou tussen hem en het beest in, dat zijn prooi eindelijk loslaat. Voordat de slang een nieuwe aanval kan beginnen heeft Milou het de kop afgehakt. Nu beide koppen dood zijn, beweegt de rest ook niet meer. Eindelijk.
Verdwaasd kijkt Derrick op, naar de brullende Geoffrey, de hijgende Milou en het lange dode dier, dat voor zoveel schrik heeft gezorgd.
'Verman je,' sist ze hem toe. 'Er zijn er meer.'
Derrick beseft dat hij nog precies hetzelfde zit als een minuut geleden, toen er niks aan de hand was. Zijn mond is geopend en zijn hand is uitgestrekt, maar meer heeft hij niet voor zijn partner gedaan. Hij knijpt zijn ogen vertwijfeld dicht, maar als hij ze weer opent is er niks veranderd. Zijn groepsgenoten zijn opgesprongen en bevechtende de andere tweekoppige slangen. De felgele kleur zorgt ervoor dat zichtbaar blijven in de duisternis. Het nadeel is dat er steeds nieuwe beesten aan komen glibberen.
Achter hem klinkt er een brul door de Grim en Derrick begrijpt dat er nog iemand is gebeten. Doordat de slangen ieder twee koppen hebben, zijn hun aanvallen verraderlijk. Onverwachts. Er klinken meer kreten in de nacht.
'Hak ze de kop af,' roept iemand en daarna klinken er geluiden alsof die de daad bij het woord voegt. Een paar tellen later vallen er vanuit een andere hoek spetters op zijn hand en hij voelt hoe het in zijn vel brandt. Alsof hun beet niet genoeg is, zijn ze zelfs dood nog gevaarlijk.
'Ze zijn giftig,' waarschuwt hij. 'Kom niet met hun bloed in aanraking.'
Waar is Geoffrey? Derrick zoekt hij de grote jonge man met zijn ogen. Hij heeft hem sinds de start van de aanval niet meer gezien of gehoord en dat is niks voor hem. Als er een gevecht aan de gang is, staat Geoffrey voorop.
Deze keer zit hij echter op zijn knieën en de grote jongen staart vertwijfelt naar zijn hand. Het bloed gutst nog net zo hard uit de wond als momenten daarvoor. Het mager brandende vuurtje geeft alleen maar genoeg licht om de directe omgeving in spookachtige schaduwen te zetten. Kleuren zien, of details, zijn praktisch onmogelijk, maar toch ziet zijn grote partner eruit alsof er geen bloed meer in zijn lichaam zit; hij is doodsbleek.
Op dat moment valt Geoffrey plompverloren voorover en beweegt niet meer. Diep vanbinnen weet Derrick meteen dat hij dood is. Om hem heen wordt het stiller als het slangenaantal alleen maar toeneemt en de bewegingen van zijn compagnons moeizaam worden. Verminderen.
'Geoffrey!' roept Derrick en eindelijk - eindelijk! - lukt het hem om te bewegen. Het is niks voor hem om zo laat te reageren. Wat bezielde hem? Was hij te moe? Te druk met observeren? Heeft het gif ermee te maken?
Hij rent naar voren, maar voordat hij zijn voet op de grond kan zetten, verandert heel zijn beeld en omgeving, en voelt hij zich nat, koud en rillerig terwijl de regen als een gordijn op hem neer gutst. Zijn poot doet pijn omdat hij zo onhandig was in een gat te stappen, zoals hij de pijn al een paar uur lang voelt. Het wordt tijd om pauze te houden na een verschrikkelijke dag als deze. Liever nu dan later.
Geoffrey is monotoon in gedachten aan het mopperen, wat irritant begint te worden aangezien dat door de link klinkt.
Via de gedachtelink wordt hem verteld dat ze vlak bij een bosje zijn en als de regen dan ook eindelijk minder dik valt en dan slechts nadruppelt, is hij het grondig met Milou eens als die oppert om daar te stoppen voor de nacht.
Hij schudt met zijn kop, want hij herinnert zich de bosjes, wat een onmogelijkheid is aangezien dit de eerste keer is dat hij de Grim betreedt.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top