Hoofdstuk 42
"Kom, we moeten verder." Jocelyn wil niks meer te maken hebben met de open plek en de twee dode wolven die daar liggen, waardoor ze aan de zware arm om haar schouder sjort, maar eigenlijk is ze te zwak om de man te helpen. Ze is zelf te gewond. Haar schouder doet vreselijk veel pijn en die kant beweegt ze zo min mogelijk. Als de man een verkeerde beweging maakt, vlamt het door haar heen. Ze bijt haar tanden op elkaar en begint haar stappen te tellen om zichzelf af te leiden.
"Stop," kreunt de ander, nadat eenmaal de gewraakte plaats aan het oog is onttrokken, en Jocelyn luistert direct naar die woorden. Ze wil zijn arm voorzichtig van haar af tillen, zodat ze hem bij een boom kan leggen, maar merkt tot haar verrassing dat hij dat zelf al doet.
Weerwolven helen snel, maar een minuut geleden was hij daar nog niet toe in staat geweest.
Dit is natuurlijk ook geen normale weerwolf. Hij was voorbestemd om een Alfa te worden.
Zorgvuldig herschikt ze de prop van haar shirt en ziet dat de wond is gestopt met bloeden. Toch is ze niet blij, want het betekent slechts uitstel van executie. Ze zal sterven aan het gif dat door haar bloedbaan circuleert en daarom is het tijd om alle wrok en onbegrip achter zich te laten.
Langzaam heft ze haar hoofd en kijkt naar de grote, prachtige man die daar voor haar staat en niet heeft bewogen totdat zij eraan toe zou zijn.
"Jocelyn." Haar naam voelt aan als een balsem voor haar ziel en ze wentelt zich in het gevoel die zijn stembuigingen haar geven. Ze kijkt in zijn donkere ogen die zijn voorzien van gouden spikkeltjes: veroorzaakt door het zonlicht dat door het bladerdek breekt.
Ze grijnst naar hem, haar zielsverwant, en herhaalt zijn intonatie: "Sander."
Hoewel ze constant verwacht dat hij degene zal zijn die in zal storten, lijkt zijn houding met elke seconde krachtiger te worden, terwijl dat van haar niet gezegd kan worden. Jocelyn wankelt en wordt direct door hem opgevangen. Nu is zij het, die door hem wordt neergelegd.
Het mos dat tegen de betreffende boom groeit is zacht, maar zelfs als haar blote rug tegen de ruwe bast zou schuren, zou ze dat niet erg vinden. Haar echte pijn woedt vanbinnen. Slechts haar gebroken sleutelbeen weet dat een beetje te evenaren.
"Blijf bij me," smeekt ze hem, ze is er zeker van dat dit haar laatste ogenblikken zijn. Die wil ze niet alleen doorbrengen. Ze is onuitsprekelijk dankbaar dat ze die momenten met hem mag hebben.
"Ik ga nergens heen," zegt hij geruststellend en Jocelyn gelooft hem. Vermoeid leunt ze tegen de stam en zo voelt ze het leven gestaag uit haar wegvloeien. Ze schrikt nauwelijks als zij zijn voorzichtige vingers voelt, terwijl hij de wond aftast. Het zou haar misschien iets kunnen schelen dat ze vanaf haar heupen naar boven naakt is, net zoals hij dat compleet is, maar de sfeer is allesbehalve seksueel.
Bovendien worden haar borsten bedekt door een korst aan bloed: een mengsel van haar eigen, die van Sander en ook enkele vegen van haar vijand: toen ze die genadeloos doodde en van haar zielsverwant af trok.
Sander kreunt en Jocelyn tast met haar ogen zijn lijf af om de zienderogen genezende wonden te checken. Waar bevindt zich zijn pijn die zo rauw uit zijn ogen straalt? Maar het gaat niet om hem, het gaat hem om haar. "Heeft hij je gebeten?" De woorden komen hortend uit zijn mond. Hij beseft nu pas echt wat zij ook al begrepen heeft.
Jocelyn knikt bijna onmerkbaar. Zij zal sterven, waarschijnlijk vandaag al - en anders zeker morgen. Zoiets duurt nooit lang, daar is ze van overtuigt.
