4.2
Onder me stond een monster dat ik nog nooit had gezien. Hij zag eruit als wat ik me voorstelde bij een kruising tussen een mens en een draak: rode, geschubde en geklauwde linkerarm, gerafelde en roodbruine vleugels, en vier even grote hoorns op zijn voorhoofd. Het was alsof ik naar een duivel aan het kijken was. Door zijn grote lengte torende hij boven alles en iedereen uit, zelfs boven de boomlange vrouw die naast hem stond.
Haar lengte, die zeker de 1 meter 90 oversteeg, en haar parmantige houding lieten zien dat ze sterk in haar schoenen stond. Haar inktzwarte haar dat in dikke krullen langs haar hoofd viel, zag er net uit als een bos slangen. De jurk die ze droeg, sloot perfect aan op de rest van haar kleurenschema. En die blik in haar ogen, die maakte het geheel af en toverde haar echt om tot slangenkoningin. Iets aan de vrouw kwam me bekend voor, al kon ik mijn vinger er niet helemaal op leggen wat het precies was.
Met ingehouden adem probeerde ik de vrouw en het monster af te luisteren.
'Dus nagenoeg alles is in staat van gereedheid,' zei de vrouw. Die honingzoete, maar toch dreigende en krachtige stem; ik wist zeker dat ik die ergens van herkende.
'De laatste pionnen moeten nog op hun plek gezet worden en dan kan het plan eindelijk in werking treden.'
'Dat werd tijd,' klonk de raspende stem van het monster. 'Ons geduld begint op te raken. We willen bloed zien.'
'Dat begrijp ik, maar geduld is uiterst belangrijk. Ik wil ook niks liever dan het bereiken van ons doel, maar we zouden onszelf in de vingers snijden door zo vlak voor het einde alsnog overhaast te werk te gaan. Jij en je volgelingen zullen nog even geduld moeten hebben voor ze hun bloeddorst kunnen stillen. Maar wees gerust. Jullie tijd zal komen. Mocht alles volgens plan verlopen, dan hoop ik jullie binnen nu en enkele weken van genoeg bloed te kunnen voorzien om weer jaren vooruit te kunnen.'
'Ja, vrouwe Mi—'
Iets in haar blik moest hem afgeschrikt hebben, want hij stopte midden in zijn zin.
'Zwijg, Aurox.'
De ogen van de vrouw schoten rond. Ze bleven net iets langer dan bij andere plekken hangen bij de plek waar ik me verborgen hield. Natuurlijk zag ze niks anders dan takken en bladeren, maar toch leek het alsof ze me recht aankeek. Er liep een rilling over mijn rug.
Net voor ik uit paniek misschien domme dingen zou doen, trok het monster weer haar aandacht. 'Ja, vrouwe, excuses, vrouwe,' zei hij. 'We zullen wachten. We zullen niks doen. Pas als u het zegt.'
'Zo mag ik het graag horen.' Ze knikte naar hem en begon daarna met het maken van bewegingen die ik moeilijk kon plaatsen. Haar lippen bewogen op en neer en ik kon van waar ik zat horen dat ze iets zei, maar ze was te ver weg voor mij om de woorden precies te kunnen verstaan. Er leek zich een soort energie rondom haar te verzamelen. De lucht in een kleine straal om haar lichaam heen leek te gloeien van zwarte deeltjes, een beetje alsof er hele kleine kooltjes om haar heen zweefden.
Het wezen, blijkbaar Aurox geheten, leek het allemaal heel normaal te vinden, want hij gaf geen kik en wachtte rustig af tot ze klaar was.
Toen ze stopte met praten, verplaatsten de kooltjes zich van haar lichaam naar Aurox. Twee tellen later waren zowel hij als de energie in het niks verdwenen. De verdwijning gebeurde zonder geluid en op het oog waren er geen sporen achtergebleven. Hij leek gewoon opgegaan in de lucht. De enige hint van wat er zojuist was gebeurd, was de lichte geur van verbranding die ook in de boomhut te ruiken viel.
Terwijl ik, nog steeds met ingehouden adem, wachtte tot de vrouw eindelijk weg was gelopen en ik weer rustig kon worden, keek ze nog een keer naar boven. Opnieuw keek ze precies naar de plek waar ik zat. Geen millimeter verder naar rechts of naar links. Het kon bijna niet anders dan dat ze een vermoeden had dat ze in de gaten werd gehouden. Tot mijn geluk klopte ze na die blik haar handen af en liep met statige passen verder.
