2 | Vlinder

Terugblik

''En met zijn eigen, hese stem nog nagalmend door de kelderkamer, pakte Eden het pistool dat tussen het bed en het matras was gestoken. De enkele kogel die het wapen bevatte, maakte dat het voorwerp bijna te zwaar was om in zijn handen te houden. Maar hij zou het gewicht met liefde dragen als dat zou betekenen dat die ene kleine kogel nooit de loop zou hoeven te verlaten. ''

2: Vlinder

Gehaast beende hij verder. Zijn gezicht verscholen in een gebreide sjaal, beschermd tegen de sneeuw en de gure winternacht die in de vorm van een ijzige vlaag zijn haren voor hem uit deed wapperen.

De inktzwarte duisternis in de steeg waarin hij zich bevond was haast tastbaar. Efrin vond het dus niet verbazingwekkend dat een groot deel van zijn gezonde verstand verlangde naar de met licht overgoten winkelstraten van het centrum, naar de lampionnenslingers die steevast een vrolijk kleurenspel wierpen op het winkelpubliek. Hij snakte naar de neonletters van mysterieus ogende nachtclubs en de overvolle restaurants, waar hij meestal werd ondergedompeld in de aandacht en vleierijen van zijn stadsgenoten.

Hoewel Efrin zijn gevoelens weigerde te erkennen, wist hij maar al te goed dat de nacht zo zijn manieren had om met zijn verstand te spelen. In deze afgelegen krottenwijk kon hij weer begrijpen waarom hij als kind het duister zo verafschuwde, het maakte hem paranoïde.

Ieder onverwacht geluid en elke vorm van beweging deden een siddering door zijn lijf trekken. Elke ritseling vatte hij op als een mogelijke bedreiging. De schimmen die hij met ingehouden adem en half dichtgeknepen oogleden voorbij ging, leken in staat te zijn om de meest gruwelijke voorstellingen in zijn hoofd te planten. Beelden uit zijn kindertijd flitste in een rap tempo langs zijn netvlies, een opengerukte keukenlade, de met bloed bedekte lichamen van zijn ouders, het lemmet van het mes in zijn samengeklemde vingers, zijn gelukzalige glimlach in de spiegel, bloedspetters als sproeten op zijn krijtwitte wangen, het rode water dat, rondcirkelend, door het doucheputje verdween.

Een aantal natte sneeuwvlokken uit zijn oog wrijvend, schudde hij zijn hoofd, in een poging zijn eigen waanbeelden te verbannen. Zacht probeerde hij zichzelf wat moed in de praten, maar tegen de tijd dat hij, onder het geknerp van zijn eigen voetstappen, de hoek om sloeg, voelde hij zijn hart al ergens in zijn keel pompen en kon hij het zweet van zijn rug voelen glijden.

Zijn schouders voorovergebogen, ging hij de hutten en krotten van Perses één voor één voorbij. De druipkaarsen in de raamkozijnen, met hun zwierende vlammen, meed hij behoedzaam. Niemand hoefde er weet van de hebben dat hij, Efrin Parrish, wetenschapper aan het hof van het Jadepaleis, zich begaf tussen menselijk uitschot. Alleen de gedachte dat men lucht zou krijgen van zijn nachtelijke uitstapjes door de grootste krottenwijk van de stad, was genoeg om er voor te zorgen dat hij om de zoveel passen zijn rug rechtte en een vlugge blik over zijn schouder wierp. Steeds weer werd hij geconfronteerd met de uitgestorven straat achter hem. Hij was écht alleen. De inwoners van Perses hadden zich allemaal hermetisch opgesloten in hun onvriendelijk ogende woningen met hun dunne wanden en golfplaatdaken. De ratten en zwerfdieren waren de enige levende wezend die Efrin vergezelden terwijl hij zich, al kokhalzend, een pad waadde door de sneeuw en de centimetershoge laag straatvuil.

De Persesianen namen het duidelijk niet zo nauw met de voorgeschreven stadsregels. Heel Perses was één grote vuilnisbelt. Er lag werkelijk van alles, van gebruikte naalden tot overvolle luiers, plastic verpakkingen en afgetrapte blikjes Daiko rattenvlees. Efrin moest opletten waar hij zijn voeten plaatste, voeten die gehuld waren in een paar gloednieuwe schoenen. Het deed Efrin goed dat zijn lijk, mocht hij sterven in een afvallawine, er toch nog uitmuntend gekleed uit zou zien. Hoewel hij betwijfelde of de ratten, die rond zijn lakschoenen dansten, zich zouden bekommeren over de kledingstijl van hun feestmaal.

Hij moest bekennen dat hij de beestjes, met hun reflecterend groene ogen, uiterst fascinerend vond en even had Efrin de opkomende drang om stil te blijven staan en de ratten nader te bestuderen. Hij vond het gewoonweg bijzonder dat de dieren niet voor hem terugdeinsden en het zelfs waagden om aan zijn broekspijpen omhoog te klimmen. In een impuls rijkte hij naar zijn jaszak en streek hij liefkozend over de rug van zijn notitieboekje. Zelfs door zijn witte handschoenen voelde hij hoe de verweerde lederen kaft lichtjes meegaf onder zijn aanraking.

Tijd om een aantal vlugge aantekeningen te maken had hij echter niet. Efrin kon hem niet langer laten wachten. Met een diepe zucht dwong hij zichzelf om zijn vingers te strekken en het boekje terug in met gaten doorzeefde zak te laten glippen. Op momenten als deze vervloekte Efrin zijn eigen hoffelijkheid, maar hij was bereid om offers te brengen. Alles zodat hij een blik van hem kon opvangen.

