Hoofdstuk 32
Zonder zich verder om de prachtige jongeling te bekommeren, draait Milou zich om en snelt naar de voorzijde van de huiskamer. Ze knielt vlak naast het grote raam die op de open plek uitkijkt. Er hangen geen gordijnen voor het gebarsten glas, wat een gemis is.
Het briesen van paarden is vast een zinsbegoocheling geweest, maar het is beter om het zekere voor het onzekere te nemen.
Ze kijkt voorzichtig naar buiten en merkt nu dat de onnatuurlijke vorm op de grond een gedaante is. Er ligt daar een dode weerwolf.
Wat is dit voor drukbezochte plaats in het hart van het Duistere Woud?
Het briesende geluid blijkt maar al te echt te zijn. Er komt een zilveren strijdwagen de open plek op gereden, voortgetrokken door een span schimmels.
Er staat een vrouw op de kar. Zoveel kan Milou niet zien op deze afstand, maar wel dat de haren van deze nieuwste bezoeker schitteren in het koude licht dat de maan verspreidt, haar hoofd lijkt getooid met een sierlijk uitziende band, en ze merkt op dat het gezicht bleek en rond is. Het ziet er naar uit dat ze een gewaad draagt, synoniem voor hoogst onpraktische kleding in het Woud. Net zoals, nu ze daarover nadenkt, paard - laat staan twee - en wagen.
De vrouw heeft de teugels vast en leidt de paarden vastberaden naar het rode huis toe. Het huis waar zijzelf en de vreemdeling zich bevinden.
Deze hele situatie is absurd. Is dit een kennis van de jongen?
Dat lijkt Milou toch niet, de wond zag er niet uit alsof hij goed verzorgd was. Hijzelf ziet eruit alsof hij snel dood zal gaan. Zo iemand laat je toch niet alleen?
Onwillekeurig kijkt ze achter zich, de bank staat vanuit dit oogpunt dusdanig dat ze tegen het achterhoofd van de jongen aan kan kijken. Tenminste, als hij zich niet had bewogen. Iets wat hij wel heeft gedaan.
Hij komt op haar afkruipen en ze ziet hoe hij de pijn in zijn been manhaftig probeert te verbijten. Maar er klinkt een gekreun uit zijn mond die hij niet tegen kan houden en Milou kijkt bezorgd toe, niet bij machte iets te veranderen aan de penibele situatie waar ze zich in bevinden.
Ze draait zich weer naar het raam. De vrouw heeft haar paarden inmiddels ingehouden en stapt van het plateau af. Milou kan een glimp van haar schoeisel zien: zilveren muiltjes, voordat haar witte kleden er overheen vallen.
Milou verbaast zich nergens meer over.
De vrouw loopt sierlijk over de open plek, het lijkt wel alsof de planten en grassen haar niet kunnen deren. Ze negeert de dode wolf volledig en kijkt recht naar de plek waar Milou en de vreemdeling intussen, naast elkaar, toe aan het kijken zijn; starend naar deze wonderbaarlijke vrouw.
"Milou, mijn dochter, kom snel naar buiten," zegt de vrouw. Haar volume zou niet zo kristalhelder hoorbaar moeten zijn door het glas, zelfs niet met haar verbeterde gehoor. Bovendien, hoe weet zij haar naam?
Milou kan er niks aan doen, maar ze voelt hoe haar mond openvalt en hoort hoe er een geschokt geluid naar buiten komt, geheel buiten haar eigen controle om. De stem van de vrouw klinkt buitenaards, maar het timbre is zo bekend dat er een vreemd gevoel door haar lichaam schiet.
Ze kijkt onzeker naast zich en ziet dat de betoverende man links van haar een wenkbrauw omhoog tilt. Hij ziet er direct nog knapper uit en even kan zij alleen maar staren. Mag dat zomaar los rondlopen?
Wat gebeurt hier allemaal?
