De Geschiedenis van de Pijnboomstraat
We woonden in een straat en we moesten iemand uitvinden die er ook woonde, anders was het geen straat, maar een huis met twaalf schedel-lege onhuizen. Meda en ik leefden van de voordeur, van iedereen die kwam aanbellen maar niet zo ver ging om ook naar ons lapwerk van een asfaltstraat te verhuizen en ons wat gezelschap te gunnen. Alle huizen waren ooit bewoond, dat zag je aan de reclameblaadjes met de door de zon en regen verdunde plasticlagen die uit de brievenbus keken en je smeekten om toch nog hun promo van tien jaar geleden te innen. En aan de brievenbusplaatjes met achternamen in klatergoud of aardbeizuurselrood, aan de verroeste schommels en aan het feit dat alle meubels er nog kant-en-klaar bij stonden. Als je geluk had en toevallig door onze straat reed en maar reed en reed zonder een enkel teken van leven te zien door de ramen die trouwens geen enkel gordijn hadden, en je je afvroeg waarom ze zo ver van elkaar stonden, dan was je opgelucht wanneer je aan het einde kwam en tenminste onze auto op onze oprit zag staan.
Meda en ik waren niet altijd thuis natuurlijk, dus wisten we wel hoe gewone straten eruit zagen en hoe buren soms de hand opsteken naar elkaar of vaker met het hoofd gebogen de boodschappen naar binnen droegen. En we konden wel doen alsof er iemand woonde, dat was het probleem niet. Maar telkens wanneer een van onze vrienden af en toe langs kwam, waren we wel niet zo gek om over het geluidsoverlast van de buur hiernaast te praten zonder dat er ooit een deurbel, laat staan een stereo, uit de bakstenen van onze straat te horen viel. Want als die buur alleen voor ons een naam had, maakte dat het plakaatje met de oneigenlijke noemer Pijnboomstraat niet meer waar.
En toch werden de nooit-starende ramen en de nooit-achter-onze-rug-pratende daken ons te veel. Dus kerstenden we onze nieuwe buur Kleio en dachtten we haar hele geschiedenis uit. Ze werkte aan een doctoraat over de tijd voor elektriciteit en wou zo correct mogelijk werken, zonder enige afleiding en met kennis van zaken. Ze ging enkel naar de nachtwinkel omdat ze supermarktketens niet vertrouwde, dacht dat ze massaal al hun klanten belazerden. Ze werd afgesneden van haar vrienden en familie omdat ze helemaal opnieuw wou beginnen en ze hen haatte voor hun snijdende opmerkingen over haar vreemde gewoontes en gebruiken. Dat was Kleio. Ze was de buur die onze straat maakte.
Meda bracht haar elke ochtend de krant nadat wij hem gelezen hadden. Bij het huis recht tegenover ons met de afgeblakerde witte deur, een dak dat zich in een punt de lucht uitbeet en met grillige blokken omsteend was langs de rand van de straat. Meda's schoenen waren altijd groen van het woekerende gras dat het paadje naar de voorkant verstopte. En wanneer ze gebak terugbracht van de bakkerij waar ze werkte, leverde ze steevast een stuk van de lading af bij Kleio. In het begin wist ik niet waarom ze onze gefingeerde waanvoorstellingen zoveel stappen verder nam. Een poos nadat ze het baksel aan de deur had afgezet haalde ze het toch altijd weer terug. Ze was allergisch aan straatkatten.
Op een keer zaten we samen in de woonkamer, las zij de krant uit en bracht het naar Kleio, zoals gewoonlijk. Ze kwam weer binnen en keek een film. Maar toen ik onze deur uitstapte om de brievenbus te legen, keek ik naar de overkant en viel er geen krant te bespeuren. Ik ondervroeg Meda, doorzocht het hele huis en zelfs de vuilbak, maar de krant was onherroepelijk loos. Vanaf die dag verdwenen alle kranten nadat Meda ze op de uitgerafelde welkomstmat had gelegd. Geen van ons twee bleef de wacht houden om te kijken wie of wat de krant deed verdwijnen, want het gebeurde nooit als we erbij bleven of uit het raam bleven loeren. Maar zodra we ons huis weer ingingen of de straat uitgingen, verhuisde de krant naar andere oorden. Met het gebak gebeurde er niets ongebruikelijks. Meda zette het af, en wanneer een tijdje was verstreken kon ze het zonder problemen terug ophalen.
