Vier sterren aan de hemel - Een
Overal om me heen waren mensen. Ik hoorde mensen lopen, schuifelen, strompelen, rennen, draven, stampen en dansen. Sommigen spraken luid, anderen fluisterden en weer anderen lachten. En daar stond ik dan, midden op het drukke metrostation, alleen. Ik had geen idee waar ik was en er was ook niemand die me kon helpen. Vragen durfde ik niet.
Ik haatte De Stok, zoals ik die altijd noemde. Ik voelde me invalide, minderwaardig, slecht, waardeloos.
Door de mensen kon ik me niet concentreren. Ik was mijn ouders kwijtgeraakt in de menigte. Ik kon ze niet herkennen, ik wist niet wat hen anders maakte dan de rest van de mensen. Hun geur was bekend voor mij, maar in zo'n drukke, door sigarettenrook bedwelmde ruimte, kon ik hen niet vinden. Schreeuwen leek me niet het beste om te doen, dan zou ik alleen maar meer zielig lijken.
"Als je verdwaald bent, blijf dan op een plek, dan komen wij je wel vinden," had mijn moeder altijd gezegd. Ik had het zo vaak in de wind geslagen, zeker toen ik ouder werd. Ik vond dat ik het zelf wel kon. Ik was immers zestien geworden en ik vond het niet meer nodig om aan het handje vastgehouden te worden, maar ik was echt hopeloos verdwaald en ik had geen idee waar de uitgang was. De Londense metrostations waren ook zo druk, zeker in spitsuur.
Met moeite drukte ik mezelf naar een wand en ging op een bankje zitten. Ik luisterde aandachtig naar de geluiden om me heen. Ik hoorde de metro's voorbijrazen, mensen die druk zichzelf een weg baanden langs andere drukke mensen, maar mijn ouders waren nergens te bekennen. Was ik er zeker van dat ik uit was gestapt bij de goede halte? Ik dacht echt dat ik bij Covent Garden was. Dat had de luidspreker toch gezegd? Of had ik het verkeerd gehoord?
Ik had ondergronds geen bereik en zij ook niet. Bellen had absoluut geen zin. Ik had geen idee wat ik moest doen, behalve wachten en nu baalde ik dat ik niet wist wat ik moest doen. Ik zat daar en wachtte, niet-wetend dat ik eigenlijk al die tijd in de gaten werd gehouden door jou.
Tijd ging voorbij, ik had geen idee hoeveel, maar het duurde lang en mijn ouders kwamen niet. Ik stond op het punt om op te staan om maar zelf een weg naar boven te banen. Misschien kon ik mijn ouders vanaf daar bereiken.
De drukte was afgenomen en ik durfde het aan om boven de grond te komen. Ik stond op en liep met mijn hand tegen de ijskoude muur naar de gang, toen ik over iets struikelde en viel. Ik dacht eerst dat ik tegen een prullenbak aangelopen was, maar dat kon haast niet door de hoogte. Het was te hard voor een bankje. Ik struikelde over jouw tas en dat was geen ongeluk dat ik struikelde.
'Shit, gaat het?' vroeg je. 'Sorry, het was niet de bedoeling om je te laten struikelen.'
Ik lachte wat ongemakkelijk. 'Ik ook niet,' zei ik. Ik zag sowieso helemaal niks, jou en jouw tas dus ook niet. Je had waarschijnlijk de schrik in mijn ogen gezien en mijn starende blik in het niets. Je had het meteen door: ik was blind.
Ik wist niet dat jij dat al lang wist. Dit was geen toeval. Jij stond daar niet "toevallig", maar ik had geen idee.
'Gaat het wel?' vroeg je.
'Ja hoor,' stamelde ik. Ik deed zo mijn best om normaal te zijn. Ik wilde niet dat iemand wist dat ik blind was, ook al was dat eigenlijk best wel duidelijk.
Er viel een ongemakkelijke stilte. 'Kan ik je misschien helpen? Je ziet er verdwaald uit.' Ik ontkende dat je wist dat ik blind was.
Ik twijfelde. Ik wist dat ik niet zelf boven kon komen. Ik was inderdaad wel verdwaald, alleen wist ik niet of ik je kon vertrouwen. 'Zou je me naar boven willen brengen?' vroeg ik. Als je toen nog niet wist dat ik blind was, dan had je het nu zeker door.
Volgens mij lachte je, maar ik kon het niet zeker weten. 'Is goed,' zei je. Ik greep de onderkant van je jas vast, omdat ik niet wist wat ik anders moest doen. Je hand vasthouden, was geen optie en ik wilde al helemaal niet dat jij mij zou aanraken. Dit leek mij de beste oplossing.
Samen liepen we door de gangen. Ik voelde de wind door sommige tunnels blazen, als een koude stroom lucht. 'Hier is de trap,' zei je toen. Ik zette mijn voet op de trede en liep toen achter jou aan omhoog. De geluiden van auto's, bussen en mensen werden steeds luider. 'Laatste trede,' zei je. Ik zette nog een stap en toen waren we buiten.
Ik had gedacht dat je zou zeggen dat je wegging, maar je bleef bij me. Uit mijn zak pakte ik mijn telefoon. 'Heb je hulp nodig met iemand bellen?' vroeg je, maar ik sloeg het aanbod af. Ik was al langer blind dan vandaag.