"Milou?" De vrouw buiten klinkt vragend. Alsof het vanzelfsprekend is wat hier allemaal aan de hand is. "Neem je Winston mee?"
Weer kijken de twee binnen elkaar aan. Verrast. Milou kan het niet laten om nu háár wenkbrauw op te tillen. Weer wint de ander - Winston heet hij - hij lacht namelijk en dat kleine glimlachje zorgt ervoor dat haar gehele herseninhoud in één keer doofstom wordt.
Gelukkig is dat slechts tijdelijk.
Het duurt de vrouw buiten te lang. Ze stapt naar de voordeur en doet die gedecideerd open. Ondertussen zegt ze: "Wees niet bang, mijn kind. Ik heb het beste met je voor. Met jullie."
Als ze de kamerdeur opent, zitten Milou en Winston, met hun rug naar het raam gericht, op de grond. Winston omklemt zijn been, die zo te zien weer opspeelt, en allebei kijken ze argwanend naar de wonderschone vrouw die het armzalige kraakpand binnen is getreden.
"Selene?" krast Winston. En dat zorgt voor een aha-moment bij Milou. Selene is de godin van de maan. Degene die weerwolven heeft gecreëerd in een ver verleden. De hoofdband, getooid met een maansikkel, het voorkomen van de ander, haar rijtuig en paarden. Het is logisch. Waarschijnlijk.
Ze zou niet verbaasd moeten zijn, weerwolven zijn immers geen mythe: zoals zijzelf maar al te goed weet. Maar dit gaat wel een stapje verder. Een flinke stap, eigenlijk.
Milou drukt zich verder naar achteren. Ze voelt haar schouderbladen hard tegen de muur onder het glas stoten. Haar nek buigt automatisch wat naar voren door de vensterbank die daar in de weg zit.
"Inderdaad, ik ben godin Selene," bevestigt de vrouw, correctie: de godin. Het aura die ze uitstraalt is inderdaad niet menselijk. Dit is een onsterfelijk persoon, de schepper van de weerwolven.
"Wa-wat doet u hier?" Het lukt Milou eindelijk om enkele woorden uit te spreken. Ze zijn niet al te beleefd, maar daar trekt ze zich niks van aan.
"Jij, Milou, bent mijn speciale nakomeling, mijn Begunstigde. De krachten van wijlen Isabel zijn rechtstreeks overgegaan naar de eerste vrouwelijke weerwolf die na haar dood is geboren."
De naam Isabel kent Milou wel. Het is de biologische moeder van Alfa Gerard en zij is inderdaad bijna zeventien jaar geleden omgekomen aan het einde van het Laatste Gevecht*. Enkele uren later is haar persoontje ter wereld gekomen.
Milou schudt haar hoofd. De gebeurtenissen nu, de gesprekken, zijn surrealistisch. Droomt ze niet?
Maar nee, als ze weer opkijkt, naar rechts, ziet ze Winston naast haar tegen de muur - net naast het raam - leunen. Zijn ogen zijn gesloten en er parelt zweet op zijn lijkbleke voorhoofd. Zijn borst beweegt gelukkig zachtjes op en neer en hij fladdert zwakjes met zijn wimpers. Wat mooi is, want dat betekent dat hij nog leeft.
De godin staat voor ze. Slank en sierlijk en met een lichtelijk arrogante uitdrukking op haar gezicht. Dat zal wel eigen zijn bij hen die onsterfelijkheid hebben vergaard.
Zij lijkt zich geen zorgen om Winston te maken, dus verbergt ook Milou haar onbehagelijke gevoel.
Bovendien werd haar aandacht door iets getriggerd en daar wil ze het fijne van weten.
"De eerste vrouwelijke weerwolf?" herhaalt ze de woorden van de godin. "Weerwolf," zegt ze dan opnieuw. "Ik ben geen weerwolf," eindigt ze haar betoog enigszins bitter.
