Hoofdstuk 3. Verdwaald

Caitlyn werd wakker toen iemand haar schouder aanraakte. Langzaam opende ze haar ogen en voelde dat haar handen nog steeds vastgebonden waren achter haar rug. Ze zat met een touw vastgebonden aan een paal, het koord schuurde pijnlijk tegen haar huid. Toen ze voelde dat het touw om haar polsen losser werd, keek ze op om te zien wie haar in het midden van de nacht bevrijdde. Het was een van de krijgers die haar gevangen hadden genomen. Hoewel ze zeker wist dat ze deze krijger nog nooit eerder had gezien in het kamp, kwam hij haar toch bekend voor. Ze opende haar mond om iets te zeggen, maar hij legde een vinger op zijn lippen, ten teken dat ze stil moest zijn.

Hij hielp haar een mantel aan te trekken, dezelfde soort mantel als hij droeg. "Als je ik nu niet help, ben je morgen dood," fluisterde hij zo zacht dat het bijna onverstaanbaar was. Ook zijn stem klonk bekend, maar ze kon niet plaatsen waarvan. Hij gebaarde dat ze hem moest volgen.

Ze volgde hem stilletjes naar de rand van het kamp. Bij de laatste tenten fluisterde hij: "Wacht hier tot je de roep van een uil hoort en kom dan naar me toe." Zonder op een antwoord te wachten, liep hij verder en tikte een wachter op de schouder. Na enkele minuten van zacht gepraat liep de wachter terug het kamp in.

Even later hoorde ze de roep van een uil. Het klonk bijna echt, maar toch niet helemaal. Caitlyn wachtte enkele ogenblikken, haar hart bonzend in haar borst. Ze speurde de duisternis af, op zoek naar de krijger die haar had geholpen. Ze wist dat ze snel moest handelen, want elke seconde telde. Met een diepe ademhaling stapte ze naar voren, voorzichtig en zo stil mogelijk.

Toen ze de plek bereikte waar de krijger met de wachter had gesproken, zag ze hem in de schaduwen wachten. Hij wenkte haar en ze liep snel naar hem toe. "Je moet opschieten, Caitlyn," fluisterde hij. "Er is niet veel tijd, vanaf hier zul je het verder alleen moeten doen."

Ze knikte en wilde vertrekken, maar bedacht zich toen. "Help je Halt ook om te ontsnappen?" vroeg ze.

Hij schudde langzaam zijn hoofd. "Te gevaarlijk, het is al te gevaarlijk dat ik jou help." Hij gaf haar haar bijl aan. "Ga nu, snel." 

Met haar bijl stevig in haar hand draaide Caitlyn zich om en verdween in de nacht, vastbesloten om haar vrijheid te herwinnen. Terwijl ze door het donkere woud rende, voelde ze de koude wind in haar gezicht en hoorde de takken onder haar voeten kraken. Elke stap bracht haar verder van het kamp en dichter bij de veiligheid, maar de gedachte aan Halt liet haar niet los. Zou ze hem ooit nog weer zien? En waarom kwam de man haar bekend voor? Aan wie deed hij haar denken?

Plots wist ze het: de krijger deed haar denken aan haar echtgenoot. Maar ze kon zich niet voorstellen dat hij het zou zijn. Waarom zou hij in de groep zitten die haar al jaren gevangenhield? Het moest iemand zijn die veel op hem leek. Ze schudde de gedachte van zich af en probeerde aan betere dingen te denken, maar waar ze nu aan dacht, was niet beter.

Caitlyn dacht terug aan haar leven van vroeger. Ooit was ze een prinses geweest. Had ze nooit afstand moeten doen van haar titels? Nee, dat mocht ze niet denken. Als ze prinses was gebleven, had ze de liefde van haar leven nooit ontmoet. Ze had van hem gehouden ondanks zijn vele geheimen. Ze waren getrouwd en hadden maanden vol geluk gekend. Dat geluk verdween vlak nadat hun kind geboren was. Haar echtgenoot was eerlijk geweest over zijn geheimen na de geboorte van het meisje.

Haar echtgenoot was de laatste afstammeling van de Troon van Teutoland, een land dat verdeeld was. Het lag al vele jaren onder de heerschappij van De Rat von der Acht Herr. De Troon van Teutoland was vervloekt. De vloek was uitgesproken ten tijde dat de eerste koningin, Freya, heerste over Teutoland. De vloek luidde dat alleen een vrouw van de koninklijke familie kon heersen over het land. Maar iedere koningin kon alleen zonen krijgen en pas na haar dood zou er weer een prinses geboren worden die het koninkrijk kon herstellen. Dit patroon herhaalde zich vele cycli. Freya had de Rat zelf opgericht om op de troon te passen, maar de verre nakomelingen van Rat von der Acht Herr waren corrupt en hielden de macht liever voor zichzelf. Gelukkig was de vloek te breken. Als dat gebeurde, kon de laatste prinses de Rat opheffen zonder het gevaar dat Teutoland uit elkaar zou vallen.

