5 | Zijn toekomst



Terugblik

Want, dacht hij, als hoop water was, had hij voorlopig genoeg. Het was er nog, prikkend achter zijn oogleden. Het drupte naar beneden, via het puntje van zijn neus, recht in de palm van zijn verbrande hand. Hij koesterde ze.


5| Zijn toekomst  (1)


Ooit had een hoge stapel boeken hem van Eden gescheiden gehouden. Opgekruld hadden ze, al lezend, beide aan hun eigen kant van het eenpersoonsbed gelegen, te bang om elkaars ruimte binnen te vallen en zo de onzichtbare barrière tussen hun in te verbreken. Zelfs toen had Eden rust gehaald uit de veilige klanken van Sav zijn ademhaling, de woorden die hij, onbedoeld, zacht voor zichzelf uit prevelde. Terwijl zijn stormachtige blik gretig de pagina's doorkruiste, bang om ook maar één minuscuul detail te missen. Hoewel Sav niet genoeg leek te krijgen van de uiteenvallende boeken die hij met gemak, hoofdstuk na hoofdstuk, verslond, kwam Eden doorgaan niet verder dan de eerste alinea. Aangezien lezen iets was wat hij met een passie haatte, werd zijn aandacht steevast richting de jongen aan de andere kant van de geïmproviseerde muur getrokken. Naar Sav, die er - volledig in beslag genomen door het verhaal dat in zijn gedachten-wereld vorm nam - geen erg in had dat Eden hem urenlang gadesloeg. In alle rust kon hij zo iedere centimeter van de tengere jongen in zich opnemen. Kon hij zien hoe Sav de gezichtsuitdrukkingen van de personages waarover hij las ongemerkt overnam. Hoe zijn gezicht overging van bedenkelijke fronsen in glimlachen die van zijn ene tot zijn andere oor leken te reiken en zo de kuiltjes in zijn wangen lieten opdoemen. Gefascineerd zag hij hoe zijn beste vriend, in zijn ineengedoken houding, vagelijk wat weg had van een opgekrulde kat. Aandoenlijk was het, zelfs toen.

Nu de literaire scheiding tussen hen in verdwenen was -voor goed onder Sav zijn bed geschoven- vroeg Eden zich stil af hoe het mogelijk was dat die barrière zo lang had standgehouden. Hoe hij ooit de wilskracht op had kunnen brengen om Sav niet aan te raken, zijn suikerachtige geur niet op te snuiven en hem niet in zijn armen te nemen. Sinds hij de zoete smaak van Sav's glimlach op zijn tong geproefd had, verstreek er geen dag of Eden bemerkte hoe iedere vezel in zijn lichaam schreeuwend hunkerde naar het zinderende gevoel van fysiek contact. Hij was verslaafd geraakt. Als een junk die naar zijn volgende injectie taalde, taalde Eden ieder uur naar Sav's vaste hartslag tegen zijn eigen, uitzettende borstkas. Naar de manier waarop het roffelen versnelde wanneer hij liefkozend Savions naam zuchtte. Sav zijn schaterlach, de lach die de hele wereld kon stil laten vallen, was als een pepmiddel, sterker dan welke drug dan ook. Het was een zalig geluid. Geen vogelzang, geen instrument zou het kunnen evenaren en in deze regerende stilte was het dan ook Savs licht snuivende geschater waar Eden zo naar verlangde. Een lach waar hij het al maanden zonder moest doen.

Weigerend zichzelf mee te laten voeren door de slaap die aan zijn oogleden trok, drukte Eden de klappertandende jongen dichter tegen zich aan. Wetend dat het ruiken van Sav zijn zweet hem abrupt wakker zou laten schieten en zijn smeulende lichaamswarmte op Eden zou inwerken als een stoot pure adrenaline.

Sav zijn wimpers veerden op. Zijn smalle lippen bogen zich om tot een zwakke, vermoede grijns. Een zachte hand kwam in beweging. Tergend langzaam kropen de vingers over het ruwe katoen van Edens shirt. Draaide ze lichtjes een aantal cirkels over zijn zij, plukten aan de opgedroogde bloedspetters die het materiaal bevuilden.

Het bleef Eden verwonderen dat Sav zijn frame zo perfect tegen het zijne paste. Volmaakt, alsof de Oppergod ze zo geschapen had. Twee aansluitende stukken van dezelfde puzzel, twee weder samengevoegde helften van dezelfde ziel, een stevige rots die een was geworden met de onstuimige zee. Al was hun liefde bij wet verboden, zo ervoer hij het niet.

