Het wrijven over een lamp

'Ik heb wel een idee,' gaf De Witte Dame aan en Sita keek haar direct hoopvol aan. Ze had nog even getracht de kan op te duikelen, maar de put was te diep. Ze had geen zin om erin te vallen en te verdrinken. Ze had nog steeds geen vleugels of bovennatuurlijke kracht. Bovendien had ze nooit leren zwemmen. 

De oudere vrouw wenkte haar en gehoorzaam liep de prinses achter haar aan. 
Daar, in de keuken, zag ze stoom uit de koperen ketel komen. Een borrelend geluid gaf aan dat er water in zat en dat het kookte. Sita wist niet hoe De Witte Dame dat voor elkaar had gekregen, maar het zou alles te maken hebben met de magie die de plaats omringde. 

De Dame liep door naar de woonkamer en Sita zette thee, die ze voorzichtig op een barokke lage tafel neerzette. 

'Deze thee is heerlijk,' begon de bewoonster van het pand, nadat ze een klein slokje van het hete brouwsel had genomen. Sita had niet anders verwacht, aangezien het haar eigen thee was en ze die ongetwijfeld met een reden in huis had. Beleefd keek ze de ander even aan en nam toen zelf een teugje. De thee was heerlijk.
'Er bestaat een ander soort thee, gemaakt van een zeldzame witte bloem, die de heerlijkste thee geeft. Genezende thee.'
Met die laatste woorden keek zij de jonge prinses scherp aan en die snapte ineens wat zij bedoelde.

'Zal het ook Luni helpen?' vroeg ze ademloos.

De Witte Dame neeg haar hoofd. 

'Het is inmiddels op en ik heb nieuwe voorraad nodig,' sprak zij bot. Ze keek Sita schattend aan en schudde ietwat minachtend haar hoofd. 
'Nou, let op,' vervolgde ze abrupt en schoof een beetje heen en weer in haar schommelstoel. De stoel kraakte gezellig. Ze zei met zangerige stem:

'Waar het medicijn zich bevindt, daar kreeg ik het;
Het was spoorloos, maar ik nam het toch mee;
Ik bleef maar zoeken, want ik kreeg er hinder van;
Toen ik het eenmaal gevonden had, gooide ik het direct weg.'*

De Dame werd stil en keek de ander vragend aan. Sita keek voor een kort moment blanco terug. 

'Vertel me, over welke bloem heb ik het?' vroeg de vrouw ongeduldig. 

Sita was blij met die extra hint en ze herhaalde mompelend de enkele woorden die ze van het raadsel onthouden had. 

'Je kreeg het, maar had het niet. Toch had je er last van en wilde het niet hebben.'

'Dat is wat ik zei.' Inmiddels vond Sita de ander niet meer zo'n leuke persoonlijkheid hebben en ze voelde hoe haar ogen flitsten. Zorgvuldig bleef ze naar beneden kijken omdat ze nog steeds een enigszins misplaatst gevoel voor beleefdheid bleef houden en haar gastvrouw niet voor het hoofd wilde stoten.
De Witte Dame had zelf overduidelijk geen last van dergelijke gevoelens. 

'En dat alles in combinatie met een bloem.'

'Uhu.' De Witte Dame knikte minachtend. 

Sita kreeg een flits van inspiratie. 'Een doorn! U heeft het over een doorn!'
Weer knikte de vrouw, nu met een zuur toegeknepen mondje. Ze zei echter niks en Sita besefte dat het niet om de doorn ging, maar om de bloem eraan.
'U bedoelt een roos,' vervolgde ze daarom zelfverzekerd. 

'Dat klopt,' zei De Dame. 'Ik heb het over de witte rotsroos die in grotten en op rotsachtige bodem voorkomt. Van die bottels wordt een helende thee gemaakt. Helaas is de soort nergens te bekennen in Arrosa en dat is onhandig.'

'Geen rotsachtige bodem te vinden hier,' knikte Sita. Toen keek ze verschrikt op: 'Moet ik die voor u opzoeken?' vroeg ze behoedzaam. Zou ze dan nog op tijd komen voor Luni?

'Voor mij en voor jou,' zei De Witte Dame meedogenloos. Ze bleef maar schommelen, en omdat ze inmiddels haar thee op had, was ze weer begonnen aan haar breiwerkje. Sita begreep inmiddels dat er achter deze façade van "schattig oud vrouwtje" een geslepen brein verscholen zat. 
Het onderwerp van haar gedachten zuchtte toen ze de twijfeling bij haar gast opmerkte. Ze schoof haar spulletjes opzij en stond op om haar het huisje uit te dirigeren. 
Voor de vijver herhaalde ze haar opdracht en wees de jonge prinses de juiste weg. Na enige aarzeling gaf ze haar ook nog een mes mee. 

