Hoofdstuk 18 - De Ruzie tussen Dylion en Duncan

'Maar hoe hebben ze dat dan voor elkaar gekregen,' fronste ik verbaasd. 'Hoe kan het dat niemand ze heeft gezien? Hoe kunnen ze hier gekomen zijn? Door de bewaking van de Muren en de Poorten? Door de bewaking bij het hoofdpad? Dat hoort onmogelijk te zijn!'

'Dat is het ook,' knikte Duncan. Hij liet zich verslagen tegen de houten kluisjes naar beneden zakken, tot hij op de grond zat. Ik volgde zijn voorbeeld en ging naast hem zitten. Het witte laken stak fel af tegen de donkere hal. De stemmen van de trainers en de leerlingen galmden tussen de muren door.

'Het was etenstijd. Dan zijn de hallen altijd verlaten.' 

Ik knikte.

Hij draaide zich naar me toe en zei wederom: 'Ik dacht echt dat jij het was. Je vriendinnen wisten ook niet waar je was... En toen ik het hoorde... Ik heb nog nooit zo snel gerend.'

Ik liet mijn hoofd tegen zijn schouder vallen en pakte zijn hand vast, die ik naar mijn lippen bracht en er een kusje op de knokkels mee drukte.

'Ik ben het niet. Duncan. Kijk naar me.'

Duncan draaide zijn hoofd naar me toe en staarde me met afwezige, glimmende, groene ogen aan.

Ik veegde een traan van zijn wang weg. 'Ik ben het niet, oké? Ik ben in orde. Ik ben bij je.'

Duncan knikte en slikte om de tranen binnen te houden; zijn adamsappel ging onrustig heen en weer.

'Het is beter als je naar je kamer gaat. Stel je vriendinnen maar gerust, die zullen zich waarschijnlijk helemaal kapot stressen.'

Ik glimlachte naar hem en knikte.

'Cameron zal wel snel arriveren.' Hij hielp me omhoog en veegde zijn handen aan zijn broek af. 'Alle sterren nog aan toe, wat moeten we hier toch mee?'

'Gelukkig maar dat jij geen regent bent nu, hè,' grapte ik. 'Nu is het Camerons zorg. Rust ook wat uit, Duncan. Dit is ook heftig voor jou geweest.'

Duncan schudde zijn hoofd. 'Nee, ik wil Cameron helpen. Ik wil dit tot op de bodem uit zoeken. Ik moet en zal de dader vinden.'

Op dat moment ging de deur vanaf de hal van de stallen open en Dylion stapte de gang in.

Toen hij de kille sfeer in de gang ontmoette, hield hij abrupt halt. Zijn ogen schoten van mij naar Duncan, naar het witte doek, de bloedvegen op de grond en de spetters op de muren, en toen weer terug naar ons. Dylions gezicht werd nog bleker dan dat het geweest was.

Ik zag Duncans blik verharden terwijl hij naar de kleinzoon van de Zwarte Elf staarde.

'Weet je wat ik denk?' Duncan keek eerst naar mij en liet vervolgens zijn harde blik over Dylion glijden. 'Dat de Zwarte Ruiters hulp hebben gehad. Misschien wel van binnenuit.'

Duncan liep met grote, dreigende stappen richting Dylion en bleef vlak voor de jongen stil staan. Hun gezichten waren amper van elkaar verwijderd, en beiden briesten en snoven ze als een wilde paarden.

'Wat impliceer je, prins?' snauwde Dylion op een zachte toon.

'Dat weet je donders goed,' grauwde Duncan terug. 'Ik heb je niet in de eetzaal gezien. Waar was je toen deze moord gebeurde?'

'Je hebt niet het recht om me zulke vragen te stellen.'

Duncan gromde en gaf een zet tegen Dylions borst, waardoor die verrast een aantal stappen achteruit zette. 'Antwoord me.'

'Ik was buiten. Aan het paardrijden.'

'Goed alibi. Was er iemand bij je? Iemand die dit kan bevestigen?'

Ik voelde hoe een brok mijn keel dicht klemde. Als Dylion Duncan zou vertellen dat ik bij hem geweest was, heel de avond, achterop zijn paard, bij het bloemenveld... Duncan zou zó woedend zijn. Bovendien zou hij er dan snel genoeg achter komen dat ik Dylion voor moordenaar uitgemaakt had; nog een reden om boos op me te worden.

Dylions donkere ogen schoten naar mij en onze blikken kruisten elkaar. Hij slikte en schudde toen zijn hoofd. 'Er was niemand bij.'