"Nee!" De kreet van Sander galmt door het lege stukje Woud waarin zij tweeën zich bevinden. Zijn stem wordt zachter, zo zacht dat ze hem bijna niet verstaat, terwijl haar bloed door haar lijf kolkt. "Ik heb je net weer gevonden, ik kan je niet missen."
Zwakjes probeert Jocelyn naar zijn haren te reiken om hem op die manier te troosten. De afstand lijkt niet lang, maar toch slaagt ze er niet in. Haar stem is niet meer dan een fluistering als ze het volgende voorstelt: "Misschien kan je helpen?"
Hij is haar zielsverwant. Als íemand het kan, is hij dat wel.
Toch wilde ze dat ze het niet had bedacht, als ze de hoopvolle blik in zijn ogen ziet en zijn gretig gespannen vingers opmerkt.
"Ja, ja! Wat moet ik doen?"
Jocelyn lacht, maar het kost zoveel moeite om haar mondhoeken op te tillen. "Ik zou het niet weten, ik heb nog nooit eerder een zielsverwant gehad."
Sander kijkt koortsachtig om zich heen: wat kan hij doen om haar te helpen, te begeleiden?
"Misschien moet jij me ook bijten?" suggereert Jocelyn. Baat het niet, dan schaadt het niet.
"Je hebt zoveel bloed verloren." Ze ziet dat hij het wel wil, maar bang is voor wat hij aan kan richten.
Haar schouders ophalen, wat behoorlijk scheef gaat, kost net zoveel moeite als eerder haar mondhoeken, maar de boodschap is in ieder geval duidelijk.
Sander heeft er nog nooit zo bang uitgezien, maar hij buigt zich naar haar toe. Schor zegt ze: "Kus me."
Hij knikt gespannen en verlegt zijn koers. Jocelyn verwacht er niet veel van, verzwakt als ze is door het bloedverlies, maar niks is minder waar. Een warme gloed trekt door haar heen en al haar zintuigen richten zich op dat fijne gevoel dat hij veroorzaakt. De zoen stelt eigenlijk niks voor - is zelfs kuis te noemen. Met een zachte glimlach om haar lippen denkt Jocelyn terug aan hun eerdere zoen, op de bosweg naar het paleis in Blauwewater. Ze ontspant volledig en voelt hoe hij vervolgens een spoor van kusjes op haar kaak zet, om daarna nog meer richting dat ene speciale plekje in haar hals te gaan. De beet die hij daar dan zet, voelt aan als iets natuurlijks. De intense pijn die ze - ondanks haar eigen voorstel - had verwacht, is nergens te bekennen. Het contrast met de beet van de uitgestotene had niet groter kunnen zijn.
Ze voelt het verschil onmiddellijk: de levenslust die door haar aderen stroomt en haar ogen die direct alles helderder in zich op kunnen nemen.
Verward probeert ze direct overeind te komen, maar Sander houdt haar zachtzinnig tegen. "Rust, mijn liefste," zegt hij zacht.
De moeheid overspoelt haar, alsof haar lichaam op die woorden aan het wachten was, en daarom knikt ze.
"Kom bij me liggen," zegt ze; vraagt ze. En dat doet Sander.
Verscholen in zijn beschermende armen, zijn hete lichaam tegen haar rug, kost het haar beduidend weinig moeite om de genezende slaap op te zoeken.
Alleen in haar onderbewustzijn hoort ze zijn laatste woorden: "Vannacht is het volle maan, dan zal je je wolf ontmoeten."
Er klinkt spanning in zijn stem, maar ook vreugde. Hij is overtuigt van haar kracht en haar overleven. Het maakt dat zij de zo broodnodige slaap rustig in gaat. Ze nestelt zich nog dichter tegen haar zielemaat aan.
***
"Jocelyn, mijn liefste. Wakker worden." Slaapdronken richt zij zich op en merkt dat de middagzon plaats heeft gemaakt voor een zilveren bol aan de hemel. De maan is op zijn rondst en dat betekent dat zij exact om middernacht in haar wolf zal veranderen.
Direct raast de spanning door haar heen: ze reageert paniekerig en haar vingers trillen, wat gelijk door hem wordt opgemerkt.
"Rustig, ik ben bij je," bromt zijn stem en Jocelyn verstart. Dat is waar, hij is bij haar. Hun verstandhouding was zo gecompliceerd, maar ze kan geen haat meer voor zijn daden voelen nu hij haar leven heeft gered.