'Dat kietelt.'

Met enige terughoudendheid gleed de hand verder, hield halt bij Edens sleutelbeen. Vestigde zich vervolgens in de holte van zijn nek, waar de klamme handpalm met Edens ademhaling meedeinde.

Eden kronkelde. Zijn vel smolt onder het tastende handoppervlak. Het liefste had hij de tijd stilgezet, had hij de rest van zijn verdere leven zo willen spenderen. Bevroren in de gelukzalige extase van liefde. Met het verhaal wat hij Sav gisteravond voorlas -in een poging hem tot bedaren te brengen - als een lied nagalmend in de lege gangen van zijn geest. Van hun tweeën was Sav altijd degene geweest met de meest vreemde fantasieën en ideeën, maar dat zijn vriend zou schrijven over jagers, geesten en bloedmagie, daar had Eden geen weet van. Tot hij gister de beschadigde kaft van Sav zijn boek opensloeg - hetzelfde boek dat Eden naar zijn schedel geworpen had gekregen - en het zwierige handschrift van zijn vriend inspecteerde, om de geschreven tekst vervolgens in Sav zijn oorschelp te fluisteren.

Kort open fladderende oogleden onthulden de bleek schijnende irissen van regenwolken. Van vervliegende rook en de lichte duisternis voor het aanbreken van een nieuwe ochtend. Ze sloten even snel als ze zich geopend hadden.

'Savion.' Ademloos wachtte Eden tot Sav zijn ingehouden lach zou verraden dat de slaap hem nog niet had meegetrokken. 'Savion.' Speels fluisterde hij het weer, ditmaal dichter bij het oor van de jongen die rillend tegen zijn zij lag gevestigd en zijn eigen lichaam tegen dat van Eden aandrukte. Alsof alleen Eden hem van warmte kon voorzien.

'Savion Ceres Vadros,' zei Eden, verrukt door de stille explosie aan emoties die zijn eigen stem in hem teweeg bracht. Als siroop bleef de naam aan zijn lippen kleven, liet het zijn smaakpapillen zingen. Het was de naam die hij al jaren tegen de nacht fluisterde wanneer hij de slaap hem niet vinden kon. Wanneer hij dacht dat hij geen toekomst had, was het zeggen van die naam voldoende om hem zijn zielenkracht te laten hervinden. Die ene naam bevatte immers zijn gehele toekomst. Savion Vadros. Het bracht een bepaald geluid voort dat zijn gehoor zalfde, een melodie van ongekend verlangen. Een aantal maanden terug was die melodie het enige wat hij hoorde, wanneer hij Sav zijn naam en zijn eigen achternaam samenvoegde, maar die melodie werd op dit moment vergezeld door een verlammend zeer dat ook deze keer Edens keel kwellend dicht forceerde. De lach die tegen zijn kaak aan sloeg, een slaperig, maar proestend gegrinnik, deed de opwellende tranen echter weer zakken. Vloed veranderde in tij en ook het brok in zijn keel loste op. Sneller dan het ontstaan was. 'Ik wist dat je nog niet sliep.' Bracht Eden uit en flauwtjes ving hij de trillende vingers die moeiteloos de weg naar de achterkant van zijn hals gevonden hadden. Ze bevrijdden zich uit zijn flauwe grip, plaatsten zich gestrekt boven zijn wild pompende hart.

Sav zuchtte. Een klaaglijke, langgerekte zucht en tilde zichzelf iets omhoog met zijn linker elleboog. Om zo zijn wang op zijn vuist te kunnen rusten. Zijn oogleden waren opgezet van het huilen. Wallen sierden de doorschemerende huid onder zijn ogen. Donkere dalen die afstaken tegen een grijze hemel.

Hij was prachtig.

'Slaap.' Murmelend bracht hij het uit, een hevige geeuw onderdrukkend. 'Slaap, slaap, slaap. Aldoor maar dat geslaap.' Een vertrekkende spier liet zijn handpalm, die nog altijd op Edens borst drukte, vluchtig verkrampen. Sav scheen het niet te merken of besloot er geen aandacht aan te schenken.

De aanbrekende ochtend liet een aantal zacht bleke zonnestralen de kelderkamer verlichten. Net genoeg licht, zodat Eden Sav zijn opengesperde, koortsachtig glimmende ogen kon zien, zijn vuurrode wangen. De subtiele van pijn vertrekkende expressie, iedere keer als hij zijn longen aanspoorde om zich met zuurstof te vullen.

'Je hebt het nodig,' zei Eden.

