Hoofdstuk 27

"Dus, we zien je daar wel weer. Jammer dat je niet mee kan rennen."

De woorden blijven na echoën in zijn hoofd, als wazige herinneringen, terwijl Winston door het Duistere Woud ploetert. De reden waarom zijn medekandidaten hem in de steek hebben gelaten is nauwelijks steekhoudend, maar aan de andere kant: had hij wat anders verwacht van weerwolven? Alleen zijn stomme trots zorgt ervoor dat hij doorgaat, richting Maneschijn.

Alsof hij een roedel kan leiden, terwijl hij zelf niet eens een weerwolf is. Winston lacht even smalend in zichzelf, terwijl hij zijn blik langs de dicht op elkaar staande bomen laat gaan. Kreupelhout en bosjes zorgen ervoor dat hij eigenlijk zijn volledige aandacht op het niet-bestaande pad moet richten, maar buiten dat blijkt dat zijn brein voldoende tijd overheeft om te blijven malen over zaken die recent zijn gebeurd.

Slechts zijn status als held heeft ervoor gezorgd dat hij uitverkoren werd door zijn burgemeester. De vier anderen zijn die typische jongelui die altijd overal de besten in zijn, zowel wat betreft sporten als qua leren op school. Allemaal jongens van negentien en twintig jaar en, nu hij daar over nadenkt, praktisch kopieën van hun plaatselijke leider.
Die heeft klaarblijkelijk een bepaald beeld voor ogen als het gaat om het besturen van een stad en dat zijn jongemannen, die goed in de spieren zitten, behept met een grote mond.

Winston heeft gehoord van de Spelen die in Blauwewater zijn georganiseerd. Daar heeft een ander soort selectie ervoor gezorgd dat er tien richting Maneschijn zijn vertrokken. Het lijkt hem een eerlijker systeem dan er gewoon uitgepikt worden, zoals bij hem het geval was.
Zijn moeder heeft hem ontzettend gepusht om deze kans te grijpen en dat is eigenlijk de hoofdreden waarom hij nu hier is. In the middle of nowhere en toch nog veel te dicht bij Havenpoort.
Hij zal sowieso te lang over de weg erheen doen. Tegen de tijd dat hij in Maneschijn arriveert, is de hele Finale al voorbij. Over enkele nachten is het al volle maan, het eerstvolgende zonlicht zal het begin van de Finale inluiden, althans dat waren de cijfers toen hij Havenpoort verliet.

Hij gaat dat niet redden.

Winston klemt zijn kaken op elkaar en buigt een tak zo goed en zo kwaad als dat gaat, waardoor er voor hem een opening ontstaat. Het maakt het mogelijk voor hem om daardoor om een uitzonderlijk dikke boom te lopen. Het zwiepende geluid dat het loslaten geeft, hoort hij niet. Zijn gedachten zijn alweer gericht op wat voor hem gebeurt. Hij hoopt echt dat het verderop in het Woud wat beter begaanbaar is, want zo schiet het niet op.
Naarmate de kilometers vorderen, komt hij steeds dichterbij het hart van het Woud: de bomen zijn daar oeroud en zonlicht is er schaars. Als hij zijn neus in de lucht steekt, vindt hij ook dat de geuren hier anders zijn. Het jonge groen - dat hier zou moeten zijn op dit moment van het jaar - is nergens te bekennen. Alle tinten hier zijn donker. Rottende bladeren dwarrelen traag rond, hun beweging wordt uitsluitend veroorzaakt door zijn eigen voeten. Nergens is een zuchtje wind te bekennen. Hij mist de frisheid die je in een bos zou verwachten.