Ze kan de band tussen hen voelen pulseren. Alsof het op iets groots wacht: haar verandering.
"Over enkele minuten is het middernacht," geeft Sander aan. Hij draait haar hoofd dusdanig dat ze hem aan moet kijken en zwijgend kijkt ze naar zijn knappe gezicht, terwijl ze bijna verdrinkt in zijn mooie ogen. Ergens in haar achterhoofd merkt ze dat hij nog steeds compleet naakt is, maar ook dat zij zich daar ongemakkelijker bij voelt dan hij dat doet. Hoe dan ook: daar ligt de focus niet op. Het kost hen geen moeite om zijn staat te negeren, want ze hebben belangrijker zaken aan hun hoofd.
Zullen de kansen dan toch een keer in haar voordeel zijn? De gedachte om de rest van haar leven met deze prachtige man door te moeten brengen, een lot dat hen als zielsverwanten beschoren is, doet haar hart sneller kloppen. Van geluk, welteverstaan.
Sander blijft haar aankijken en dan ziet ze zijn ogen verduisteren. Hij kijkt weg en geschrokken probeert Jocelyn vast te stellen waarom hij zo reageert. "Het spijt me zo, Jocelyn, van je ontvoering," barst hij dan los. "Voor mijn wanhopige actie met Amanda." Het kost hem duidelijk moeite om die laatste zin uit te spreken, maar weet ook dat het nodig is, willen ze een gezond en gelukkig leven hebben, samen.
Jocelyn legt haar goede hand op de zijne. Ze voelt zijn warmte en verwondert zich over het verschil in zijn diepbruine en haar eigen bleke huidskleur, versterkt door het heldere maanlicht. Hij straalt macht uit, mede doordat hij zo donker is, maar ze heeft zich nog nooit veiliger gevoeld dan op dat moment, met hem. Bij hem.
Ze lacht verdrietig: "Dat is vergeven," zegt ze zacht. "Maar wil jij mij ook vergeven. Ik heb je nooit een kans gegeven. Niet in mijn tijd in Blauwewater en al helemaal niet daarna."
Ze buigt haar hoofd, maar ziet vanuit haar ooghoeken hoe hij grimast, nu hij gedwongen wordt terug te denken aan die tijd. Hij heeft destijds zijn zielsverwant ontmoet, maar heeft niet het geluk mogen ervaren die erbij hoort.
Zeker van zichzelf draait ze zich voorzichtig om in zijn armen en slaat haar rechterhand om zijn nek. De linker hangt er maar wat bij. Hun zoen is diep en intens, Jocelyn voelt het tot in haar tenen. De hitte wervelt door haar heen en haar ogen zijn geloken als ze zich uiteindelijk van hem loshaakt.
Sander kijkt haar verschrikt aan en onwillekeurig schrikt Jocelyn ook. Wat is er aan de hand?
"Je kan nu elk ogenblik veranderen. Ik heb hier geen exacte tijd bij de hand," verklaart hij haastig. "Aan de stand van de maan te zien, is het elk moment zo ver."
"Wat moet ik doen?" Jocelyn krimpt ineen als ze haar eigen zwakke stem hoort. Haar angst is duidelijk merkbaar voor haar en voor hem.
"Je uitkleden is misschien niet nodig," reageert hij, en wijst naar haar verpeste, met bloed overgoten broek. "Houd er rekening mee dat alles wat je aan hebt, stuk gaat. Jouw wolf is groter dan je mens, dus je hebt de ruimte nodig." Sander aarzelt, maar vraagt dan: "Wil je dat ik me in mijn wolf verander, of liever dat ik even wegga?"
Uit zijn hele wezen straalt zijn eigen keuze: hij wil bij haar blijven, maar Jocelyn voelt een nieuwe stoot warmte door haar hart trekken, nu hij die optie bij haar laat.
"Blijf bij me, in je wolf," verzoekt ze direct.
Hij neigt zijn hoofd en helpt haar opstaan, waarna hij zelf lenig overeind komt. Jocelyn voelt haar keel droog worden. Hij is zo lang en breed. Natuurlijk wist ze dat wel, maar op de een of andere manier was ze de macht vergeten die hij uitstraalt.
