Hoofdstuk 3
Tot ik midden in de lucht bleef hangen.
Mijn voeten stonden nog op de pilaar en mijn lichaam was inmiddels parallel aan de grond, maar een vreemde kracht voorkwam dat ik verder naar beneden viel. Ik kreeg de controle over mijn lichaam terug en kon gewoon zo weer rechtop staan, zonder dat het enige moeite kostte. Waar ik net nog bijna dood was geweest, stond ik nu kaarsrecht en stevig bovenop de eerste pilaar.
Had ik weer een Openbaring gekregen? Het had er alle schijn van, maar het voelde anders. Bij mijn vorige Openbaringen had ik in mijn lichaam zelf een verandering gevoeld, maar dat was nu niet het geval. Ik hing stil in de lucht, maar aan mijzelf was er niks anders. Dat zou ik wel gemerkt hebben.
Voor nu maakte het in ieder geval niet uit. Voor nu was het enige dat ertoe deed dat ik nog niet dood was. Met vernieuwd zelfvertrouwen omdat iets me vertelde dat ik ook bij de andere pilaren niet naar beneden kon vallen, sprong ik verder. Binnen een paar tellen was ik aan de overkant.
Ik bekeek mijn volgende obstakel: de poort die ik open moest zien te krijgen. Terwijl ik om me heen keek of ik ergens een hendel kon vinden, viel het me op dat er twee meter onder de stenen pilaren een pad liep. Dat was er net nog niet geweest. Of had ik hem over het hoofd gezien?
Dat waren zorgen voor dadelijk, als ik de man had bevrijd en we weg moesten rennen van het kasteel. Nu was het eerst zaak om die poort te openen. Een hendel zou de makkelijkste oplossing zijn, maar natuulijk was die nergens te vinden. Geen enkel goed beveiligd slot zou zoiets buiten de muren hebben staan. Het mechanisme zou van binnenuit bestuurd worden, daar waar eventuele vijanden er niet bij konden.
Even vroeg ik me af of ik op de een of andere manier gewoon door de poort heen kon lopen, maar ik zag geen enkele weg waarlangs dat kon. Hij was minstens tien keer zo hoog als ik, gemaakt van zwaar metaal, en de ruimte tussen de spijlen was te klein om me tussendoor te wurmen.
De twee duivelvormige torens naast de deur leken ook geen oplossing te bieden. Ze waren half zo hoog als de poort en hadden een twee meter hoge ingang die compleet gevuld was met lava. Ik keek of er een knop of een hendel op de buitenkant van de torens zat, maar ook dat was niet het geval.
'Fynn! Fynn! Hier!' De man in de kooi zwaaide wild met zijn armen, waarschijnlijk om mijn aandacht te trekken.
Hoe wist hij mijn naam?
'Ik weet hoe je de poort en de kooi open kunt maken. In de wachttoren aan je rechterkant zit net boven de kamer met lava een ronde opening. Daarin hebben de bewakers de sleutels verstopt. Pak ze, snel.' Hij wierp een snelle blik in de richting van de grommen die eerder hadden geklonken. Er was geen derde grom meer geweest, maar dat betekende niet dat het veilig was. Het kon net zo goed de stilte voor de storm zijn.
'Weet je zeker dat een sleutel deze poort open maakt? Hij is gigantisch, daar wordt meestal—'
'Ja, ik weet het zeker. Kom, er is geen tijd om te discussiëren. Pak die sleutels.'
Ik keek naar de rechter wachttoren en zag wat de man bedoelde. Precies boven de ruimte met lava was inderdaad een rond gat. Nu ik wist dat de sleutels er waren, zag ik ze meteen hangen. Ze hadden een rode glans door de lava in de kamer onder ze.
Ik stond nog steeds op de plek waar ik na mijn sprongen over de slotgracht was geëindigd, en dat kwam nu goed uit. Vanaf hier liep er een reling in een boog naar de bovenkant van de poort. Als ik op die boog klom, kon ik vanaf daar de sleutels pakken.
Door alle tijd die ik had doorgebracht in het bos was ik een behendige klimmer, dus klauterde ik makkelijk naar boven. Ik kon net bij de sleutels, griste ze van het haakje waar ze aan hingen, sprong naar beneden, en rende het laatste stukje naar de poort.
Verwoed zocht ik naar de juiste sleutel voor het slot, maar ze zagen er allemaal hetzelfde uit. Omdat ik geen idee had welke ik moest hebben, pakte ik de eerste de beste sleutel en probeerde hem uit.
Opnieuw klonk er een grom, deze keer dubbel zo luid als de vorige twee. Het gevaar kwam dichterbij.
'Nee, niet die sleutel. Je moet die links daarvan hebben. Kom op man, ik wil niet dood.'
Ik wilde tegen hem zeggen dat het niet hielp om me druk op te leggen, maar bedacht me dat die irritatie ook niet nuttig zou zijn. Zonder tegen hem uit te vallen, pakte ik de volgende sleutel aan de ring in mijn hand. 'Deze?'
'Ja, die. Die werkt voor de poort en de kooi.'
Ik stak de sleutel in het slot en draaide hem om. Een duidelijke klik vertelde me dat dit inderdaad de juiste was. De poort zwaaide open en ik sprintte door naar de kooi om daar hetzelfde te doen.
Aan de achterkant van de ruimte zag ik een monsterlijk grote schaduw. Behoorde die tot het beest dat zo gromde?
Terwijl ik naar de man liep, ging hij snel even met zijn hand over de bodem van de kooi. Hij deed het nog meerdere malen, en met elke keer werd de frons van zijn wenkbrauwen net wat dieper. Waar was hij mee bezig? Of was het gewoon een raar zenuwtrekje, iets dat hij deed vanwege zijn angst?