Het besluit haar kleine meisje bij een goede vriend achter te laten was moeilijk geweest, maar het was het veiligste. Het kind moest zonder het gevaar van de Rat opgroeien. Ze had samen met haar echtgenoot gereisd totdat het hem beter leek om uit elkaar te gaan. Ze zou veiliger zijn zonder hem. Ze had vele jaren gereisd in Araluen. En nu, zestien jaar later, vroeg ze zich af of ze ooit echt veilig was geweest. Nee, veilig en gelukkig zijn was voor Caitlyn iets uit een ver verleden.

Caitlyn liep verder door het bos, op zoek naar een uitweg, op zoek naar hulp. De koude lucht omhulde haar als een schuilplaats, maar het gemis van Rafael brandde als een vlam in haar hart. Wat zou hij willen dat ze nu deed? Hij had altijd geweten wat te doen, haar gerustgesteld in de meest chaotische tijden.

Ze stopte even om op adem te komen en keek om zich heen, op zoek naar een teken, een aanwijzing van welke richting ze moest nemen. De bomen leken stil te fluisteren, maar hun boodschap was onduidelijk. Caitlyn wist dat ze een keuze moest maken, een beslissing die haar pad zou bepalen.

Plotseling hoorde ze een geluid achter zich, het geritsel van bladeren en takken. Haar hart bonkte in haar keel terwijl ze zich omdraaide, klaar om zich te verdedigen tegen mogelijk gevaar. Maar in plaats van een vijand zag ze een gestalte uit de schaduwen tevoorschijn komen.

Het was een man met een vriendelijk gezicht en een kalme uitstraling. Hij droeg het uniform van een Grijze Jager, dat haar oudoom Halt ook had gedragen. Een sprankje hoop gleed door haar heen, maar ook twijfel. Ze twijfelde of ze hem kon vertrouwen. Ze greep haar bijl vast, het voelde vertrouwd in haar handen. De krijger had haar het wapen teruggegeven, maar het was een constante herinnering aan het gevaar dat haar omringde.

De Grijze Jager stapte naar voren, zonder vijandigheid. "Je ziet eruit alsof je verdwaald bent. Mag ik je helpen? Ik ben Will Tready, de Grijze Jager van Araluen."

Caitlyn hield haar bijl stevig vast terwijl ze de Grijze Jager Will in zich opnam. Ze voelde een zekere mate van vertrouwen bij zijn kalme uitstraling en vriendelijke woorden, maar ze bleef op haar hoede. "Ik ben Caitlyn," antwoordde ze kortaf. "Als ik inderdaad verdwaald ben, ben ik dat al zeker veertien jaar lang."

Grijze Jager Will keek haar verbaasd aan. Hij leek zich af te vragen hoe iemand veertien jaar lang verdwaald kon zijn. Hij leek na te denken voor hij weer wat zei. Misschien bedoelde ze verdwaald op een andere manier. "Kom je uit Hibernia?" vroeg hij tenslotte. Ze sprak Araluens met een duidelijk Hiberniaans accent.

Caitlyn knikte langzaam, terwijl ze de Grijze Jager voor zich in de gaten hield. Ze vertrouwde hem nog niet helemaal. "Ja, ik kom inderdaad uit Hibernia, Clonmel om precies te zijn." Ze hing haar bijl terug aan haar riem. Ze dacht niet dat de Grijze Jager haar zou aanvallen.

Will knikte begrijpend. Hij wist dat mensen soms op zoek waren naar een nieuw begin, zonder de invloed van hun verleden. "Clonmel is ver weg," zei hij terwijl hij haar weer onderzoekend aankeek. "Maar wat brengt jou naar Araluen?"

Caitlyn voelde zich ongemakkelijk onder de indringende blik van Will. Ze vertrouwde hem niet om te zeggen dat ze pas enkele uren geleden ontsnapt was uit de klauwen van de krijgers. Ze besloot zo min mogelijk over haar eigen situatie prijs te geven en haar antwoord vaag te houden. "Ik had gehoopt dat een ander land, een andere plek, mijn verleden zou doen vergeten. Dat ik hier een nieuw leven kon opbouwen, maar dat lijkt mij niet gegund te zijn."

"Is er een specifieke reden waarom je denkt dat een nieuw leven je niet gegund is?" vroeg Will nieuwsgierig, zijn ogen glinsterend van interesse.

Caitlyn aarzelde even voordat ze antwoord gaf. Uiteindelijk besloot ze dat de Jager die voor haar stond niet te vertrouwen was met haar verhaal. "Je kent mijn leven niet en dat is maar beter ook," zei ze en liep van hem weg, vastbesloten om haar eigen pad te vinden in deze onbekende wereld.

In lente jaar 677

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top