Sander legt zijn hand tegen haar wang en zorgt ervoor dat ze hem in de ogen kijkt. Ze knippert even als ze de oneindige bezorgdheid ziet.
"De pijn is kort en intens. Als je eenmaal in je wolf bent veranderd, is dat weg. Slechts je alter ego blijft over."
Prompt wordt Jocelyn nog zenuwachtiger, maar ze is blij met de waarschuwing.
Verkrampt verplaatst ze zich in het midden van een groepje bomen en knikt naar Sander. Ze is er klaar voor.
"Ik hou van jou," zegt Sander, en hij doet een flinke stap achteruit, maar laat haar blik geen moment los. In de helft van een seconde staat hij in zijn zwartharige alter ego, net buiten de kring, en geeft haar alle ruimte.
Jocelyn haalt scherp adem om zijn woorden in zich op te nemen, om ze daar te verwerken, als de maan op zijn sterkst aan de hemel komt te staan.
De pijn is net zo heftig als Sander aangaf. In verrassing kromt ze haar rug en wil schreeuwen. Het komt eruit als een jank. Van binnen voelt ze botten breken, buigen en veranderen - en dat alles in een fractie van de tijd.
Zijdezacht haar schiet uit haar gehele lichaam. Het glinstert in het maanlicht en lijkt dezelfde kleur te hebben. Tanden groeien sneller dan haar snuit, en haar mond, haar bek, voelt heel kort overvol aan.
Ze ziet het niet, maar ze weet dat haar ogen rood opgloeien. Heel even balanceert ze op haar achterpoten, waarna ze automatisch naar voren buigt, om alle vier de poten op de grond te zetten. Pluimen gras komen dichter bij haar kop dan ze gewend is in haar menselijke lengte en ze snuift er voorzichtig aan. Ze klemt haar messcherpe tanden op elkaar en gromt, wat zich dan uit in een brul: een huil naar de maan.
De wereld komt tot leven om haar heen, en verstilt tegelijk. Bosdieren stoppen met bewegen, met ademen, en verschuilen zich waar ze maar kunnen. Bomen ritselen zachtjes met hun blad, maar hun tonen zijn zoveel intenser dan even tevoren. Het doet haar denken aan haar tijd met Selenes kracht, toen ze het gebladerte op zo'n diep level begreep.
De wind ruikt goddelijk. Het kabbelende water, waar ze in een vorig leven haar beker heeft gevuld, heeft ineens een ontzettende aantrekkingskracht op haar.
Althans, dat is totdat haar blik opeens op de wolf valt. Sander. Zijn blik is gepassioneerd op haar gericht. Zijn ogen staan gespannen en hij rimpelt zijn snuit. Diverse emoties schieten door hem heen en Jocelyn verbaasd zich erover hoe goed ze die kan benoemen, met hem en haar in hun wolf.
Trots, liefde, verrassing, een vraag.
Voorzichtig zet ze een stap naar hem toe. Haar lichaam lijkt automatisch te weten hoe dat werkt: met vier poten. Sander beweegt ook, langzaam - waarschijnlijk om haar niet te laten schrikken - en met sluipende tred komt hij dichterbij. Zijn wolf is gigantisch en Jocelyn voelt zich nietig, nu haar eigen balanspunt zo laag is.
Ze blikt omlaag, checkt haar borst en poten, zo benieuwd is ze naar haar vacht. Waar Sander diepzwart is, zodanig dat hij wel licht lijkt te absorberen - zonder het ooit vrij te geven - is haar eigen van een kleur die het maanlicht draagt en uitstraalt. Het schijnt zilverachtig om haar heen: glad en als van zijde. Is het gezichtsbedrog, of ziet zij er daadwerkelijk anders uit dan de gemiddelde wolf?
Ze had verwacht dat haar vacht zandkleurig zou zijn, omdat haar vaders wolf die kleur draagt. Speelt het zilveren maanlicht haar parten?
'Jocelyn.' Haar naam klinkt op een manier zoals ze dat nog nooit heeft meegemaakt en geschokt kijkt ze weer voor zich, waar Sander inmiddels dicht bij haar staat. Zelfs met haar aangescherpte gehoor en de ongelijke bosgrond - vol met krakende obstakels - heeft ze hem niet dichterbij horen komen.
Het timbre van zijn stem klinkt door. Hij heeft contact weten te leggen in hun hoofd.