'Nee, het lukt wel,' zei ik. Ik luisterde naar de voice-over van mijn mobiel om mijn moeder te bellen, maar door de herrie van de wereld om me heen, was het lastig om te horen. Toch belde ik. De telefoon ging over, maar er was geen antwoord. Of ze zaten nog onder de grond, of ze hadden het niet gehoord. 'Verdorie!' zei ik binnensmonds.
'Geen gehoor?' vroeg je.
Ik schudde mijn hoofd. 'Misschien zitten ze nog in de metro. Ah, klote!' Ik wist niet meer wat ik moest doen. Ik hoopte dan maar dat ze mij gingen bellen. Ik luisterde, in de hoop dat ik iets kon vinden wat me kon helpen, maar ik hoorde alleen maar geruis en gesuis.
Jij stond maar bij me, je was nog steeds niet weggegaan. 'Zullen we anders in een Starbucks wat gaan drinken?' vroeg je. 'Dan wachten we daar op je ouders.'
Weer stond ik voor een dilemma. Ik had geen idee wie je was. Ik moest alles doen op gehoor en gevoel, maar ik had geen idee of ik je kon vertrouwen. Ik vertrouwde eigenlijk helemaal niemand. Je had me wel geholpen tot dusverre en ik had geen idee wat ik anders zou doen. 'Goed dan,' zei ik met een zucht. Ik was nerveus. Ik vond het doodeng dat jij de leiding had, maar ik was in een onbekende stad en mijn ouders waren nergens te bekennen.
'Volg mij maar,' zei je met een zachte stem. Weer greep ik je jas en jij leidde ons naar een Starbucks. Je duwde de deur open en de geur van koffie begroette me. Het rook heerlijk. Ik was echt fan van Starbucks, ik kwam er met mijn vriendinnen bijna dagelijks. Soms gewoon om te zitten en ons huiswerk te maken.
Je leidde me naar een tafeltje. Volgens mij zaten we bij het raam, maar zeker weten kon ik niet. 'Wat kan ik voor je halen?' vroeg hij.
'Signature Hot Chocolate,' zei ik met een glimlach.
'Aah, chocolade, huh?' zei je met een lachje. 'Komt eraan.' Ik probeerde, terwijl ik wachtte, nog een keer naar mijn ouders te bellen, maar nog steeds kreeg ik hen niet aan de lijn.
'Nog steeds niks?' vroeg je, toen je weer terug was met een hete mok chocolademelk.
'Nee,' zei ik met een zucht.
'Waarom ben je naar Londen gegaan?' vroeg je.
'Oh, gewoon wat shoppen met mijn ouders,' zei ik. 'We raakten elkaar kwijt in de metro, doordat ik eerst instapte en mijn ouders later. De deuren gingen dicht en zo raakten we gescheiden.' Voorzichtig pakte ik de mok en nipte eraan. Het was heet en ik brandde mijn tong, maar dat negeerde ik. 'Ze zeiden dat ik bij Covent Garden eruit moest, maar ik ben nu niet meer zeker of ik daar eruit ben gegaan.' Je antwoordde niet en ik dacht er niet bij na. Ik sprak ook niet zo luid. 'En jij?' vroeg ik. 'Wat deed jij in Londen?'
Je lachte. 'Ik deed inkopen voor een vakantie,' zei je.
'Oh? Waar gaat die heen?' vroeg ik.
'Canada,' zei je. 'Naar de bossen.'
Ik was er nog nooit geweest, maar het leek me heerlijk om een keer iets te kunnen bezoeken, al zou het voor mij wel niet anders zijn dan alle andere plekken: donker. 'Canada!' zei ik. 'Nog nooit geweest.'
'Het is prachtig daar, je zou er ook eens heen moeten.'
Ik lachte ongemakkelijk. Het was waarschijnlijk niet zo veilig in het bos, waar ik niks kon zien. Even was het stil en dronken we onze Starbucksdranken. 'Hoelang ben je al blind?' vroeg je toen. Ik schrok van de vraag, ook al was het logisch dat je het me vroeg.
'Tien jaar,' zei ik. 'Ik werd blind op mijn zesde.'
'Wat heftig,' zei je.
Ik kon er niks op zeggen; het was mijn realiteit. Al tien jaar leefde ik in de duisternis, maar ik had er nu vrede mee.
Ik wist niet wat ik moest zeggen, maar jij had daar een antwoord op gevonden. 'Ik was ook blind,' zei je toen. Ik geloofde je niet. Het voelde niet alsof je ooit blind was geweest, na wat ik van je had gehoord. 'Ik kan je helpen,' zei je. 'Ik kan je genezen.'
Ik lachte ongemakkelijk. Alsof ik dat geloofde! Artsen hadden maanden geprobeerd mij te helpen en na een jaar proberen, stopten ze. Ik was blind en dat zou zo blijven. 'Dat is aardig,' zei ik, 'maar dat hoeft niet.' Ik nam nog een slok van de chocolademelk. Ook hij slurpte. Nog een keer probeerde ik mijn ouders, maar die namen niet op. "Mobiel nog maar vijf procent" sprak mijn mobiel.
'Nee, oh nee, ga nou niet dood...' Net op het moment dat ik dat zei, ging hij uit. 'Oh...' Zuchtend legde ik hem op de tafel. 'Shit.'
'Ik zou je mijn mobiel willen aanbieden, maar die ligt nog in de auto.' Weer lachte ik, omdat ik niks anders te zeggen had. Ik stond er echt alleen voor. Ik wilde niet mee naar de auto, dat was vast niet nodig. Mijn ouders zouden me wel op komen halen. Tenminste... dat hoopte ik.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top