'Het is nog vroeg. Als je snel bent, zal je het wel redden voor het avond valt.'


Prins Louie keek naar de afbeelding die de hofschilder had gemaakt en daarna keek hij vragend naar Anne. 

'Ze is nu tien jaar ouder,' twijfelde die, zoals ze al eerder had gezegd. 'Eerlijk gezegd weet ik niet hoe ze er nu uit zal zien.'

De afbeelding betrof een mooie jonge vrouw. Ze had kinderlijke rondingen en de violette ogen en gouden haren van wijlen de koningin. Op een vingerknip van de kroonprins haalde de schilder iets van die rondingen weg. Wat overbleef was een bijna exacte kopie van prinses Sita, maar dat wisten ze niet. 

Wel voelde Louie iets roeren in zijn binnenste toen hij naar het prachtige plaatje voor zich keek. De onschuld in de ogen was exact goed gevangen en hij had het eigenlijk niet door, maar hij werd een beetje verliefd op Sita's beeltenis. 

'Hier moeten we het maar mee doen,' zei hij en scheurde zijn blik met tegenzin van de afbeelding los.
'Maak hier een groot aantal kopieën van en verspreid het over het land. Ik wil haar levend in handen krijgen en zet de beloning op... duizend goudstukken.'

Hij wist heel goed dat een dergelijk bedrag een fortuin was voor de inwoners van Sokaris en hoopte daarmee te bereiken dat ze hun prinses, die ze toch niet kenden, zonder problemen over zouden dragen aan hem en zijn wraak. 


Sita was intussen op weg naar de grotten, volgens de instructies van De Witte Dame. Ze was blij dat ze een goed uithoudingsvermogen had gekweekt door haar eeuwige trappenlopen en het kostte haar dan ook geen enkele moeite om er flink de vaart in te houden. Dat was ook nodig, want de middag begon net zijn komst aan te duiden toen ze aankwam bij een laag doch uitgebreid gebergte, met erin de gaten die de ingang van de aangegeven grotten aanduidden. Ze wist dat ze niet te lang moest treuzelen met haar acties omdat de weg terug minimaal net zo lang zou duren. De zon had al die tijd op haar hoofd gebrand en ze was blij toen ze de koelte van de grotten betrad. Een klein stroompje aan de ingang leste haar dorst, maar helaas was er niets wat tegen de honger hielp en ze voelde hoe haar maag knorde. 

Hoe verder ze het holle gesteente inliep, hoe donkerder het werd en op een gegeven moment kon ze geen hand voor ogen meer zien maar had ze ook nog geen enkele roos opgemerkt. Ze wist dat dit type roos juist gedijde op een dergelijke duistere plek, dat had De Dame gezegd, en daarom moest ze verder. Ze zocht op de tast naar een bron van licht voor zichzelf.
In eerste instantie voelde ze slechts de koude en ongelijke rotsen, overal om haar heen. Ook merkte ze dat haar pad omlaag liep. Het gebergte mocht dan niet hoog zijn, door haar afdaling begreep ze dat ze zich reeds meters diep onder de grond moest bevinden.
Hier en daar werd de droogheid van de rotsachtige muur afgewisseld door een klein stroompje water dat over de wanden droop. Het verzekerde haar dat ze, als ze maar goed bleef zoeken, de rozen zou vinden. De soort kon overleven zonder licht, maar niet zonder water. 

Toch zag ze licht en ze fronste haar fijne wenkbrauwen. 

Eerst zag ze helemaal niks, op het samengebundelde beetje zonlicht na, maar langzaam maar zeker wenden haar ogen aan de verdere duisternis, want door dit sprankje werd dat mogelijk. Vol verwondering keek ze naar het beeld dat zich voor haar openbaarde. 

Via een hoop kleinere gangen bleek ze te zijn uitgekomen in een gigantische zaal met een hoog plafond. Alles om haar heen was nog steeds dezelfde grauwe rots en mede daardoor kon ze niet in de uiterste uiteinden van de grote grot kijken: daar bleef een eeuwige duisternis heersen. 
Maar daar hoefde ze ook niet te zijn, want precies midden in de ruimte stond een pilaar met daarop een olielamp. Het kleine bundeltje licht kwam vanaf het plafond, waar een zeer bescheiden cirkelvormig gat liet zien dat het gebergte toch in ieder geval één van zijn geheimen blootgaf. 