'Ik hoor je,' reageert ze, terwijl ze hem diep in de ogen kijkt. 'Sander.'
'Mag ik dichterbij komen?'
Jocelyn knikt met haar kop en voelt zijn aanraking praktisch direct. Zijn snuit raakt haar teder bij haar slaap en ze voelt de aantrekkingskracht door zich heen pulseren. Haar lichaam voelt aan alsof het openbreekt als een bloem en ze neemt zoveel gewaar van hem. Hun band was er altijd al, maar nu is hij verstevigd. Aangescherpt.
Zij horen bij elkaar en er is niks - zelfs niet hun eigen trots en koppigheid - dat hen nog uit elkaar kan houden.
'Mijn zielsverwant,' denkt ze. Ze merkt hoe er een randje bezitterigheid om haar gedachten komt, zodra ze die woorden denkt.
'Ik ben van jou en van niemand anders,' beaamt Sander. 'Je bent prachtig.'
Direct neemt de onzekerheid de overhand. Ze gelooft hem, ergens, maar is zich ervan bewust dat ze anders is. Anders dan hij, maar ook anders dan iedere andere weerwolf die ze in hun dierlijke gedaante heeft gezien. Zelfs anders dan Max, de albino-wolf.
'Wat is er?' behalve die woorden, komen ook zijn gevoelens mee. Als je in je wolf bent, kan je niet liegen.
Hij is bezorgd om haar reactie, heeft geen idee waar het vandaan komt. Zijn liefde voor haar is overweldigend en maakt dat ze zich geborgen voelt. Bij hem is ze veilig.
'Ik ben anders.' Ze wil de grijze bezorgdheid niet zijn kant op sturen, maar zou niet weten hoe ze dat moet voorkomen.
'Ja, je bent anders,' beaamt hij. Hij weet direct wat ze bedoelt. Hij heeft in zijn leven nog meer getransformeerde weerwolven gezien dan zij. Zijn geruststelling voelt louterend, terwijl hij beelden van haarzelf naar haar stuurt. Dit is hoe hij haar nu ziet en zij ziet thans hetzelfde.
Er komt een majestueuze wolf op haar netvlies, met een prachtige glanzende vacht. Ja, ze is anders. Haar snuit is wat ronder, haar ogen zijn groter. Haar klauwen... anders, hoewel net zo dodelijk: te zien aan de glanzende scherpheid.
Haar vacht is het grootste verschil: de aanleiding voor haar weifelende gedrag.
Geen enkele wolf glanst zoals zij dat doet.
'Mijn koningin,' denkt Sander. Ook zijn gedachten zijn doorspekt met bezitterigheid. Een vurige trots volgt. 'Van míj en van niemand anders.'
Hij zal alles doen om haar te beschermen, zelfs doodgaan, als dat betekent dat zij ongedeerd zal blijven.
'Kom je mee rennen?' stelt ze dan voor. Haar poten jeuken om in beweging te komen. Haar hele lijf zindert. Ze wil hard rennen, maakt niet uit waarheen. Haar gedachten worden ondeugend. Vaag bedenkt ze dat haar gebroken sleutelbeen geheeld is, samengesmolten met de andere veranderingen in haar botten. 'Pak me dan, als je kan,' herhaalt ze het spelletje dat zij in haar jeugd zoveel met haar moeder heeft gespeeld.
Lenig draait ze om haar as en vliegt als het ware dieper het Woud in. Hij geeft een blaffende reactie, het is bijna een lach, als hij zich even inhoudt om haar een broodnodige voorsprong te geven.
Ze weet dat ze geen kans maakt, aangezien ze zo op elkaar gefocust zijn. Als ze dicht genoeg bij elkaar zijn en allebei in hun wolf, zullen ze de ander altijd terugvinden.
Verstoppen is geen optie.
Uitgelaten zigzagt Jocelyn door de eeuwenoude bomenrijen. Struikgewas en laaghangende takken, net zoals onverwachte kuilen en het glinsterende lintje water, dwingen haar bij de les te blijven en ze merkt zelfvoldaan op hoe haar poten op de mossige, met bladeren bedekte grond roffelen en even daarna door het kleine stroompje plonzen. Ze rolt zich er compleet in, blij als ze is met het frisse water, om even daarna haar vacht uit te schudden. Honderden druppeltjes vliegen alle kanten op, glinsterend door de stralen van de maan die diverse facetten van de druppels raakt.
