Opgejaagd

Het alarm van je horloge gaat piepend af. 

Met je hart in de keel kijk je er een kort moment sprakeloos naar. Het is precies half acht, een tijdstip waarop je normaal gesproken nooit een wekker zet. Waarom gaat hij nu af? Proberen je broers je hiermee een hak te zetten? Waarom zouden ze dat doen?

Je hebt geen tijd om hier verder over na te denken. Na enkele piepjes weet je het geluid stop te zetten, maar je merkt aan de stilte onder je dat het te laat is. Je tegenstanders hebben het gehoord.

"Waar kwam dat vandaan?"

Je sluit je ogen en klampt je vast aan je tak. Je hart klopt dermate hard, dat het geluid wel naar jou moét leiden en afmaakt wat het horloge is begonnen.
Aan het gescharrel onder je bemerk je dat de mannen gestopt zijn met praten en begonnen met zoeken naar de bron van het geluid.
Niet goed.

Met het adrenalineniveau weer torenhoog spiek je tussen de takken door omlaag en ziet op een gegeven moment twee blauwe exemplaren terugkijken. Talmai, die aan die ogen vastzit, zegt, met zijn gezicht in een triomfantelijke grijns: "Ah, hier is ze hoor, mannen."

In zeer korte tijd word je nu door drie paar ogen aangekeken.
Ondertussen houd je je stevig vast en ga je met beide benen aan één kant van de tak zitten. Je zegt, terwijl je een poging doet om opgewekt over te komen: "Goedenavond, kan ik jullie ergens mee helpen?"

Je van de domme houden, misschien helpt het.

Eén van de andere twee begint te lachen en zegt met een sluwe en toch zachte glimlach om zijn lippen: "Nou, nu je daar over begint. Je zou beneden kunnen komen, zodat wij niet naar boven hoeven te klimmen."

Moedig antwoord je: "Jullie zijn mijn spoor tot hier gevolgd. Ondertussen kan je me wel zeggen of ik je mate ben of niet. Is dat zo?"

Aan de korte stilte merk je dat dat niet het geval is. Net zoals hun ogen niet zozeer liefde als wel een veel dierlijker verlangen uitstralen. 

Je zegt zacht: "Verspil je tijd niet aan mij en ga op zoek naar je echte mate."

Ze verspillen inderdaad geen tijd meer, maar dat heeft vooral met praten te maken. Ze kijken elkaar even woordeloos aan en komen dan overeen dat de lichtste van hen de klim gaat wagen. Jip of Pepijn zet zijn gespierde been moeiteloos op de onderste tak en laat je vervolgens alleen nog zijn lichte krullenbol zien.

Jij gaat op jouw tak staan en verbeten begin je omhoog te klimmen. 

Door de zenuwen en je vermoeide voeten - nu bedenk je dat die er gelijkaardig uitzien aan de exemplaren van het gevangen meisje - gaat het niet zo vlot als je wilt. Je glijdt een keer terug en weet nog maar net de tak stevig vast te grijpen. Je adem verlaat snuivend je neus.
Je hebt helaas geen tijd om van de schrik te bekomen. Na een snelle blik naar beneden merk je dat jij misschien niet zo goed bent in klimmen, de ander is dat zeker wel. 

Steeds wanhopiger dwing je je vermoeide ledematen om hoger te komen. De schrammen op je vingers - die je vanochtend hebt gemaakt - gaan weer open, maar je trekt je niks aan van de pijn. Het weeïge gevoel in je maag is vele malen erger.
Dan laat je onwillekeurig een kreet van angst horen als je voet opeens niet meer mee wil: een grote hand houdt je enkel gevangen en begint eraan te trekken. 
Je klemt je armen om de tak waar je dicht bij bent, maar de trekkende kracht is te groot. 

Je roept verstikt naar beneden: "Stop! Ik kom al, ruk me alsjeblieft niet uit de boom." 
Want er is niks anders wat je kan doen. Je voelt de nederlaag in al je botten. 

De ander luistert gelukkig en stopt met kracht uitoefenen, hoewel hij je enkel niet los laat. Begeleid door zijn hand, begin je de afdaling tot je uiteindelijk op 'zijn' tak terechtkomt.

Aan zijn glinsterende ogen te zien, beviel jouw gestuntel hem wel en je voelt hoe je onvrijwillig rood wordt. Je hebt immers niet zoveel kleding aan.
Hij kijkt je aan en tot je verrassing zie je hoe zijn bruine ogen vriendelijk staan. Het monster, wat je in gedachten van hem en de zijnen gemaakt hebt, bestaat misschien niet eens.

Hij geeft je een knipoog en roept naar beneden: "Zorgen jullie voor wat drinken, wij komen eraan." 

Zijn vrienden hebben al die tijd toe staan kijken, maar gehoorzamen nu mopperig. Waarschijnlijk hebben ze niet gezien wat hun kameraad opgemerkt heeft. 

Hij keert zich naar jou en zegt glimlachend: "Na u, dame."

Zwijgend buig je langs hem heen en staat al vlug op de grond. Hoewel je verraderlijke horloge je eerder heeft uitgeleverd aan deze troep, werp je er een vlugge blik op.
Je bent erbij, met nog iets meer dan twee uur op de teller. Je voelt je intens uitgeput.

De man die soepel op de grond landt, zegt: "Pepijn, heb je al wat water voor haar? Ze ziet eruit alsof ze wel wat kan gebruiken."

Door zijn woordkeuze heb jij nu een gezicht bij elke naam, alleen die van het meisje weet je nog niet. 

Terwijl je - ondanks alles - dankbaar wat slokken wegwerkt, doe je slikkend nog een poging: "Wat zijn jullie van plan met mij en haar. Volgens mij zijn wij allemaal geen match."

Pepijn zegt, en zijn knipoog voelt een stuk smeriger aan dan die van Jip: "Dat weet jij en dat weet ik. Volgens mij bestaat mijn mate niet, dus dan kunnen wij het net zo goed gezellig maken?" 

Hij laat het als een vraag klinken, maar omdat dit precies is waar je bang voor was, kan je hem alleen maar sprakeloos aankijken. De angst, die net kabbelend afscheid heeft genomen, neemt exorbitant toe. 

Jip zegt snel: "Maak je maar geen zorgen om hem. Hij raaskalt maar wat. Dit gebeurt alleen als jij het er mee eens bent natuurlijk."

Vragend kijk je nu naar het andere meisje en die haalt enigszins verdedigend haar schouders op. 

Gedecideerd zeg je nu: "Nou, dan kan ik je wel uit de droom helpen. Ik ga dat niet doen."

Je doet een poging om weer naar jouw boom toe te lopen, maar Talmai gaat vlug in de weg staan. 
Met je ogen tot spleetjes geknepen kijk je hem aan. Voordat jullie een pittige discussie kunnen voeren, hoort eenieder een tak knappen. 

Het volgende groepje arriveert op de open plek.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top