Hij zag dat ik gezien had wat hij deed en keek me geschokt aan. Nee, geschokt was niet het goede woord. Betrapt. Hij keek me aan alsof ik hem ergens op had betrapt.
Er klonk een luid geratel in de buurt van de schaduw aan de achterkant, als een kooi die open ging. Ik zag al wat eruit kwam lopen: een gigantische wolf.
Ik had geen tijd om me zorgen te maken om de vreemde acties van de man. Ik moest hem bevrijden en we moesten zo snel mogelijk weg, voor we aan stukken gescheurd werden. Zonder verder tijd te verspillen maakte ik de kooi open en gebaarde dat hij naar de uitgang moest rennen. Hij deed precies wat ik zei, maar pakte tot mijn verrassing ook de sleutels uit mijn hand. Terwijl ik nog naar de poort toe rende, stond hij al buiten en draaide de sleutel om in het slot.
Daar zat ik dan, gevangen in een kamer met een bloeddorstig monster.
In tegenstelling tot bij het moment dat ik in de slotgracht viel, voelde ik nu wel stress. Mijn hart bonkte in mijn keel. De drie meter grote wolf met de rode ogen en scherpe,vaalgele tanden die ik zag toen ik me omdraaide, joeg me meer angst aan dan dat beetje lava buiten.
Maar ik zou niet zonder slag of stoot ten onder gaan. Terwijl de wolf zich over me heen boog en zijn tanden verder ontblootte, keek ik om me heen, op zoek naar iets dat ik misschien kon gebruiken. In de hoek van de kamer vond ik wat ik zocht: een steen, eigenlijk groter dan wat ik normaal optilde met mijn telekinese, maar toch een poging waard. Hij was zwaar, maar doodsangst stelt mensen in staat tot dingen die ze nog nooit eerder voor elkaar gekregen hebben. Vlak voor de wolf weer bij me was en toehapte, kreeg ik de steen eindelijk van de grond. Ik voelde het zweet uitbreken en mijn ademhaling zwaarder worden terwijl ik de steen van de grond af liet komen en naar de wolf gooide.
Het schot was precies raak. De scherpe punt aan het uiteinde van de steen raakte de wolf in zijn linkeroog. Hij gromde van frustratie en kneep zijn oog dicht. Voor even richtte hij zijn aandacht op de pijn die hij voelde in plaats van op mij. Dat gaf me de tijd om te zoeken naar een uitweg.
Aan de achterkant van de donkere ruimte scheen een zwak licht. In dat licht was vaag iets te onderscheiden. Was het een schakelaar? Ik was te ver weg om het met zekerheid te kunnen zeggen, en zelfs als het een schakelaar was, wist ik niet of ik hem wel moest gebruiken. Wie weet wat voor effect hij had. Misschien was het de alarmknop en zouden alle gevaarlijke mensen in dit spookslot wakker worden als ik hem omzette. Dan zat ik nog dieper in de nesten.
Maar er bestond een kans dat ik de poort ermee open kon maken als het inderdaad een schakelaar was, en ik zag niks anders dat redding kon bieden. Zo snel als mijn conditie me toestond rende ik naar de achterkant van de ruimte. Met benen die inmiddels verzuurd waren van al het rennen sprintte ik langs de afgeleide wolf in de hoop dat hij te veel pijn had om mij te grazen te nemen.
Dat was niet het geval. Hij stak zijn poot naar me uit en probeerde me te pakken, maar kon doordat hij maar één oog had niet goed inschatten hoe ver hij moest uithalen. Zijn klap raakte weliswaar mijn been en bezorgde me een pijnlijke schram op mijn schenen, maar hij had de belangrijkere onderdelen van mijn lichaam gemist.
Zonder om te kijken rende ik verder. Wat ik in mijn ooghoeken aan mijn rechterkant zag, deed me huiveren. Er waren vijf afgesloten ruimtes met deuren van ijzeren spijlen, stuk voor stuk gevuld met wolven. Deze waren niet even groot als degene waarbij ik net een steen in zijn gezicht had gegooid.
Nee, ze waren nog minstens drie koppen groter.
Ik probeerde mijn vermoeidheid en de verschrikkelijke pijn in mijn benen te negeren en niet naar de wolven te kijken. Toen ik mijn doel bereikte, zag ik dat het inderdaad een schakelaar was. Geen tijd voor twijfels. Als ik niks deed, was ik sowieso dood.
Ik trok aan de hendel. Er gebeurde precies wat ik gehoopt had; de poort ging open, de weg naar buiten was vrij. Er was helaas één vervelende bijwerking: de wolven waren ook ontsnapt.
Niet alleen de grote poort, maar ook de cellen waren open gegaan. Ik had een soort noodalarm geactiveerd, iets dat waarschijnlijk alle deuren in het gebouw had geopend, bedoeld om alle bewoners te kunnen evacueren bij brand. Of, in het geval van dit kasteel, bedoeld om een roedel hongerige wolven los te laten op één zielige aspirant-Patronus.
Vechten was onmogelijk. Eén wolf was al te veel voor me, laat staan een heel leger. Ik zette het op een rennen, harder dan ik ooit eerder had gedaan. Zo snel als mijn benen me konden dragen ging ik naar de poort. Misschien kon ik het op tijd halen en over de pilaren heen springen, terwijl de wolven misschien bang waren voor de lava en niet durfden.
Dehoop was tevergeefs. Ik kreeg een harde klap tegen mijn zij en voelde ietsscherps over mijn voorhoofd krassen. De pijn werd steeds heftiger en het werdlangzaamaan zwart voor mijn ogen. De wolven gingen mijn lichaam aan stukkenscheuren en me met huid en haar opeten. Ik had gefaald, en zou het met de doodbekopen.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top