Mijn adem verliet ongecontroleerd mijn lippen en Dylion keek me met tot spleetjes geknepen ogen aan.

'Dan is deze alibi dus niet geldig. In de naam van de koning arresteer ik je hierbij als hoofdverdachte voor de moord op Chiara Nevel, elf van het Koninkrijk der Seizoenen. Je hebt het recht om te zwijgen en...'

'Stop!' riep ik ertussendoor. Duncan draaide zich briesend om, met de polsen van Dylion in zijn handen geklemd. 'Ik heb hem gezien.'

Beiden jongens keken me met opgetrokken wenkbrauwen aan; Dylion in afwachting of ik mezelf zou verraden, Duncan in afwachting of ik mijn prins zou verraden.

'Toen jij wegging. Na... je weet wel. Op die plek. Ik heb daar heel de avond gezeten. Dylion is langs komen rijden met zijn paard. Hij heeft me gevraagd wat ik aan het doen was en ik heb hem toen afgesnauwd. Daarna is hij weggereden. Ik heb hem via de hoofdingang weg zien rijden.'

'De hoofdingang,' herhaalde Duncan. 'Dan zal er dus vast wel een wezen geweest zijn die je over die drukke weg heeft zien rijden.'

Gauw schudde ik mijn hoofd. 'Nee, nee. Niet letterlijk de hoofdingang. Het was een paadje ernaast.'

Was het een paadje ernaast geweest? Of was de weg die wij genomen hadden juist ver weg geweest van de bewoonde wereld? Ik kon het me niet meer herinneren; de rit op zijn paard was in een waas vol angst en snelheid aan me voorbij gegaan.

'Ik heb een alibi, ik heb een getuige. Laat me nu los, Tweederangsprins.' Dylion spuugde op de grond en keek met vurige ogen achterom, naar Duncans gezicht. Die liet hem met tegenzin los. Dylion schudde zijn armen los en struikelde half naar voren.

Hij draaide zich om, waar zijn ogen de mijne ontmoetten. Ik kon uit zijn emotieloze blik niet afleiden of hij nu boos was, me dankbaar was of iets anders. Hij draaide zich in ieder geval om en beende de hal uit.

Toen hij weg was, bleven we samen achter. 'Meende dat? Heb je hem echt gezien?' Duncan draaide zich naar me om. 'Of zei je dat alleen maar om hem te beschermen?'

Beiden...

'Ik heb hem echt gezien.'

Duncan knikte en keek me onderzoekend aan. 'Ga naar je kamer. De Wachters van Cameron zullen er snel aan komen.'

Ik knikte en rende zowat de hal uit.

————————————————————————

Ik liep door de marmeren gangen van het Sterrenhof. Mijn hakken vulden de hallen met getik, terwijl de Sterrenwachten bij de muren me stil gade sloegen.

Er waren inmiddels vijf dagen verstreken na de dode Sterrenwacht-in-opleiding. Ze waren er nog steeds niet achter hoe een Zwarte Ruiter binnen gedrongen kon zijn, of dat iemand ze had geholpen.

Dylion en ik waren beiden ondervraagd. Dat was het enige moment dat ik hem nog heb gezien in die vijf dagen; hij had zichzelf in zijn kamer opgesloten en kwam alleen naar buiten om met zijn paard buiten te rijden. Dan bleef hij van zonsopgang tot zonsondergang weg, soms zelfs hele dagen.

De zoom van mijn lichtblauwe jurk sleepte ruisend over de vloer heen en ik sloeg de hoek om, richting de kamer waar Duncan op me zou wachten.

Delorah, Ilirea en Zela waren er inderdaad - net als Duncan - van overtuigd geweest dat ik degene was geweest die vermoord was. Ik heb nog nooit zoveel gesnik en tranen in een kamer gezien en gehoord. Zelfs Ilirea - waar ik nou niet bepaald een goede band mee had - had zich huilend in mijn armen geworpen.

Twee Wachters deden de grote, donkere, ebbenhouten deuren voor me open. Ik kwam aan in de vergaderingszaal, waar Duncan, Cameron, Brelynn en nog een aantal personen die ik niet herkende om een ronde tafel heen gebogen stonden.

Duncan zag me en wenkte me glimlachend. Ongemakkelijk schuifelde ik de kamer in, maar de anderen sloegen eigenlijk geen acht op me.

Op de tafel lag een grote kaart van het Koninkrijk der Seizoenen uitgestald. Op verschillende plekken zaten rode punaises gepind.

