Vier sterren aan de hemel - Vijfentwintig
Tijd is en blijft een vreemd concept. Niemand begrijpt tijd. Het is niet echt, maar toch maken we het echt. Voor een blinde is tijd iets ongrijpbaars. Je ziet het niet, je kan het wel horen, maar het is er ook niet. Drie uur betekent niks. In ieder geval niet voor mij. Maar seizoenen snapte ik wel.
En ik was maar al te blij toen de winter eindelijk wegstierf en ik de lente weer kon ruiken. We waren al tweehonderddertien dagen verder. Ik miste mijn ouders, ik miste thuis, mijn eigen bed... ik miste mijn saaie leven. En eigenlijk... was ik gruwelijk blij dat jij me daar weg had gehaald.
Ik zag toen pas, na bijna tweehonderdtwintig dagen in, hoeveel ik leunde op anderen. Ik was nooit bezig geweest met de toekomst. Ik was nooit bezig geweest met uit huis gaan, studeren, vriendjes, kinderen krijgen... dat soort dingen. Ik leefde in een beperkte wereld. Ik leefde in een wereld die nooit verder kwam dan het zwart dat ik voor me zag. En jij had dat allemaal omgegooid. Ik durfde verder te kijken.
Maar, ondanks het feit dat ik me gelukkiger voelde met mezelf dan dat ik ooit had gedaan, en ik me vrijer voelde dan ooit tevoren, voelde ik me nog steeds als een vogel opgesloten in een kooi. Kerstmis was geweldig, maar ik kon niet om het feit heen, dat ik hier niet was omdat ik dat wilde. Ik voelde me nog steeds niet veilig en dat kwam omdat jij me als een vogel vasthield.
We zaten buiten op het schommelbankje wat te schommelen. 'W-wil...' stamelde ik. 'Wil je de lucht nog eens beschrijven?' vroeg ik toen stamelend. Beste Tyler, er waren echt heel veel dingen mis met jou, zoveel dat ik niet eens wilde beginnen met opnoemen, maar een ding kon je wel: de omgeving beschrijven.
Je zuchtte, waarschijnlijk voor het effect, niet omdat je het niet leuk vond. Ik wist dat je ervan genoot.
'Waar moet ik beginnen?' vroeg je.
'Ja, geen idee,' reageerde ik. 'Jij bent de verteller.'
Je luisterde en weer zag ik voor me hoe jij alles in je opnam en hoe je alles omzette naar kunst. 'Op de bodem dansen de blaadjes als jonge ballerina's, op zoek naar hun evenwicht,' sprak je. Meteen zag ik het voor me en een glimlach verscheen op mijn gezicht. 'Jonge vogels ruziën over wie de beste is, terwijl ze als luchtdansers de hemel versieren. Nieuwe blaadjes spreiden zichzelf voor het eerst uit in de middagzon. De lucht is zo helder, je kan de planeten bijna zien. Wolken drijven rustig bij en de bomen zwaaien ze na in de wind. Het is rustig. Sereen en vrij. De wind fluistert je naam en de zon verwarmt je. Lente is er weer.'
'Dank je,' zei ik toen je je laatste woorden sprak. Jouw woorden maakten mijn leven soms dragelijk. Ik kreeg terug wat ik verloor: zicht. En ook al begon ik het oké te vinden dat ik wat verloren had, het bleef een vreemd gevoel.
'I-ik... Je weet het niet, hè?' vroeg ik toen.
'Wat?' was jouw reactie.
'Je weet niet hoe ik ben geworden zoals ik nu ben. Blind...' Hulpeloos en zielig. Je kende het verhaal niet.
Jij had me jouw verhaal verteld, maar ik het mijne niet. 'Goed,' zuchtte ik. 'Ik ben niet altijd blind geweest,' zei ik.
'Dat wist ik, want je weet wat kleur is. Ik zag je worstelen met het feit dat je kon zien.' Je had goed opgelet, dat moest ik je nageven, maar toch... Je kende niet alles.
***
'Kom je mee?' vroeg mam aan me. 'We gaan naar de schaatsbaan.'
Ik stond te springen. Schaatsen was iets wat ik prachtig vond en je kon mij dan ook vaak op de schaatsbaan vinden. Mijn ouders waren daar ook vaak. Ik had het van hen geleerd en afgekeken. Vroeger waren ze professionele kunstschaatsers, ik ben bijna op het ijs geboren.
Ik pakte mijn schaatsjes uit de kast en reed mee naar de baan. Ik trok ze aan en binnen no-time stond ik als zesjarige op de baan. Urenlang beeldde ik me in dat ik een vogel was, of een ballerina, terwijl ik rondjes schaatste en mislukte pogingen deed om pirouettes te maken. "Als je acht bent en nog steeds op schaatsen wil, dan mag je dat doen," hadden mijn ouders gezegd, dus ik leefde elk moment toe naar mijn achtste verjaardag, dat ik eindelijk op schaatsen mocht.
Het was eind winter, ongeveer half februari en het had gevroren die nacht. Ik stond om een uur of vijf in de ochtend op, glipte mijn bed uit en pakte mijn schaatsen. Al nachten wachtte ik tot het had gevroren en ik moest en zou gaan schaatsen. De schaatsbaan bij ons in het dorp was dichtgegaan, wegens een brand. Ik kon niet meer schaatsen, maar wel voor het huis, wat ik ook vaak had gedaan. "Niet zomaar schaatsen op het meer!" hadden mijn ouders gezegd. "Het kan zwak zijn." Ik had alleen niet geluisterd. We schaatsten zo vaak op dat water. Nu kon het dus ook wel.