Sita merkte nauwelijks op dat rondom de pilaar de haar zo begeerde rozen kropen en klommen. Ze had zo haar sprookjes gelezen en wist daardoor onmiddellijk dat ze die lamp moest hebben om drie wensen te kunnen doen.
Dat is immers hoe het ging. 


Prins Louie had zijn paard gezadeld en pakte de best gelukte wanted-poster over van de hofschilder. Hij en zijn medewerkers waren dag en nacht bezig geweest om zoveel mogelijk afbeeldingen van de prinses te creëren en de oudere man stond er uitgeput maar trots bij. Zijn schort en andere kleding zaten onder de verfspatten en grote vegen. 
Zoals Louie al gedacht had, zorgde het feit dat niemand de prinses ooit had gezien voor een afstand tussen haar en haar eigenlijke onderdanen, en hij merkte geen wroeging op bij de schilder en anderen. 

Ze voelden zich niet schuldig dat ze hier hun prinses mee verraadden en vreemd genoeg had hij daar wat moeite mee. 

Hij liet echter niets van die gevoelens merken en borg de tekening zorgvuldig op. Hij zag dat de zadeltassen goed gevuld waren met allerhande spijzen en dranken, en hij watertandde van de heerlijke geur die zijn neus streelde. Ineens besefte hij dat dit ook zíjn onderdanen waren geworden aangezien ze hem met graagte hielpen bij zijn queeste en er zonder problemen voor hadden gezorgd dat hij een plezierige reis zou krijgen. 
Het ontroerde hem en het verzachtte zijn hart. 

Louie zette zijn voet in de stijgbeugel en steeg op. 

'Waar gaat u precies heen, mijn prins?' vroeg de hofschilder hem beleefd, terwijl hij tegelijkertijd boog. Het maakte het hoogteverschil tussen de twee nog groter. 

'Hier en daar,' antwoorde de prins, omdat hij dat zelf ook niet goed wist. Hij had geen idee waar de prinses zou kunnen zijn. 

Hij zag de ander een beetje moeilijk kijken en trok vragend een wenkbrauw op. 

'Mijn prins,' zei de ander hakkelend, 'is het wel verstandig om alleen te gaan?'

'Ik reis incognito,' knikte Louie. 'Dan is het het beste om niet teveel bewaking om me heen te hebben.'

Hij klopte op het zwaard dat aan zijn zijde hing. 'Ik ben goed bewapend,' sprak hij de schilder geruststellend toe. 
De kroonprins had niet het idee dat hem veel bedreiging te wachten stond. De prinses zag er op de pamflet uit als een teer poppetje en ze was, voor zover hij wist, helemaal alleen. De oorlog was afgelopen, althans: waar het de onderdanen betrof, en daardoor was er weer voldoende eten en liefde in het land. 
Hij zag geen gevaren op zijn pad.


De prinses bedwong zich met moeite en sneed eerst zorgvuldig enkele rozen van de twijgen af. Sommigen waren nog in hun bloemvorm, terwijl anderen reeds gebotteld waren. Ze herinnerde zich de woorden van De Witte Dame; het ging om die bottels en daarom was ze gul met haar mes. In het weinige licht zagen de rozenbottels er net zo bleek uit als de tere bloemblaadjes, terwijl de twijgen bijna opgingen in de zwarte omgeving.
Noch in de rest van het land, noch in haar boeken, had ze dergelijke bloemen eerder gezien. Ze wasemden magie uit. 

Terwijl ze met één hand de rozen in haar zakken stopte, pakte ze gretig de lamp met haar andere vast. De olielamp was geheel van koper gemaakt en ze zag dat ingewikkelde versieringen er een mooi patroon op vormden. 

Zou hier een geest in huizen?

Huiverend, zowel van de kou als van de spanning, pakte ze de hengsel stevig beet en wreef de zijkant van de lamp op tot het doffe materiaal glom in het spaarzame licht.  

Eerst gebeurde er niets, maar ineens kwam er een sliertje rook uitzetten dat langzaam uitbreidde tot een glinsterende wolk.

Sita hield haar adem in. 



*Een ode aan 'De tweelingbroers' van Tonke Dragt, waar eenzelfde raadsel wordt gegeven. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top