Vier sterren aan de hemel - Acht

'Tyler?' riep ik. Je naam... het klonk zo niet goed als het uit mijn mond kwam. In totaal waren er nu al tien dagen voorbijgegaan en ik was er nog steeds niet aan gewend, maar toch deed ik het. 'Tyler?' riep ik nu iets later. Ik hoorde je aan mijn deur rommelen en je kwam binnen.

'Harper?' vroeg je toen.

'I-ik...' Ik stotterde en dat was niet per se voor het dramatische effect. Om eerlijk te zijn vond ik het heel moeilijk dat ik moest toegeven. Het voelde als verliezen, alsof ik toegaf aan je. Ik hield mezelf voor dat het allemaal was zodat ik kon ontsnappen. 'I-ik ben er klaar voor,' zei ik toen. 'Ik wil leren.' Dat was geen leugen. Al die dagen had ik gedacht aan de woorden die je had uitgesproken om me over te halen met je mee te gaan. Je zou me kunnen helpen en ik wilde leren. Echt leren.

Volgens mij glimlachte je. 'Dat is heel fijn om te horen,' zei je. 'Zullen we dan meteen maar beginnen?'

Ik knikte. Mijn hart was zo hard aan het slaan, dat het pijn deed. 'Goed, sta maar op,' zei je. Ik deed wat je van me vroeg en stond op. 'Wat weet je van deze kamer?'

Ik begreep je vraag niet. Het was gewoon een slaapkamer, dat was wat ik ervan wist. Elke slaapkamer is toch hetzelfde?

'Nou...' stamelde ik. 'Er staat een bed en een kast en...'

'Goed oké, maar dat bedoel ik niet. Kan je lopen zonder je armen naar voren te hoeven steken?'

Ik durfde het niet. Ik stond niet zo heel vaak op. Ik kende wel mijn weg naar de badkamer ondertussen, maar toch bleef ik een beetje sloffen, om zeker te weten dat ik niet mijn tenen ergens tegenaan zou stoten.

'Loop naar de boekenkast,' zei je. Ik deed wat je zei en slofte naar de boekenkast, maar je was niet tevreden. 'Dat is niet lopen, maar sloffen. Je kan niet je hele leven blijven sloffen, Harper. Je bent een jongedame. Je moet lopen met zelfvertrouwen.'

Dat had ik niet. Het leven had me geleerd dat ik zwak en kwetsbaar was. Ik viel vaak en ik durfde niks meer. Vertrouwen had ik al jaren niet meer gehad.

'Omarm deze duisternis van je. Je ziet niks, dat is een feit, maar je kan wel leren zien, door te luisteren, door te voelen. Het feit dat je niks ziet, hoeft niet meteen te betekenen dat je blind bent. Nu, loop naar de stoel. Lopen, niet sloffen,' zei je.

Ik tilde mijn voeten op, terwijl ik liep. Ik liep traag, met mijn handen maaiend voor me uit. Dat deed ik altijd. Ik was zo bang om te vallen, dat ik nooit snel liep, slofte en altijd mijn armen voor me uitgestrekt had. Ik weigerde dan wel met een stok te lopen, omdat ik niet wilde dat mensen van mijn mismaaktheid afwisten.

'Dat is een begin,' zei je. 'Maar we zijn er nog lang niet. Je kan niet je hele leven zo onzeker voor je uit blijven maaien.'

Ik was het met je eens, maar ik wist niet anders. Ik kon het zelf niet veranderen. 'Draai je om, honderdtachtig graden,' zei je. Ik draaide een halve slag. 'Nu een kwartslag,' zei je. Ik deed wat je zei. 'Een cirkel, een kwartslag, nog een halve slag en weer een kwartslag.' Ik volgde al je bevelen op en ik had werkelijk geen idee hoe je me nu had gestuurd. 'Loop naar voren,' zei je.

'Wat?' vroeg ik. Ik had geen idee waar ik was, hoe ik ervoor stond en waar ik tegenaan zou lopen. 'Vertrouw je me?' vroeg je.

'Nee,' was mijn antwoord. Ik vertrouwde je niet.

Je grinnikte. 'Snap ik,' zei je. 'Loop gewoon vooruit en blijf lopen.'

'Waarom zou ik?' vroeg ik. Ik wist dat ik ergens tegenaan zou botsen en daar had ik niet echt behoefte aan.

'Ik wil je laten weten dat je vertrouwen moet hebben in alles wat je doet.'

Ik zuchtte, je zou het wel weten, toch? Ik liep vooruit en zoals ik al had voorspeld, liep ik tegen het bed aan en viel voorover. 'Nou blij?' zei ik boos.

'Ja,' zei je. 'Goed, blijf dit oefenen. Loop met vertrouwen door je kamer, wees niet bang om ergens tegenaan te lopen. Ja, het doet even pijn, maar je herstelt daar heus wel weer van. Je mag niet meer met je handen vooruitlopen in je kamer. Voor je het weet, doe je het helemaal niet meer.'

'Wanneer mag ik deze kamer uit?' vroeg ik wanhopig. Wat als je me echt opgesloten zou houden? Dat kon toch niet?

'Als je me vertrouwt.' Toen vertrok je weer.