Op die specifieke locatie voor zijn huidige positie hebben, tot enige jaren geleden, enkele gezinnen gewoond, maar die zijn uiteindelijk toch vertrokken: de isolatie van de buitenwereld was teveel van het goede. Omdat er in de omstreken veelal weerwolven wonen, net zoals zij dat zijn, vonden ze het uiteindelijk toch beter om zich in een dergelijke woonplaats te vestigen, dan afgezonderd van de wereld. Ze zijn naar Havenpoort gekomen, vandaar dat hij daar enkele verhalen over heeft opgevangen.
Hoewel hij dus weet dat hij daar geen levende ziel zal ontmoeten, loopt hij toch die richting op. Er moeten nog huizen staan, hoewel hij niet veel meer verwacht van de inrichting. Het zou fijn zijn om een beschutte plek te vinden in deze ongetemde omgeving, zeker omdat hij tegen het vallen van de avond een storm verwacht. De lucht, voor zover die zichtbaar is tussen alle dik bebladerde kruinen door, is al de hele dag aan het betrekken en heeft inmiddels een vieze gele kleur bereikt.

Met een gevoel alsof hij nauwelijks verder komt, staat hij op een gegeven moment stil en kijkt eens achter zich, om te zien wat voor spoor hij eigenlijk nalaat. Zijn grote backpack zorgt ervoor dat hij massiever is dan normaal, maar hij vond een matrasje en een slaapzak wel tot de eerste levensbehoeften horen in dit bos. Weerwolven voelen de kilte en de harde ondergrond misschien niet zo, maar de zomer is nog niet voldoende genaderd om als volbloedmens geen last te hebben van de koude nachten en ongelijke bodem.

Enkele takken hebben zich weer teruggebogen, maar sommigen waren dermate oud dat ze zijn afgeknapt door zijn stevige grip. De mossige bodem laat indrukken van zijn voetstappen zien, maar veert al langzaam weer terug naar zijn oorspronkelijke staat.
Hoewel vaag, ziet hij mede daardoor iets van een weg achter zich. Het begin van een eigen gecreëerd wildspoor, zogezegd. Overzicht is er niet echt. Aan het einde van dat pad ziet hij wat bladeren op de grond dwarrelen. Vreemd. Is dat nog van zijn eigen actie, vele seconden geleden?

Hij voelt zich plotsklaps niet meer zo alleen als hij dacht.

Met een grimas denkt hij terug aan de waarschuwingen die zijn moeder er al vanaf zijn kindertijd bij hem in heeft gehamerd: "Pas op voor rogues." Dat is een ander woord voor de Uitgestotenen: weerwolven zonder roedel. Vervloekten die nergens een eigen thuis konden krijgen en daarom het gehele Duistere Woud als hun huis beschouwen - en terroriseren. Christel, zijn moeder, heeft destijds hele verhalen verteld over mensen die alleen het Woud doorkruisen en nooit teruggevonden zijn. Hij heeft in dezelfde tijd ook meerdere verhalen over Koperen Einde gehoord, maar dat is, hoewel hij eerlijk gezegd dacht dat dat hele verhaal een verzinsel van zijn ouders was, uitgegroeid tot een respectabele roedel.
Al die verhalen heeft hij weggelachen in zijn geborgen thuis. Havenpoort is een sprankelende plaats, vol leven en het komen en gaan van allerlei soorten. Mens en niet-mens. Hij dacht wel wat gewend te zijn.

Gelukkig weet zijn moeder niet dat hij hier alleen is. Zij denkt dat ze met zijn vijven de doorsteek zullen maken. Dat hij veilig is.

Hoort hij nou wat? Hij spant zich in, maar weet dat het vergeefse moeite is. Zijn gehoor is niet zo goed als het zou moeten zijn voor een persoon die binnenkort achttien wordt. Jeugdig zijn is niet de oplossing.
Winston veegt zijn voorhoofd af. De ongelijke grond en het bos, voorzien van allerhande moeilijkheden, zorgen voor een pittige uitdaging. Maar die is hij nog nooit uit de weg gegaan.

Dan, met een ruk draait hij zich om. Hij durft te zweren dat hij het scherpe geluid van een brekende tak hoorde. Wordt hij achtervolgd of is het slechts paranoia?