Pas minuten nadat ze weg was durfde ik weer een poging te wagen om normaal te ademen. Mijn hart bonsde nog steeds in mijn keel en ik was helemaal buiten adem van mijn poging om stil te blijven, maar langzaamaan keerde de rust in mijn lichaam terug.
De rust in mijn hoofd liet daarentegen nog wat langer op zich wachten. Hoewel mijn logica me vertelde dat het monster en de heks inmiddels zo ver weg waren dat ik me geen zorgen meer om ze hoefde te maken, vertelde mijn gevoel me nog steeds wat anders. Ze waren dan wel uit het zicht maar dat betekende nog niet dat ik veilig was. Ik kon nog niet kalmeren, dat zou me vast duur komen te staan.
Misschien wist de heks zelfs wel wie haar af had geluisterd. Ik wist nu weer precies waar ze me bekend van voorkwam. Ondanks dat het monster haar naam niet had mogen zeggen, wist ik heel goed wie ze was: Miranda. Ze was een begrip in heel Kartes. Miranda was degene die zorgde voor de kinderen in het weeshuis in het centrum van de stad. Ik was haar ooit tegen gekomen tijdens een wandeling en had haar toen begroet en zelfs mijn naam verteld. Toen had ze me een aardige vrouw geleken en had ik de verhalen over het feit dat ze een lieve weesmoeder was meteen geloofd.
Nu dacht ik daar echter heel anders over. Die duistere blik in haar ogen, haar slangenhaar en haar zwarte magie... alles aan haar schreeuwde dat je voor haar op moest passen. Daarnaast had ze het gehad over een plan dat eindelijk in werking kon treden, een plan dat zou betekenen dat het monster en zijn onderdanen hun bloeddorst konden lessen.
Was haar goede imago dan een dekmantel? Het leek er sterk op.
Ze was in ieder geval gevaarlijk en ik zat hier nog steeds niet veilig. Ze had waarschijnlijk gezien waar ik zat en als zij het wist, dan wist het monster het sowieso ook. Wat nou als ze hem tijdens haar spreuk op de een of andere manier duidelijk had gemaakt dat ik hier verstopt zat? Misschien kwam hij me wel halen.
Ik moest hier weg zien te komen en snel ook. Thuis was ik een stuk veiliger dan hier, moederziel alleen in mijn eigen boomhut. Ineens snapte ik waar de naam Bibberbos vandaan kwam. Het bos zag er nog steeds even rustig uit als altijd, maar ineens meende ik overal monsters te zien. Alsof ik me bevond in een hemel waar de hel zijn sporen had achtergelaten, of andersom.
Zonder nog een keer om te kijken, klom ik de boomhut uit via de touwladder en verstopte ik me in de struiken naast de stam. Terwijl de takjes in mijn rug prikten en de blaadjes mijn gezicht kriebelden, spitste ik mijn oren. De kust leek veilig. Behalve het getjirp van de musjes en het vage geritsel van bladeren door de wind, was er niks te horen. En hoe goed ik ook keek, ik kon in geen velden of wegen een lange, zwarte gestalte vinden.
Mijn hart klopte nog steeds harder dan normaal en al mijn zintuigen werkten nog steeds op het hoogste niveau, maar ik moest mijn zenuwen opzij schuiven. Het was nu of nooit. Miranda was naar alle waarschijnlijkheid weg, en ik moest hier vertrekken voor het monster misschien naar mij op zoek kwam.
Kruipend van struik naar struik, zo af en toe in mezelf vloekend omdat er een takje afbrak of omdat een bosje minder beschutting bood dan ik dacht, kwam ik steeds dichterbij het einde van het bos. Als ik daar was, zou ik het op een rennen zetten. Dan had ik geen dekking meer en kon ik maar beter zo snel mogelijk teruggaan naar huis.
Na enkele minuten kwam ik aan op de eerste, kleinere open plek die altijd op mijn route naar de boomhut lag. Toen ik met mijn ogen knipperde, stond er ineens iemand in het midden van de plek.
Miranda.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top