Hij was dan ook de reden dat Efrin, ondanks zijn toenemende gevoel van onbehagen, stug door bleef lopen, banjerend door het afval. Met iedere hartklopping die tegen Efrins ribben hamerde, zette hij een stap voorwaarts, richting hem. Efrin was zo dichtbij dat hij hem bijna kon ruiken. Bijna voelde hij hoe de geur van gure kroegen die aan zijn kleding vast kleefde, de onmiskenbare reuk van alcohol en sigaarrook, vermengd met de zoete lucht van rozenblaadjes, zijn neusgaten binnendreef en zijn wereld liet draaien van verrukking.

De lust naar hem werd enkel sterker nadat Efrins ogen vielen op het vlinderbroche die op zijn borst was bevestigd. Het zwakke licht van het zilveren voorwerp was genoeg om Efrins mondhoeken omhoog te laten veren in een brede glimlach.

De broche van de vleesetende vlinder had hij gekocht nadat hij hem, zijn nieuwe vlinder, voor de eerste keer had mogen aanschouwen. Voor Efrin was het sieraad een aandenken aan de manier waarop hij door de mensenmassa's fladderde, wild zoekend naar zijn volgende prooi. Tevens was het zilveren vlindertje een herinnering aan de ondoorgrondelijke affectie die hij en zijn vlinder voor elkaar voelden. Want, hoewel zijn vlinder nog geen blijk gaf dat hij Efrin had opgemerkt, wist Efrin dat de intense gevoelens die hij voor zijn vlinder voelde ook wederzijds waren.

In zijn vele levensjaren had Efrin al evenveel vlinders gezien en verzameld, maar geen enkele vlinder was zo fascinerend geweest als dit zeldzame exemplaar. Vanaf het moment dat Efrin de vlinder had ontdekt wist hij dat hij hem wilde vangen, hij wilde hem hebben. En als Efrin iets wilde dan kreeg hij dat ook, ongeacht de prijs. Hij was immers niet zomaar hoofdwetenschapper aan het Jadepaleis geworden. Efrin had daar enkele obstakels voor uit de weg moeten ruimen. Obstakels die hem tegen hadden gehouden in zijn weg naar succes. Niet dat hij zijn vlinder ooit zou schaden. Nee, de liefde die hij en zijn vlinder deelden was te groot, Efrin zou hem nooit kunnen vermoorden zoals al zijn voorgaande vlinders. Deze vlinder zou niet aan zijn kamermuur worden vastgepind. Hij zou blijven leven en Efrin zou hem alles geven. Hij zou alles doen om zijn vlinder gelukkig te maken.

Het vangen van zijn vlinder was moeilijker dan verwacht, Efrin was er al maandenlang mee bezig, zonder dat hij ooit de juiste kans had gezien om zijn vlinder te benaderen. Zijn vlinder afschrikken wilde Efrin namelijk niet en hij had dus, verstandig als hij was, afstand gehouden. Stil had hij toegekeken hoe zijn prachtige wezen zich begaf in de meest beruchte gehuchten, waar hij onderhandelde met nog beruchtere criminelen. Dagelijks hield Efrin zijn vlinder nauwlettend in de gaten terwijl deze zijn tegenstanders opvrat tijdens honderden potjes Sutton, het meest gespeelde kaartspel in heel Ceres City. Efrin had glimlachend toegekeken hoe zijn vlinder in het spel werd geholpen door een drietal tamme raven, die hem via signalen de kaarten aanwezen die zijn vlinder stapels blinkende ira's zouden bezorgen. Ira's die zijn vlinder uitgaf aan plasticzakjes met blauw poeder. Het poeder dat Savion Dugan nodig had om in leven te blijven. Het medicijn dat ervoor zou zorgen dat Efrin, na ontelbare uren onderzoek, Eden Vadros eindelijk tot zijn bezit zou kunnen maken.

Bij het horen van Edens donkere stemgeluid, spreidde er een gelukzalige gloed door Efrins bloedbaan. Hier, achter Giza Dugans huis in het rijkere deel van Perses, ademde hij dezelfde zuurstof als zijn vlinder. Hier kon hij de aanwezigheid van zijn vlinder als een energieke tinteling over zijn huid voelen trekken.

De dichtgegroeide rozenstruik verhulde Efrins aanwezigheid, terwijl hij door het spijlenraam de kelderkamer in tuurde. Als hij zijn oogleden samenkneep kon hij de scherpe contouren van Edens lijf waarnemen. Maar waar hij normaalgesproken zoveel vreugde voelde bij het zien van zijn vlinder, constateerde Efrin nu dat een zwaar gevoel ervoor zorgde dat zijn ogen begonnen te wateren.

Daar zat hij, Eden Vadros, zijn armen om het broze lijf van Savion geslagen. De omhelzing was zo hevig dat Efrin hoopte dat zijn vlinder de zieke jongen in tweeën zou breken. Het zien van de twee jongens maakte hem misselijk. Efrin begreep niet waarom zijn vlinder een jongen lief had die hem alleen maar verdriet en leed bezorgde, waarom Eden hield van iemand die hem van zijn vrijheid ontnam.

Trillend klemde Efrin zijn kaken op elkaar en balde zijn handen tot vuisten. Zijn vlinder verdiende een gelukkig leven en dat leven zou hij nooit kunnen vinden in deze kleine kelderkamer. Dat zou Efrin hem laten inzien. Hij zou zijn vlinder bevrijden van de verstikkende ketens van verdriet en zorgen. Efrin zou hem koesteren en liefhebben, voor eeuwig. Eden Vadros zou eindelijk van hem zijn. Zijn vlinder had immers geen andere keus.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top