Hoofdstuk 29 -Dylions bezoekje
Mijn nieuwe verblijfplaats had één klein raampje, dat zich haast bij het plafond bevond. Ook hier was een traliewerk voor geplaatst, maar gelukkig viel er wel wat daglicht doorheen. De zachte stralen van de zon hadden me vanochtend gewekt, en ook al had ik best lang geslapen - hoe wonderbaarlijk dat ook was - voelde ik me nu nog vermoeid en slap als een lappenpop.
Blijkbaar had ik het gisteravond dus toch nog voor elkaar gekregen om in slaap te dommelen. Het was immers ook een heftige, vermoeide dag geweest, maar toch had ik het niet prettig gevonden om deze plek mentaal te verlaten; zo kon ik niet alles ik de gaten houden.
Echter was ik nu wakker, en bleek het dat er eigenlijk helemaal niet zo veel was wat ik "in de gaten kon houden."
Mijn cel lag inderdaad hartstikke afgelegen. Ik hoorde af en toe een paar wezens aan de andere kant van de stevige deur schreeuwen of huilen, maar echte woorden kon ik er niet uit opmaken. Verder was er vanmiddag een wacht langsgekomen voor mijn lunch (oud, hard brood met een plak beschimmelde kaas) en ik had net mijn avondeten achter de kiezen, dat bestond uit harde, niet goed gekookte en smakeloze aardappels.
Daarnaast was het enige levende wezen dat ik verder gezien had een rat geweest, die het riool in geschoten was vlak nadat ik hem had opgemerkt.
Het feit dat ik hier alleen zat, gaf me genoeg materiaal om over na te denken en over te peinzen. Over mijn bruiloft, bijvoorbeeld, die eigenlijk zo'n vier uur geleden plaats had moeten vinden. Ik vroeg me af hoe mijn familie en vrienden gereageerd hadden toen ik niet op kwam dagen en Duncan hen vertelde dat Dylion en ik er samen vandoor waren gegaan. Er zou toch vast wel iemand zijn die dat niet zou geloven? Toch?
Ik zuchtte en staarde naar de oranje stralen van de zakkende zon die de muur van mijn van mijn cel kleurden. Dit was letterlijk een kwelling! Mijn rug, schouders en nek deden pijn, ik had niks om te doen en het maakte niet uit hoe ik zat of lag, elke houding voelde ongemakkelijk en onnatuurlijk.
Ik stond op en liep naar de muur met het raampje erin. Het lag ongeveer een meter boven me, waardoor ik er niet doorheen kon kijken.
Ik liep een stukje naar achteren en trok een sprintje. Mijn voetzolen lieten het stof omhoog stuiven toen ik me afzette en tegen de muur oprende. De scherpe stukken steen duwden zich in mijn blote voeten, maar ik negeerde de pijn. Ik greep de spijlen vast en liet me daar aan hangen terwijl mijn voeten een gleufje zochten om houvast te vinden.
Toen ik eenmaal stond, haalde ik opgelucht adem en staarde tussen de spijlen door. Het enige wat ik zag was water, diep onder me. Het paleis bevond zich op een enorm klif. Het witte, scherpe steen werd opgeslokt door de donkere, woeste golven. De zon ging langzaam onder en nam mijn hoop mee. Want als ik me hier op een klif bevond, hoe kon ik dan ooit ontsnappen?
Mijn enige hoop had een beetje bij deze verroeste tralies gelegen. Het raampje was namelijk wel groot genoeg om me er doorheen te wurmen. Dat zou echter allemaal geen zin hebben natuurlijk als ik vervolgens op de rotsen te pletter zou vallen.
Ik liet me naar beneden vallen en kwam op mijn voeten terecht. Een tijdje lang ijsbeerde ik door mijn cel heen, maar al gauw begon dat nogal te vervelen. Dus kraste ik met een steentje in de modder totdat ik de meest gekke figuren en letters in de vloer gekerfd had.
Het werd al snel donker en op een gegeven moment zag ik niks meer, dus staakte ik het tekenen ook maar. Verslagen liet ik me weer tegen de muur zakken en dommelde in een oppervlakkige, onrustige slaap.
Ik schrok wakker doordat er aan de deur in de gang gerammeld werd. Het was inmiddels al laat; de zon was nu nergens meer te bekennen en mijn cel was gehuld in duisternis, dus ik was even gedesoriënteerd. Snel krabbelde ik omhoog en liep naar de tralies toe om mijn hoofd tussen de spijlen te drukken om te zien wat er gebeurde. De deur werd opengedaan en er stapte een lang figuur de gang in. Door het contrast tussen het licht vanaf de hal waaruit hij kwam en mijn donkere verblijfplaats, moest ik eerst een paar keer knipperen voordat ik zag dat het Dylion was.