Een grimmige zwaarte beklom Edens rug toen hij de uitdrukking van zijn vriend zag verschieten. Ze hadden de eerste orkaan, de uitbarsting van de vorige nacht, nog niet achter de rug, of Eden zette zich al schrap voor een volgende. Noodweer brak aan. De geur van regen hing bedwelmend in de lucht. De eerste waterdruppels kon hij al horen vallen, het moment dat Sav zijn lippen lichtte om te spreken.

'Het is eng weet je.' Met een verstikte, zwakke toon die Sav zelf, maar ook Eden, sidderingen bezorgde, ging hij gesmoord verder. 'Ik kan tegen jou aan het praten zijn, hele verhalen vertel ik en dan -,' hij slikte, hapte raspend naar adem, 'Ik weet niet eens of ik nu écht wakker ben, of ik dit misschien droom.' Stug veegde Sav een ontsnappende traan uit zijn ooghoek. 'Ik draai langzaam door, Eden. Langzaam genoeg om het zelf door te hebben.' Een hikkend, vreemd klinkend gegiechel ontsnapte zijn mondholte. Ongelovig schudde hij zijn hoofd. 'Ik gooi een boek tegen jouw hoofd aan -'

'Sav, daar hebben we het al over gehad. Dat maakt echt niet -'

'Ik scheld Lore uit,' stamelt Sav verschrokken, 'maak haar - maak haar aan het huilen, omdat ik denk dat ze me met water wil vergiftigen en-' Zijn gezicht vertrok.

Kreunend krabbelde Sav plots omhoog, kroop recht over Edens benen heen en leegde al snikkend het restant van zijn maaginhoud op de betonnen keldervloer. 'Mam wil niet meer dat ze me zien,' spuwde hij, terwijl een golf gal zijn schokkend op en neer bewegende keel verliet en op de vloer spatte. Op zijn naakte lijf, op het matras, op het vuile beddengoed dat Eden half onder het bed had weggemoffeld. 'Ze heeft nu vast een hekel aan me, Lore.'

'Lorelei houdt van je, dat weet je,' zei Eden, zijn stem onvast door de paniek die als ijswater door zijn aderen vloeide. 'Ze is helemaal gek op je.' Sussend haalde hij, zelf voor de zoveelste keer overmand door een neerslaand gevoel van radeloosheid, zijn hand door Sav zijn doorweekte haar. Vouwde beschermend zijn armen over het stuiptrekkende frame dat tegen zijn borst leunde en deed zijn uiterste best om zowel zichzelf als zijn vriend enigszins bijeen te houden.

Al zittend op het krakende bed moest Eden echter lijdzaam toezien hoe Sav zowat zijn ingewanden uitkotste. Hoe zijn tanden onophoudelijk klapperden van de kille windvlagen die rijkelijk door het spijlenraam de zuur ruikende ruimte in spilden.

Het was het aanmaakhout op het vuur van woede dat bij Eden latent altijd aanwezig was. Met zijn gezonde verstand kon hij er niet bij hoe Giza haar zoon zomaar liet wegrotten in deze naar schimmel geurende kelder. Hoe ze het over haar hart kon verkrijgen om hem zo weg te stoppen. Creperend in zijn eigen braaksel, terwijl de kou zijn botten haast deed bevriezen. Evenmin snapte Eden niet hoe ze het haar andere twee kinderen glashard kon verbieden om hun oudere broer te zien. 'Ik zou willen dat ik je hier kon weghalen,' fluisterde hij, zijn kin plaatsend op Savions zijn kruin. Het liefst had Eden hem in zijn eigenhandig gebouwde hut ondergebracht, had hij zelf voor hem gezorgd. Hij zou zelfs voor de tweeling hebben gezorgd, zou dat nodig zijn geweest. Maar het bouwwerk was even stabiel als een kaartenhuis en de winterwinden hadden, slippend tussen de kieren en spleten in de houtplanken, tot zijn grote frustratie volledig vrij spel.

Eden zijn uitspraak werd beantwoord met een hartverscheurende uitroep. Iets wat tussen een lach en een jammerkreet in lag. 'Je hebt dat pistool nog,' sputterde Sav snikkend. Zijn grip rond het bed verstevigde. Nagels kraste over het metaal. 'Ik wil dit niet meer.' Een volgende lading gal maakte zijn weg richting zijn schuddende knieën. 'Ik wil niet meer.' Met zijn volle gewicht liet Sav zich achterover vallen, ogen wijd open, gevestigd op die van Eden zelf, smekend, biddend, vragend, gebiedend. 'Je hebt dat pistool, toch?' vroeg hij, schor van het vele kokhalzen. 'Je hebt het nog? Je hebt het pistool nog, Eden, ja. Toch?'