Dus ik ging naar buiten en schaatsten onder de sterrenhemel. En ik was gelukkig. Ik was zo gelukkig dat ik niet meer luisterde naar mijn omgeving. Ik hoorde alleen maar geklap in mijn hoofd en zag alleen maar de staande ovatie van de mensen op de ingebeelde tribune om me heen. Hoe ik de eerste prijs zou winnen en hoe trots mijn ouders op me zouden zijn. Dat zag ik.
En toen zag ik niks meer. Met een knal barste het ijs. Ik voelde hoe de kou me omarmde. Ademen ging niet meer, nadenken ging niet meer, zelfs in paniek raken gingen niet meer. Het was zo koud. Zo. Koud. Mijn lichaam kon het niet bevatten. Meteen schopte ik mijn schaatsen uit, ze hielden me onder, en ik ging op zoek naar het gat waar ik doorheen was gevallen. Maar hoe ik ook zocht en zocht en zocht, er was geen gat. Het ijs leek compleet dichtte zijn gevroren. Ik raakte in paniek, mijn zuurstof was op en mijn longen schreeuwden om zuurstof. Ik sloeg op het ijs, schreeuwde om hulp, met gesloten mond en hoopte dat ik gevonden zou worden. Maar dat gebeurde natuurlijk niet op tijd.
Ik voelde hoe het leven uit mijn lichaam dreef en mijn zinkende schaatsen achter na ging. Ik kon niet langer meer ademen en zo verdween ik ook onder het ijs.
Ik werd weer wakker, maar ik werd wakker zoals ik in slaap gezakt was. Alles was vaag en chaotisch. Wat niemand me vertelde, was dat ik gestorven was en teruggekomen was. Het enige dat echt gestorven, was mijn zicht. De artsen hoopten dat het nog terugkwam. Binnen een week zou dat moeten blijken, dus ik wachtte een week en deed alsof alles goed was. Na een week was er niks veranderd, dus ik loog. 'Ik zie licht, mama!' had ik gezegd, maar ik zag niks. Geen licht. Geen kleur, geen leven. Niks. Ze deden testjes, maar uit niks bleek dat ik kon zien. Dit was permanent.
'Ze is nog jon, ze zal waarschijnlijk vergeten dat ze ooit heeft kunnen zien,' zeiden de artsen. En zo leefden mijn ouders ook. 'Sorry liefje, maar schaatsen is te gevaarlijk,' zeiden ze. Ze wilden me niet meer helpen met schrijven en lezen. 'Liefje, je kan niet schrijven,' zeiden ze. Ze gaven me een braillepen, maar ze wisten zelf ook niet hoe het moest. Ze lieten me niks meer zelf doen. Ik had moeite met aankleden, dingen gingen vaak verkeerd, maar ze deden het voor me, in plaats van dat ze me hielpen. Ik mocht wel naar een gewone school, maar logischerwijs ging dat allemaal mis.
En ik? Ik ben het nooit vergeten. Ik weet alles nog alles.
***
Het verhaal had me al zo lang in de weg gezeten. Niemand wist ervan. Niemand wist dat ik het nog wist. Ik had nooit aan iemand verteld en nu wist jij alles.
'Dat spijt me,' zei je toen je niks beters te zeggen had. Ik kon niet bedenken wat ik daarop moest zeggen, dus zei ik niks.
Even was het stil, toen je me vroeg: 'Mis je ze?'
De vraag overviel me. Ik dacht te weten over wie je het had, maar ik durfde je vraag niet te beantwoorden. Ik kon wel inschattien we "ze" waren, maar toch overviel het me.
'Wie bedoel je?' Je bedoelde mijn ouders, dat wist ik wel, maar ik durfde het niet toe te geven. Het feit dat je dit mij "aandeed" vond ik oneerlijk. Je haalde me weg, je leerde me zelfstandig zijn en dan vroeg je me of ik ze miste?
Soms, nee, heel vaak, was je een sadist, Tyler. Dit kon je me niet aandoen! En toch deed je het.
'Je ouders?' vroeg je weer. 'Mis je ze?'
Tot eigenlijk op het moment van vandaag had ik niet echt aan ze gedacht. In het begin wel, maar nooit meer dan "zouden ze mij missen?"
Miste ik hen? Zouden ze kerst hebben gevierd zonder mij? Zouden ze nu gelukkiger zijn zonder mij? Was ik niet gewoon beter af hier, met jou?
Zo veel vragen, maar eigenlijk geen antwoorden. 'Ik weet het niet,' zei ik toen. 'I-ik wil wel naar huis. Alsjeblieft Ty, laat me gewoon terug naar huis. Ik ben je dankbaar maar... Ze moeten weten dat ik nog leef.'
Over het algemeen was je een goed mens, maar je had ook foute trekjes. En dit was er eentje. 'Dat kan niet, Harper, dat weet jij ook wel.'
Maar nee, dat wist ik niet. Ik wilde naar huis. En nu was ik het zat. 'Tyler, laat me gaan!' riep ik. 'Ik wil naar huis.'
En jij gaf het meest waardeloze antwoord dat er was. 'Sorry, dat gaat niet.' En daarna stond je op en liep je naar binnen om te koken. Je had me alle vrijheid gegeven die je me kon bieden. Ik mocht gaan en staan waar ik wilde, buiten, binnen... overal. Maar jij wilde me niet meer loslaten. Voor mij was het tijd om te gaan.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top