Hoofdstuk 1


Zaphira (8 jaar)

Ik ren snel van huis weg. De tranen stromen over mijn wangen. Waarom willen mijn ouders niet naar mij luisteren? Ze weten dat ik van Pokemon houd. En toch straffen ze mij af voor het feit dat ik met een vriend op bezoek ben gegaan bij een Tauros fokker. Nu ren ik weg van mijn ouders. Ze waren woedend. Ze begrijpen niet dat Pokemon helemaal geen slechte wezens zijn. Ik ren weg. Ik ren door de bossen die vol zitten met de Altaria en Swablu. Ze kijken verbaasd hoe ik onder ze door rennen. Een van de Altaria komt naar me toe. Die Altaria ken ik al sinds het net uit het ei kwam als een Swablu. Maar ik blijf niet bij hem. Ik moet weg hier. Weg van mijn ouders naar een plek waar ik wel een Pokemon mag hebben. In het wild kan ik tussen mijn Pokemon leven zonder ruzie. Zonder dat iemand mij veroordeeld omdat ik alle Pokemon lief heb. Mijn Altaria vliegt weer terug naar de rest van de kudde.

Na de bossen komen de bergen. Ook deze bergen ken ik al. Hoewel mijn ouders denken dat ik veel op school zit spendeer ik veel tijd in de bergen. De Swablu en Altaria komen daar ook veel. Ik zie een enkele tropius vliegen, net als Swellow en Wingull. Ik ren door. Een stuk verderop is een mooie plek om vanuit te kijken: hoog op een van de bergen. Ik ken de berg: elk paadje en elk handvat. Ik vertraag naar een rustig loopje om het makkelijker te maken om de berg te beklimmen.

Na tien minuten ben ik waar ik wil zijn. Ik zit op een richel en kijk over de vallei uit. Stantler en Girafirag lopen rustig door de vallei. Hier en daar een Phanphy en Donphan, een groep jagende Houndour en Houndoom, een familie Ursaring met een drieling Tediursa. De hele vallei lijkt vrij van de problemen. Dat is hoe ik wil leven. Ik kijk omhoog. De berg achter me en de passen die er aan de zijkanten liggen lijken me nu wel erg aantrekkelijk. Ik begin mijn klim naar een van de passen.

De passen zijn nu grotendeels leeg. Het is laat in de lente en de sneeuw is aan het smelten. De klim is een stuk moeilijker dan de klim naar de richel, maar het is niet onmogelijk voor mij. Ik heb een goede conditie en ik maak me nergens zorgen over. De klim wordt wel snel wat makkelijker als ik in de aanloop van de bergpas kom. De sneeuw, hoewel het er al de hele winter ligt en aan het smelten is, kraakt nog steeds. Het is er koud en mijn korte broek voelt als een enorme vergissing. Nu pas zie ik de grote donderwolken die over de pas trekken vanaf de andere kant. Als een gek zoek ik een grot. Ik zie er pas een als de sneeuw begint. De steeds dikkere sneeuw van de lentestorm onttrekt de grot meerdere keren uit het zicht. Maar ik loop door. Als ik in de grot ben laat ik me tevreden tegen de muur aan zakken.

Buiten de grot klinkt een brul. De brul klinkt rauw en boos. Van de Pokemon die ik ken weet ik dat het niet de brul is van een kleine Pokemon. Dit is de brul van een groot beest. Nog een brul. Deze klinkt veel dichter bij. Ik wordt bang. Straks is het de Pokemon wiens grot ik gebruik. Een derde brul klinkt. Nu verschijnt er een schaduw bij de grot-ingang. Ik wordt bang. De schaduw wordt groter en groter. Dan verschijnt de Pokemon wiens schaduw voor de grot is. De Pokemon is erg groot en groen. Hij is slangachtig en heeft maar twee klauwen. Toch zweeft hij met gemak door de lucht. De Pokemon gromt naar me. Zijn gouden strepen lichten op. Dan klapt zijn bek met gevaarlijk uitziende tanden dicht. Ik trek me helemaal in, bang voor wat er nu gaat gebeuren. De Pokemon is te sterk. Ik hoop alleen dat de Pokemon, als hij me wil doden, het snel doet. 'Mama, je had gelijk.'

Ik sluit mijn ogen als voorbereiding voor het onvermijdelijke. Ik weet dat de Pokemon niet vergeven als je iets doet wat ze haten. En hun leefgebied indringen, ook al is het je enige keuze, haten ze. Ik hoor de Pokemon inademen. Maar ik voel geen pijn. Ik hoor een straal die zeker niet ongevaarlijk is, maar het raakt me niet. Dan heb ik eindelijk de moed om mijn ogen te openen en te kijken. De Pokemon is iets achter in de grot gaan liggen en heeft de grond waar hij op ligt verwarmt op een of andere manier. De Pokemon kijkt me aan. 'Kom, klein meisje. Ik doe je niks. Vannacht ben je veilig. Kom maar naar opa Rayquaza.'

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top