Een eenzame oehoe krast verontwaardigd, spreidt vervolgens zijn vleugels en dan ziet Winston hem ineens wegvliegen vanuit de boom waarin hij huisde, totdat hij zich voorbij de toppen van de bomen bevindt en niet meer zichtbaar is voor de jongeling op de bosgrond.
Die merkt hoe zijn hart langzaamaan weer begint te kloppen, terwijl de uil vanuit de verte enkele keren zijn eigen naam roept.
Hij was niet alleen, maar het was vals alarm. Winston haalt even diep adem, schudt de adrenaline van zich af, en begint dan weer verder te lopen.

De storm nadert onheilspellend naarmate de tijd verstrijkt. Het wordt nog donkerder om hem heen. De eenzame jongen maakt zich zorgen. Als het al zoveel uur kost om los te barsten, hoe lang zal de storm dan uiteindelijk duren? Het is goed om enige mate van onderdak te vinden voordat hij daarachter komt.

Hoe ver zullen de andere vier in het Woud gedrongen zijn? En alle andere deelnemers die zich van diverse roedels naar Maneschijn begeven. Zullen zij veiliger zijn, in een groep en als wolf?
Winston hijst zijn rugzak beter op zijn rug en zoekt met zijn blik naar aanknopingspunten in de monotone donkergekleurde massa die het Woud vormt.
Het is tijd om die huizen te vinden en wel snel.

Want om moederziel alleen in het Duistere Woud te zijn tijdens een dergelijke storm, zonder in het bezit te zijn van een wolf, gunt hij zelfs zijn ergste vijand niet.

Hij nadert een open plek, te zien aan de lichte plek voor zich uit. Er piept iets roods tussen de bomen door, die ook wat uit beginnen te wijken. Naarmate hij de ruimte nadert, ziet hij meer zaken die menselijke beschaving uitbeelden. Een waterput is apart gezet naast wat de leefomgeving voor moet stellen. Er ligt een deksel op, die zo te zien niet verschoven is sinds de weerwolven hier vertrokken zijn. Waarschijnlijk is het water niet besmet geraakt met uitwerpselen en andere viezigheden die razendsnel in zijn gedachten opkomen.
Er loopt een pad van de put naar het rode item. Kreupelhout rukt wel op, wat betekent dat het hier over enkele jaren overwoekerd zal zijn. Maar nu kan hij de platgestampte aarde nog goed onderscheiden van de rauwe woestheid die de rest van het Woud uitstraalt.

Toch nog onverwachts komt hij op de daadwerkelijke open plek terecht. Hij ziet links van zich drie huizen in een halve kring staan, waarvan de meest linkse, vanuit zijn positie, rood is geschilderd. Het begint al af te bladderen, maar hij heeft direct door dat ze van degelijke makelaardij zijn. Deze woningen zullen hier nog wel even blijven staan, totdat de natuur ze heeft verzwolgen, en hij hoopt dat er wat voorraden achter zijn gebleven.
Hij slaakt een zucht van verlichting terwijl hij zijn pijnlijke schouders masseert. Hij schudt zijn nek wat heen en weer en merkt direct hoe zijn donkerblonde haren vochtig aanvoelen. Hier zal hij de nacht doorbrengen en dankzij de put kan hij zich opfrissen.

Als hij het goed heeft, is hij nu ongeveer halverwege zijn bestemming en hij zal, mocht de storm niet te lang duren, niet eens ontzettend te laat op komen dagen in Maneschijn.

Dan ziet hij vanuit zijn ooghoeken beweging. Een ander verschijnt op de open plek, achter de meest rechtste van de huizen vandaan. Diegene is waakzaam, het tegenovergestelde van zijn eigen verslapte houding. Maar Winston is snel. Hij staat gelijk weer rechtop. Hij grabbelt in zijn tas, terwijl hij zijn blik strak op de vreemdeling gericht houdt. Als hij uiteindelijk het koude, zware wapen vasthoudt, dat zich dieper in zijn tas bevindt dan hij dacht, voelt hij zich meteen een stuk zekerder van zichzelf.
Al zijn zintuigen staan nu strakgespannen. Alle, behalve natuurlijk zijn gehoor. De melodie, zijn 'vloek', zorgt voor een niet-aflatende stroom aan betoverende klanken door zijn hoofd, en maakt het hem onmogelijk om scherp te kunnen luisteren.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top