Die woorden, ze voelden als tientallen schotwonden. Een bot zwaard dat tussen Edens ribben in werd gestoken. Één keer, twee keer, drie keer. Het gapende gat ontstond, leek alle kou uit de kelderkamer op te slokken. Kon hij nog maar terug keren naar andere tijden. Tijden waarin zijn besef van pijn een rozentuin was, een veld van rode rozen in een wereld vol doornen. Honderd geschaafde knieën, duizend verzwikte enkels, driehonderd splinters in zijn tere vlees zouden niet genoeg zijn. Niets kon de verzwelgende leegte, het zeer wat hij zo intens ervoer, evenaren.

'Genoeg,' zei hij, prikkende tranen terug dringend. Ferm stuurde Eden zijn starre spieren aan om op te staan. Vluchtig beende hij richting het dressoir tegenover het bed, rukte ietwat gewelddadig een willekeurige lade open en trok de gehele inhoud overhoop op zoek naar een aantal bruikbare kledingstukken.

'Wat doe je?'

'Jij gaat naar boven.' Met een gehavend shirt fijnknijpend in zijn ene hand en een broek in de andere keerde Eden zich weer om. Bij het zien van Sav zijn onbegrijpende gezicht in de schemering zei hij: 'Je vriest zowat dood hier. Je zit tot je bilnaad in je eigen kots en ik ga je niet nog een keer schoon schrobben met een gore keukendoek. Hierboven hoef je de kraan maar open te draaien en je hebt warm water. Ik breng je naar boven.'

'Maar mijn moeder wil niet dat-'

'Jouw moeder is een onsmakelijk wijf en dan heb ik het nog niet over het feit dat ze een hoer is. Het is al heel wat als ze je drie keer per dag in een plastic fles laat pissen. Giza kan veel vinden, maar dat interesseert me niet. Til je arm eens op.'

Tot Edens verbazing deed Sav geen moeite om de uitspraak die hij zojuist de kamer in had gespuugd, tegen te spreken. In plaats daarvan zei hij zacht: 'Je hoeft niet al die moeite te doen. Je hoeft niet naar dat rotpoeder te zoeken.' Gepikeerd trok Sav zijn arm weg toen Eden deze door de mouw van het gaterige shirt wilde steken. 'Het is goed zo,' zei Sav kalm hoewel de droefenis in zijn irissen deze kalmte zichtbaar tegen leek te spreken. 'Echt waar.' De verslagenheid van zijn stemgeluid was haast tastbaar. Pijnlijk bleef het in de lucht zweven. 'Het is goed,' zei Sav weer. Misschien om zichzelf ervan te overtuigen dat het werkelijk goed was. Heel zijn wezen straalde ineens een enge sereniteit uit, wat Edens woede alleen verder opstookte.

'Het is goed, Eden, echt waar. Ik heb-' hij haperde even, 'ik heb een mooi leven gehad.'

'Durf dat nog eens te zeggen Savion Dugan!'

'Laat me gewoon gaan.'

'Het is niet goed! Begrijp het dan!' Spijkerhard riep Eden het uit. 'Begrijp het dan, verdomme, Sav!' De stemkracht leek uit iedere uithoek van zijn geest te komen, een kracht die hem verstijfd tegen de grond wierp. 'Ik kan niet loslaten! Ik kan nooit loslaten! In Equinox naam, Savion! Snap je het dan niet? Ik kan jou niet zomaar loslaten!' Briesend steunde Eden zijn wang tegen de verkoelende rand van het eenpersoonsbed. Op zijn lip bijtend, drong hij zijn nagels diep in het vlees van zijn polsen, een gil terugsturend naar zijn middenrif 'Jij,' zei hij, 'jij liet me eens beloven nooit mijn hoop te verliezen. Zonder hoop zijn we niets, dat zei je me.' Een bittere lach schalde door de koele ruimte. 'Wie had gedacht dat jij degene was die het zo snel zou opgeven?'

'Eden ik-'

'Jij liet me geloven dat ik een toekomst had, dat wij een toekomst hadden. We zouden hier weg gaan, weet je nog?' Bij die zin kromp de jongen voor hem ineen. 'We zouden deze stomme koepel achter ons laten, ergens anders beginnen. Ergens waar we niet steeds over onze schouders hoefden te kijken, omdat ons een doodvonnis kan zijn. Verhanging, een kogel die door je hoofd wordt geschoten. Alleen omdat we tegen de stompzinnige wetten van die klote koning Ceres in gaan.'