"O, zeker wel. Een machtige weerwolf ook nog," reageert de godin glimlachend.
Voordat Milou beseft wat ze gaat doen, glijdt - er is werkelijk geen ander woord voor - de prachtige vrouw op haar af en tikt haar midden op haar voorhoofd met een lange witte vinger, op de plek waar bij haarzelf de maansikkel rust.
"Vannacht zal je in je alter ego veranderen," zegt ze, absoluut zeker van haar zaak. Milou merkt hoe een onbekende tinteling langzaam door haar heen begint te stromen en is al net zo zeker.
Het is volle maan: het moment dat weerwolven de verandering maken, dus dat komt goed uit.
Er klinkt een bons en Winston ligt in een vreemde hoek op de grond: hij is zachtjes weggegleden van de muur en had ineens geen grip meer. Hij beweegt ook niet, lijkt niet te ademen, en Milou voelt hoe een irrationele paniek zich meester van haar maakt. Hoewel ze de ander net een kwartiertje kent, voelt ze hoe de band tussen hen met de seconde verstevigt en diep in haar hart beseft ze dat hij haar zielsverwant moet zijn.
Zo irrationeel is haar gevoel misschien toch niet.
"Help hem," zegt ze schril tegen de godin. Ze probeert de bevelende toon uit haar stem te houden en weet niet helemaal zeker of ze daar wel helemaal in slaagt.
"Hij is een mens," zegt de godin. De onverschilligheid is hoorbaar voor allebei. "Ik kan hem niet helpen, hij valt zogezegd buiten mijn jurisdictie."
Ze glimlacht, alsof ze dat woord altijd al eens heeft willen gebruiken.
"Hij is gebeten door een weerwolf," zegt Milou, die ondertussen begrepen heeft hoe de vork in de steel zit met die dode weerwolf buiten. Ze merkt hoe haar ogen vuur beginnen te spuwen door het harteloze gedrag van de ander. "Jóuw creatie."
Intussen is ze opgekrabbeld en buigt zich over de jonge man heen. Zijn huid voelt koud aan en ze heeft er geen verstand van, maar het lijkt alsof hij niet meer ademt.
"Hij gaat dood!" smekend kijkt Milou naar Selene. "Alsjeblieft, help hem!"
Selene maakt al een beweging om haar eerdere zin te herhalen, maar Milou onderbreekt haar wild. "Maak een weerwolf van hem, dan overleeft hij."
Ze heeft geen idee of zoiets tot de mogelijkheden behoort, maar als ze de bedachtzame blik op het gezicht van de bekoorlijk uitziende godin ziet, weet ze dat ze beet heeft.
"Help hem," zegt ze voor de derde keer. De kille klank in haar stem laat geen mogelijkheid vrij voor misinterpretatie. Ze gaat weer zitten, haar gekruiste benen vlak bij het doodsbleke gezicht van Winston die in de tussentijd in zijn geheel op de stoffige vloer is gegleden. Hij ligt alarmerend stil.
"Waarom heb ik een menselijke zielsverwant gekregen, als je hem dood laat gaan door iets wat hem nooit was overkomen als wij een mythe waren gebleven?"
Ze tilt het hoofd van Winston voorzichtig op en laat hem op haar schoot rusten.
"Bovendien," herinnert ze zich: "Je zei net dat je het beste met ons beiden voorhebt. Bewijs het maar."
Ze voelt een kracht in zich die ze nog nooit heeft gevoeld. Haar overredingskracht was altijd al beter dan gemiddeld, maar nu overtreft het haar eigen vermogens. Haar oude vermogens althans. Ze is nog niet veranderd in een weerwolf, maar de ontmoeting met Winston moet dit alles in gang hebben gezet.
Haar krachten, de komst van Selene, haar komende verandering in een wolf.
Niets zal vannacht onmogelijk zijn.
Selene knikt en knielt bij Winston neer.
*Zie: De Jacht
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top