In zijn hand hield hij een fakkel. De vlammen dansten rond het hout, en Dylion kneep zo hard zijn hand rond het voorwerp dat zijn knokkels wit weggetrokken waren. Alsof hij zenuwachtig was.
In zijn eigen huis? Ik snoof. Hoe ironisch.
'Laat ons alleen.'
'Is goed,' knikte de wacht.
'Doe deze deur op slot voor het geval ze iets probeert, en die van haar cel open zodat ik haar goed kan spreken,' commandeerde Dylion hem. 'Kom over een uurtje terug. Ik heb de tijd nodig, en wil absolúút niet gestoord worden. Is dat duidelijk?'
'Een uur?' herhaalde de wacht met opgetrokken wenkbrauwen. 'Dat gaat tegen het protocol in. Ik moet om het kwartier komen checken of alles goed gaat.'
Dylion stampte richting de man, stopte vlak voor zijn neus en keek hem dreigend aan; zijn gezicht amper tien centimeter van hem verwijderd. 'Volgens mij ben ik nog steeds de zoon van Tivan,' zei hij ijzingwekkend.
De wacht liep met op elkaar geklemde kiezen mijn hal in, draaide het slot van mijn cel om en liep toen terug naar de deur. Hij bromde instemmend toen hij de deur achter zich dichttrok en deze op slot deed.
Mijn cel was open... Zou ik kunnen ontsnappen op deze manier? De deur naar de grote hal was misschien wel dicht, maar de wacht kwam over een uurtje terug. Misschien kon ik hem verrassen.
'Marylae?' Dylions stem verbrak mijn gedachten en mijn ogen schoten naar hem toe. In elkaar gedoken staarde hij me door de tralies aan. Zijn hand ging naar de deurklink van mijn cel en met een piepend geluid schoof de deur open. De vlam zorgde ervoor dat zijn haar schaduwen op zijn gezicht wierp, waardoor zijn beschamende en angstige blik bijna niet te zien was. Bíjna. 'Luister, we hebben niet lang de tijd maar...'
Ik onderbrak zijn preek met een flinke hoek tegen zijn kaak aan. Dylion hapte naar adem toen mijn knokkels tegen zijn schedel klapte en geschrokken dook hij in elkaar. Zijn vingers grepen naar zijn gezicht en raakten zachtjes de pijnlijke plek aan. 'Oké, die had ik misschien wel verdiend.'
Grauwend als een in de hoek gedreven hond keek ik op hem neer. 'Ik vertrouwde je!' schreeuwde ik naar hem.
Dylion hoestte en vetrok zijn mond in verschillende posities om te testen of er niks gebroken was. 'Ik weet het, Marylae, maar je moet nu even luisteren.'
'Nee!' krijste ik. 'Jíj, luistert nu naar míj!' Ik zette mijn handen in mijn zij en keek met een woedende blik naar hem, terwijl hij nog steeds kermend over zijn kaak streek. '"Ik ben niet degene die verantwoordelijk is voor al die moorden rond de Poorten, voor al die slachtoffers." Komt je dat bekend voor, Dylion?' snauwde ik in zijn gezicht. 'Want dat is wat je tegen me zei! Die avond dat je me meenam naar dat bloemenveld.'
Hij knikte. 'En ik loog niet. Echt niet.' Hij keek onrustig om zich heen, alsof hij bang was dat we te veel herrie maakte. 'Maar dat is nu niet waar het om gaat.'
'Maar ik...'
'Nee,' kapte Dylion me af. Hij draaide zich op zijn hielen om en liep mijn cel uit.
'Pardon?! Ik zit allemachtig in een preek waarin ik jou de les lees, Dylion. Over hoe je mijn vertrouwen hebt geschaad, al je vrienden en, bij de Seizoensgoden, het hele kóninkrijk hebt verraden. Dus waag het om me te onderbreken!'
'We hebben hier geen tijd voor, oké. Ik snap dat je me wilt uitfoeteren, maar we hebben een uur de tijd, dus we moeten opschieten.'
'Met wat?'
Hij draaide zich om, en zijn ogen schitterden in het schijnsel van de fakkel. 'Met ontsnappen.' Hij liep mijn cel uit.
Mijn mond klapte letterlijk open en verbaasd keek ik hem na. 'Waar heb je het over?'
Dylion bukte bij de spijlen van het riool waar diezelfde middag nog een rat doorheen geschoten was. De fakkel stak hij naar achter, en ik pakte hem sprakeloos en met bevende vingers van woede van hem aan. Hij klemde zijn handen rond de tralies en zijn armspieren bolden op bij de kracht die hij zette. De oude, roestende spijlen braken niet in één keer; hij moest er eerst een paar keer met zijn voet tegenaan schoppen en er flink wat aan wrikken voordat het ijzer de muur uit kwam zetten. Het steen rondom de spijlen brokkelde af en met een verwrongen gezicht staarde ik naar het stof en de brokstukken die zich aan Dylions voeten verzamelden.