Cameron prikte er een nieuwe in en zuchtte. Net als Duncan had hij blonde krullen, maar zijn krullen waren een paar tinten donkerder. Daarbij waren zijn ogen niet groen, zoals bij zijn broertje en moeder, maar had hij de donkerbruine ogen van zijn vader meegekregen. Die stonden vol hopeloosheid en straalde een en al frustratie uit.

'Dat is de melding van vanochtend. Een tempel die overvallen is door de Zwarte Ruiters.'

Een dwerg - waarschijnlijk een van zijn adviseurs - keek naar mij en kneep zijn ogen samen. 'Kijk uit met wat u vertelt, heer. Er zijn onuitgenodigde gasten bij.'

Duncan snoof naast me. 'Marylae is mijn verloofde. Ze zal zometeen net zo veel van het hof uitmaken als ik.'

'Precies,' knikte de dwerg, waardoor de vlechtjes in zijn baard heen en weer zwiepten. 'Zometeen. Nu, is ze nog een buitenstaander.'

Duncan wilde een weerwoord geven, maar Cameron stak zijn hand op. 'Duncan heeft gelijk. We moeten Marylae het gevoel geven dat ze net zo welkom is als ieder ander.'

Zijn woorden klonken zachtaardig, maar toen zijn ogen de mijne vonden was zijn blik eigenaardig koel.

Duncan had zijn moeder twee dagen na de dood van Chiara ingelicht over de stand van zaken rondom onze relatie. De ochtend daarna had ik met Duncan, Brelynn en Cameron geluncht zodat we elkaar wat beter zouden leren kennen voor de bruiloft. Zijn familie was erg aardig voor me geweest tot nu toe, maar ook wat afstandelijk. Niet dat ik hen dat kwalijk nam; mijn relatie met Duncan was preuts en de verloving was bijzonder vroeg ingezet. Duncan wilde de bruiloft zo snel mogelijk achter de rug hebben, had ik het idee, want hij had hem nu net voor de kroning van zijn broer geplaatst - een onderwerp dat hij zometeen tijdens de brunch aan zou kaarten. Ik was benieuwd hoe vooral Cameron het nieuws op zou vatten, aangezien een koninklijke bruiloft de aandacht nogal van zijn kroning kon veroveren.

'De tempel is overvallen door de Zwarte Ruiters,' herhaalde Cameron. 'Het was een bloedbad. Ik, Duncan en de rest van onze kring van vertrouwelingen met een aantal wachten zijn er vanochtend na het nieuws meteen naar toe gegaan. Er zijn getuigen, die de Ruiters ook echt daadwerkelijk gezien hebben.'

Ik beet op mijn lip. Wat afschuwelijk.

Cameron wierp en blik op de klok en keek zijn collega's aan. 'Het is in ieder geval voor vandaag mooi geweest. Het is tijd voor de brunch.'

Duncan knikt een pakte mijn hand.

De kamer stroomde langzaam leeg en de stilte overviel me. De afgelopen dagen waren nogal druk geweest; vol met trainingen en sociale verplichtingen tegenover Delorah, Ilirea en Zela, maar de begrafenis van Chiara was ook net achter de rug.

Gisteravond was haar uitvaart en de treurigheid van de elven was door heel het trainingskamp te voelen. Ook die hing hier nu in de lucht; de bedroefdheid rondom de aanslag op de tempel.

We liepen naar een van de vele kamers waar maaltijden in werden georganiseerd.

De tafel was een bescheiden vorm voor in het paleis; er konden zo'n twaalf personen aan aanschuiven. De koningin van de feeën zat al aan tafel, samen met haar twee dochters.

Ashera was een zachtaardige, maar slimme vrouw. Haar huid was lila kleurig en haar haar had een donkerdere tint. Haar indrukwekkende vleugels staken boven de stoelleuning uit en ik grimaste; wat zou dat naar zitten.

Ik nam plaats naast Céline - de jongste dochter van Ashera. Feeën leefden veel langer dan wij elven of de meeste andere wezens. Céline was nu 37 jaar, maar zag eruit en had het gedrag van een kind van 6. Ze begroette me met een knuffel waarbij haar vleugels ongemakkelijk tegen mijn schouders porden.

Niet lang daarna kwamen ook de andere twee de regenten binnen; de koning van de dwergen en de koning van de tovenaars.

Ik keek naar Duncan en glimlachte. De brunch kon beginnen.

Pfff dat duurde ff voordat ik eindelijk weer een nieuw hoofdstuk af had, dus sorry daarvoor...
Toetsweek komt er in ieder geval aan dus ik zal sws niet zo vlugjes zijn de komende weken ben ik bang :/

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top