'Je hebt nog steeds een toekomst,' antwoorde Sav kalm. 'Zonder mij heb je nog steeds een toekomst.' Zielloos glimlachend streek hij over een bloedvlek op Edens shirt. 'Stop met zoeken naar een oplossing, laat het rusten. Gun jezelf die rust.'

'Je snapt het niet! I-ik verkoop nog liever al mijn organen. Zeg me niet dat jij niet hetzelfde had gedaan!' Met iedere klank die zijn mond verliet, hoorde Eden hoe zijn stem in sterkte afnam. Totdat enkel een zacht gefluister overbleef, schokkend, broos, afgestompt. Vergezeld door de tranen, die vervloekte tranen die voor de honderdste keer deze week zijn zicht vertroebelden. 'I-ik vreet nog liever mijn eigen hand op, Sav. Jou loslaten,' hij lachte een versluierende lach, haalde opluchting uit de kleine bloeddruppels die uit zijn polsen vloeiden, 'ons loslaten, ik kan het niet. Dat wordt mijn ondergang.' Met inspanning hief Eden zijn hoofd, die aan de linkerkant als verdoofd aanvoelde. In Sav zag hij dezelfde moedeloosheid, dezelfde pijn trok ook zijn hart aan flarden. 'Ik kan niet toekijken hoe jij – hoe jij –' Dood gaat. Hij kreeg het niet over zijn lippen. 'Ik-' verschrokken beet Eden naar zuurstof, klauwde naar zijn gezicht, liet een ijzige gil schallen die zijn oren deed suizen. Alles om maar ook iets anders te voelen dan het besef. Het godsgruwelijke besef. 'Laat me,' huilde hij, 'laat me, alsjeblief,' smekend pakte hij de handen die verslagen op het matras lagen beet,' laat me.' Dood, het woord zag hij op Sav zijn uitgemergelde gezicht geschreven staan. Dood. Zijn toekomst, wiens handen, wiens kleine, fijne handen Edens kin optilden. Zijn toekomst die zijn duim over het kuiltje in Edens kin cirkelde, een bekend gebaar. Zijn toekomst, die hem nooit had opgegeven. Zijn toekomst, die iedere avond zijn slaapkamerraam op een kier had laten staan zodat Eden, met rode handafdrukken branden op zijn vel, ieder ongenodigd moment binnen kon sluipen. Zijn toekomst, die hem begripvol in de ogen keek, die geluidloos zei dat Eden moest doen wat hij moest doen. Zolang het hem vrede bood. Zolang het hem staande zou houden.

'Boven dan?' vroeg Sav, verbrak zo de stilte die als een berg tussen hen in stond. Verlangend naar het plafond blikkend, luisterde hij naar de oorlogsgeluiden die vanuit de woonkamer kwamen. Hoge, schrille strijdkreten afkomstig uit twee kindermonden. 'Volgens mij bevinden we ons in vijandig gebied.'

*** 

Ja, ja dit boek bestond ook nog! Ik haat dit verhaal zo. Puur omdat ik het echt lastig vind om over deze twee te schrijven en ze dit aan te doen. D: Ik gun ze zo veel beter, ugh. *cries* Vandaar dat het updaten 300 jaar duurt. ^-^' Toch hoop ik dat het, ondanks dat er niet veel gebeurt, nog boeiend is om te lezen? Ik twijfel ... 

Voor een kort verhaal wordt het misschien iets te langdradig dus ik ben een beetje aan het overwegen om het verhaal onder een ander genre te plaatsen. We zullen zien. Stel dat DoVE (niet te verwarren met het cosmetica merk) een hoofdstuk of 10-12 zal gaan bevatten, valt het dan nog onder de categorie kort verhaal? Help. xD

Eigenlijk zou ik alle hoofdstukken die hiervoor geschreven zijn kunnen verwijderen, aangezien nu het verhaal pas écht van start gaat. Hoewel ik dat echt met pijn in m'n hart zou doen. De hoofdstukken zijn zeker niet perfect, maar ze hebben wel iets. Iets wat ervoor zorgt dat ik niet m'n ogen uit wil krabben als ik stukken herlees. (En geloof me, voor mij is dat echt een wonder.) Maar of dit iets ook echt wat aan de verhaallijn toevoegt? 

Sorry, een heel boekwerk deze AN. Ik beloof in ieder geval om DovE wat vaker te updaten. 

  Bye-bye, French fry!


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top