"Misschien bak ik niet naar Kleio's smaak."
"Doe normaal. Alsof iemand het nieuws verkiest boven een appelflap."
De volgende keer dat Meda gebak van haar werk thuisbracht, nam ik het op me om het offer aan Kleio te brengen. Ik verzekerde Meda ervan dat er toch geen straatkatten in de buurt wonen, dat ik er nooit een had gezien omdat de ervaring hen had geleerd dat er toch niets te vreten viel in een lege straat.
"Bijna lege straat."
"Ja, behalve wij twee."
"En Kleio."
Ik wou haar beter aankijken om te zien of ze het meende of niet, maar ze had het nog lichtwarme gebak al in mijn handen geduwd en was de kamer al uitgelopen. Dus stalde ik het bruingele goed uit op Kleio's mat en liep ik ons huis weer in om met Meda de kapotte keukenkast, waar we ook onze medicatie in bewaarden, te repareren. We wachtten af, langer dan Meda normaal deed, en we gingen weer kijken. Het gebak was weg.
Meda was Kleio's beste vriendin. Ze deden alles samen. Ze liep naar de nachtwinkel en kwam thuis met Kleio's favoriete ijs. Ze begon rood te dragen omdat dat Kleio's lievelingskleur was. Ze bestudeerde de geschiedenis van vuur en olie en alles voor elektriciteit omdat Kleio er praktisch al een professor van was.
Ik zette ons abonnement op de krant stop zodat ze Kleio 's ochtends niet meer zou bezoeken.
"Niemand leest nog op papier."
"Kleio wel! Dat weet je toch?"
Ik at al haar gebak op voordat ze er bij Kleio mee kon leuren. Maar ze bracht steeds meer mee, en ik had geen zin suikerziekte op te lopen zodat mijn vriendin zou stoppen met het geloven in een denkbeeldige buur die haar gebak enkel at wanneer het helemaal was afgekoeld. En Meda bleef maar praten over Kleio, denken over Kleio, dromen over Kleio. Ik kon geen woord tegen haar inbrengen.
"Waarom haat je Kleio zo? Je gaat nooit mee op bezoek. En als ze ons huis binnenkomt, vlucht je naar boven. Wanneer ik over haar praat, doe je alsof je me niet hoort!"
Ik at mijn sandwich en staarde over haar hoofd naar de pas gemaakte keukenmedicijnenkast.
De volgende dag was ik weer in de keuken toen ze thuiskwam. Ze plaatste opnieuw een hele resem gebakjes op tafel voor ze haar spullen ging weghangen in de gang.
"Waarom is de verpakking open? Je wilt geen kruimel meer van mijn gebak eten omdat het voor Kleio is, dat zei je zelf."
Meda kneep haar mond samen, griste de cakes van de tafel en ging op weg naar onze buur. Het keukenmedicijnkastje stond nog op een kier, maar ze had niets gezien. Ik deed het dicht.
De volgende ochtend stond het gebak er nog steeds. Meda was in tranen. De komende dagen bleef ze steeds meer brengen en meer huilen en was ze onmogelijk te spreken. Het werd zo erg dat ik een van onze vrienden uitnodigde om haar tot bedaren proberen te brengen. Maar toen hij aanbelde en we opendeden, vielen al mijn plannen om Meda te overtuigen van haar hallucinaties in het water.
"Voor jullie huis hangt wel een gekke lijkgeur, vinden jullie niet?"
Voor de tweede keer in de geschiedenis van de Pijnboomstraat waren wij als enig huis overgebleven. En als een mokerslag had ik door dat ik de enige was die niet had geweten dat we echt een straat waren geweest.
Dat dat het is.
Dat dat het dan is.
(1252 woorden)
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top