Ik plofte weer neer op bed. Ik vond het echt een onzin wat ik moest doen. Ik ging toch niet in mijn kamer een beetje rondjes lopen? En wat had het voor zin? Als ik de kamer zou leren kennen, betekende niet dat ik eens zomaar alles kende. Wat had ik eraan? Dan zou ik mezelf opzettelijk pijn doen en alsnog niet vooruitkomen. Letterlijk.

Ik ging maar weer op bed zitten en las mijn boek. Je kreeg me echt niet zo ver krijgen dat ik rondjes ging lopen in mijn kamer.

Vier nachten later werd ik wakker 's nachts, omdat ik naar het toilet moest. Ik stond op van het bed en liep, zoals je zei dat het moest, maar het toilet. Ik stootte mijn teen vol tegen de kast aan. Ik voelde de pijn naar mijn hoofd stijgen en weer terug naar mijn teen. Hupsend op mijn andere been, tierend dat ik mijn teen half had gebroken, ging ik naar de wc en deed m'n ding. Toen ging ik weer terug naar mijn bed en sliep tot het morgen was, nou ja, toen ik dacht dat het morgen was.

Er stond al een sandwich voor me klaar. Ik at het broodje op dat je voor me had gemaakt. Een broodje met sla en pesto en kip, als ik het niet mis had. Het smaakte me voor het eerst eigenlijk best wel lekker, ook al wilde ik dat niet toegeven.

Ik was hier nu al bijna twee weken en ik begon er langzaam aan te wennen, al miste ik mijn vrijheid best wel. Ik miste mijn ouders, mijn thuis, school... Zouden ze naar me zoeken? Zouden ze me missen? Of hadden ze geen idee dat ik er niet meer was?

Ik stond op en deed wat je van me verwachtte. Ik wilde het niet, maar je had misschien toch een punt. Ik moest eerst mijn kamer vertrouwen, voordat ik verder kon en dus liep ik die vervloekte rondjes, zoals jij dat wilde.

Ik liep de rondjes, drie dagen lang. Ik hief mijn voeten op en vertrouwde op mezelf. Ik stootte mijn voeten een paar keer, bezeerde me aan mijn schoenen en gaf zelfs een keer een kopstoot aan een kast, maar de pijn deed me niet meer zo veel als eerst. Ja, het deed pijn, maar het feit dat ik durfde te lopen, maakte me zo veel sterker.

Ik had hard getraind, voor vier dagen lang, tot ik op een morgen wakker werd en jij naast mijn bed zat. 'Goedemorgen,' zei je.

Bijna zei ik "hey!" terug, alsof je een vriend van me was. Bijna, maar ik hield me in en zweeg. Je was nog steeds mijn ontvoerder, niet mijn vriend. 'Hoe gaat het trainen?' vroeg je.

'Goed,' zei ik met zo min mogelijk emoties.

'Oké, mooi, sta maar op dan,' zei je.

Ik deed wat je zei, gooide mijn benen over de rand en stond op. De vloer was koud, maar ik begon er steeds meer aan te wennen. Ik begon te lopen, gewoon lopen. Ik liep van het bed naar de deur en weer naar het raam dat jij met een houten plaat had gefikst. Het raam liet nu geen licht meer door, maar dat maakte voor mij toch niks uit.

'Hé, dat gaat echt een stuk beter! Hoe voel je je?' vroeg je.

'Om eerlijk te zijn, best goed.' Ik voelde me sterk en onafhankelijk, iets wat totaal nieuw voor me was. Ik was gewend dat ik zwak was, dat ik niks kon en overal hulp bij nodig had.

'Ben je klaar voor het vervolg?' vroeg je. Ik knikte, ik voelde me alsof ik alles aankon. 'Goed, ik sta ergens in de kamer en kom naar me toe, ga af op het geluid.'

Ik wilde eigenlijk niet naar je toekomen. Ik vond het wel goed dat er zo veel ruimte zat tussen jou en mij. Maar ergens wilde ik de vaardigheid ook wel leren. Ik wilde alleen niet naar je toegaan.

'Deze kant op, Harper,' zei je. 'Deze kant op.' Je bleef de drie woorden herhalen, zodat je tenminste iets te zeggen had. Met tegenzin probeerde ik uit te zoeken waar het geluid nou echt vandaan kwam. Ik liep naar je toe, stapje voor stapje, voetje voor voetje. Tot ik bijna tegen je aan was gelopen. Meteen zette ik weer een stap achteruit, toen ik jouw shirt tegen mijn arm aan voelde schuren. Ik hoefde nog maar een paar centimeter en ik was recht in je armen gelopen. De gedachte deed me huiveren. Ik voelde de tranen opkomen, maar ik drong ze terug. Nee. Ik ben sterk.

'Goed gedaan,' zei je.

Je liep weer weg, ging ergens anders in mijn kleine kamer staan en liet me het nog een keer doen, behalve dan dat je deze keer niet sprak, maar klapte, langzaam. Ik liep de verkeerde kant op, maar ik bleef proberen tot ik er was.

Je bleef de oefening herhalen, tot ik bijna geen fouten meer maakte. 'Goed gedaan!' zei je. 'Morgen doen we het nog een keer en overmorgen ook.'

Ik knikte en zakte weer op het bed. Wanneer kon ik hier weg? Wanneer liet je me gaan? Had je je niet aan je belofte gehouden? Ik had geleerd, ik kon nu al zien. Ik was tevreden!

Maar jij niet.

Ik had hoop dat het snel over was, maar dat was het niet. Nog lang niet. 

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top