'We gaan ontsnappen. We gaan ze tegenhouden.'
Met mijn vrije hand wreef ik over mijn gezicht en slaakte een geïrriteerde zucht. 'Jij hoort bij de bad guys, Dylion. Dus neem me niet kwalijk als ik het niet helemaal volg.'
'Ik hoor niet bij de bad guys,' snauwde hij over zijn schouder.
Ik snoof. 'Dus het feit dat jij hier bent, bij hen bent en alles af weet van hun plannetjes bewijst niet het tegendeel van wat je net zei?'
Dylion kauwde op zijn lip toen hij zich met een ijzeren stok omdraaide en die in mijn handen drukte. 'Nee, jawel. Dat wel.' Hij schudde zijn hoofd. 'Maar niet écht. Luister,' mompelde hij, 'We hebben nu geen tijd om hier gezellig over te kletsen en alles bij te praten. We moeten eerst maken dat we wegkomen.'
Ik sloeg mijn armen over elkaar - voor zo goed als dat lukte met in mijn ene hand een stalen buis en in de ander een brandende fakkel. 'Ik geloof het niet. Ik weet niet wat je van plan bent, maar het moet wel een valstrik zijn.'
'Néé! Dat is het niet!' Dylion gooide hopeloos zijn handen in de lucht. 'Je moet me nu gewoon eventjes vertrouwen.' Hij draaide zich weer om en gaf weer een trap tegen de spijlen.
'Alsof die woorden zoveel betekenis hebben voor jou...' fluisterde ik, hard genoeg voor hem om te horen, maar niet hard genoeg om de woorden kracht bij te zetten. Ik zag hoe de spieren onder zijn tuniek zich spanden, alsof hij een schok kreeg.
Op dat moment trapte hij de laatste stalen stok los en gooide hem aan de kant. 'Kom op.'
Hij griste de fakkel uit mijn hand en liet zichzelf op zijn rug door het gat glijden.
Met de tralie tussen mijn vingers geklemd volgde ik hem. Mijn pyjama - die ik nog steeds aanhad - zoog zich vol met het smerige water toen ik op mijn billen klaar ging zitten. Net als Dylion liet ik mezelf naar beneden glijden. De ondergrond hield plotseling op waardoor ik de rest naar beneden viel en terecht kwam in een diepe stroom stinkend water. Kuchend en kokhalzend kwam ik boven water.
Dylion had zichzelf al uit het water gehesen en zat nu aan de oever op een soort stoep die langs de stroom liep. Hij stak zijn hand uit, maar ik sloeg hem weg en klauterde zelf stenen op. De lucht was vochtig en stonk naar uitwerpselen - net als ik, tot mijn spijtige genoegen.
Verontwaardig staarde Dylion naar zijn hand.
'Dat je me uit dat stinkhok gehaald hebt, betekent echt niet dat ik je ineens vertrouw of ga bedanken, hoor,' bromde ik hem toe. 'Bovendien heb je me alleen maar naar een erger stinkhok gebracht - létterlijk.' Ik wurmde me langs hem en stampte van hem weg.
'En nu dan, Marylae?' schreeuwde hij me achterna. 'Wat ben je nu van plan? In je eentje de uitgang zoeken? Want dan wens ik je veel succes. De afgelopen weken heb ik deze ontsnapping voor zitten bereiden, dus alleen ík weet hoe we moeten gaan. Tenzij je het geen probleem vindt om uit te komen in Tivans kamer, zometeen. Want dat gebeurt er, als je inderdaad die kant op gaat.'
Gepikeerd staarde ik hem aan. Dat loog hij, dat sowieso. Tivans vertrekken lagen namelijk absoluut niet op hetzelfde niveau als de kerkers - iets wat iedereen met gezond verstand kon bedenken. Maar goed, ik snapte zijn punt.
'De afgelopen weken?' herhaalde ik hem. 'Je hebt deze ontsnapping de afgelopen weken voor zitten bereiden?' Mijn blik verharde toen ik besefte wat dat betekende. 'Mijn kidnapping was dus helemaal geen ongelukje? Dit was wél allemaal gepland?!'
Dylion sloeg zijn ogen neer en schudde zijn hoofd. 'Nee. Daarover heeft Duncan niet gelogen. Het was echt niet de bedoeling dat jij hier nu zou zitten.' Hij perste zijn lippen op elkaar. 'Dit ontsnappingsplan had ik voor mezelf opgezet.'
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top