'Jocelyn, waar ga je heen?' de gedachten van Sander zijn vol plezier. Blij omdat zij blij is.
'Kom daar maar achter,' haar innerlijke stem jubelt, terwijl ze uit het water springt en een abrupte hoek maakt. Hij zal er even door in de war raken, hoe kort ook. Het zal haar voorsprong vergroten.
In haar binnenste merkt ze op hoe ze de link met hem kan dempen en doet dat gelijk. Nu zal hij geen beelden meer doorkrijgen van de bomen die langs haar flitsen.
Het gevoel is direct anders. De leegte in haar gedachten volledig. Aarzelend verstapt ze zich kort, waarna haar poten automatisch weer in hun eerdere ritme terugvallen. Toch is de glans weg. De fijne spanning.
De schok is groot als hij haar opeens in de flank aanvalt. Zijn tanden zijn in, hij zal haar nooit pijn doen, maar de inslag is intens. Ze rollen over elkaar heen, totdat ze tegen een witte berk tot stilstand komen. Jocelyn wil lachen, een plagende opmerking maken, maar zwijgt verward als ze zijn wild rondtollende ogen en zijn machtig op en neer gaande borstkas in zich opneemt.
Hij lijkt in paniek. Haastig opent ze de link opnieuw. 'Doe dat alsjeblieft nooit meer,' reageert hij gelijk. Hij leek onmachtig om die link zelf weer op te starten. 'Ik wist niet waar je was.'
'Sorry,' haar spijt golft om het woord heen. 'Ik weet nog niet goed hoe het werkt. Ik wilde het je niet te makkelijk maken.'
Sander gaat verliggen en zorgt er op die manier voor dat Jocelyn precies tegen hem aan past. Ze voelt hem licht zuchten en dan denkt hij: 'Een dergelijke gedachtelink is een vreemd iets. Alleen een Alfa kan er één maken voor een hele groep, al kunnen individuele wolven - zoals wij nu - gewoon contact met elkaar leggen. Echter,' en nu lijkt hij bij het deel van zijn verhaal te komen waar hij naar toe aan het werken was, 'als één van de twee de link verbreekt, is het aan diegene om hem weer te openen.'
Hij stoot haar even aan, wat zorgt voor een rilling van genot bij haar, en vervolgt: 'Ik raakte in paniek.'
Zoiets meende zij al aan zijn gedrag op te merken.
'Ik zal het niet meer doen,' belooft ze plechtig. Hij geeft haar een wolvengrijns en ze voelt zijn opluchting.
Ze liggen daar even en Jocelyn ziet de grote verschillen in de kleuren die ze dragen. Het is nog heftiger dan in hun mens. Toch voelt het goed aan, zij samen.
Haar vachtkleur brengt ineens een flard herinnering bij haar boven, maar dat verdwijnt direct weer. Alleen de wetenschap dat het met haar kindertijd te maken heeft, doet haar innerlijke mens fronsen.
Sander eist haar aandacht op: 'Zullen we ons weer in onze mens veranderen?' stelt hij voor. Jocelyn merkt hoe ze verstijft. Hoe moet dat? De verandering naar haar wolf ging buiten haar om. De drang van haar lichaam was gewoonweg te groot.
'Tast in je binnenste,' denkt Sander. Hij stuurt zijn gevoel mee, waar geen beelden aan vastkleven. Toch is de plek haar bekend, daar zat ooit de kracht van godin Selene.
Het is een combinatie van de wens en een innerlijke knop, die zorgt voor de verandering. De pijn is net zo hevig als eerst, maar ook net zo kort. Eerlijk gezegd was ze alweer vergeten hoe haar eerdere transformatie voelde, totdat ze het nu opnieuw meemaakt.
Vlak bij de berk liggen nu twee mensen, zij en hij, in elkaar verstrengelt. Haar gebroken sleutelbeen is door de verandering definitief geheeld en slechts de kloppende pijn van de mislukte en de gelukte markering laten haar herinneren aan de vorige dag.
Traag draait Jocelyn zich dusdanig dat ze elkaar aan kunnen kijken. Heel even gebeurt er niks, maar dan buigen ze tegelijk hun gezicht naar de ander toe.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top