Hoofdstuk 4
Inmiddels heeft William enkele woordjes gezegd, maar het blijft bij een paar, terwijl hij afwezig lijkt en slechts zijn vrouw met slaafse volgzaamheid bekijkt. Jocelyn komt er niet echt achter hoe hun relatie precies in elkaar steekt en ze besluit dat los te laten. In principe maakt het niet uit, ze is veel te dankbaar voor hun gezelschap.
Isabel is er door voorzichtig vragen achter gekomen dat Jocelyn een halfwolf is, maar wel bekend met de weerwolfwereld. Ze heeft ook niet geheim kunnen houden dat ze niet in een wolf kan veranderen, omdat dat de reden is dat ze vele kilometers lopend afleggen.
Omdat de tocht op die manier natuurlijk veel langer duurt, heeft Isabel wel aangeboden dat Jocelyn af en toe op een wolf meerijdt, iets waar ze momenteel al enkele uren gebruik van maakt. Daardoor zijn ze ruim een week onderweg en bijna bij het eindpunt van de andere twee. Jocelyn heeft aan het begin niet toegegeven dat ze nog nooit op een wolf heeft gereden en kijkt nog steeds vol ontzag naar het ontzagwekkende zwarte dier waar ze nu op rijdt. Dit is William, terwijl Isabel een donkerbruine wolf heeft, praktisch even groot als de wolf van William. Jocelyn is zelf opgegroeid in een Alfa-familie en weet daarom dat William groot is voor een normale wolf, maar zeker geen Alfa, terwijl Isabel - als vrouwtjeswolf - juist gigantisch uit de kluiten gewassen is. Zij heeft nog nooit een vrouwelijke Alfa ontmoet en neemt zonder meer aan dat Isabel daar precies de juiste schofthoogte voor heeft.
De twee majestueuze dieren remmen op dat moment af - alsof het is afgesproken, wat waarschijnlijk ook het geval is - en even later stapt Jocelyn af. De wolven draven naar wat bosjes, om even later als hun menselijke alter ego's weer tevoorschijn te komen, aangekleed en wel. Het zal tijd zijn voor pauze en Jocelyn reikt al naar de tas met voedsel om mee te helpen dat klaar te maken.
Isabel trekt de tas echter weg en zegt: "Jocelyn, wij zijn bijna bij onze bestemming aangekomen. Middelpunt is op enkele honderden meters hier vandaan en de beleefdheid schrijft voor dat wij als mensen daar aankomen. Wil je ons vergezellen?"
Jocelyn kijkt standvastig. Ze heeft meerdere dagen de tijd gehad om hier over na te denken en beseft: "Als ik nu met jullie mee ga, zal ik waarschijnlijk blijven. Jullie zijn zo goed voor mij geweest, ik weet dat dat geen probleem zal zijn en daar ben ik jullie ontzettend dankbaar voor. Maar mijn hart roept dat ik naar Havenpoort moet, dus ik wil dan bij deze afscheid nemen van jullie zeer gewaardeerde gezelschap."
Isabel kijkt alsof haar dat niet verrast, en dat zal ook niet het geval zijn: daarvoor hebben ze het te vaak over haar toekomst gehad. Ze lacht kort en zegt hartelijk: "Dan wil ik jou daar niet bij in de weg staan en zullen onze wegen hierbij scheiden."
Als Jocelyn op het punt staat om een welgemeend bedankje te uiten, onderbreekt Isabel dat: "Die van jou en mij welteverstaan. Ik heb er namelijk even over nagedacht en ik vind het niet prettig dat ik jou alleen door het Duistere Woud laat trekken. Daarom is dit ook geen verzoek, maar een eis, als ik zeg dat William met jou meegaat tot je bij je bestemming bent."
Terwijl de jonge vrouw voelt hoe haar mond openvalt door dit genereuze aanbod, vervolgt de ander: "Ikzelf heb zaken af te handelen, dus ik kan helaas niet mee. Maar William is betrouwbaar en sterk en zal je probleemloos door het Woud begeleiden."
Daar is Jocelyn ook van overtuigt en ze beseft dat ze zichzelf in de vingers snijdt als ze nu gaat protesteren. Daarom slikt ze de woorden in - haar ingegeven door misplaatste beleefdheid - en zegt: "Dat aanbod neem ik heel graag aan. Dankjewel Isabel, voor alles wat je voor mij hebt gedaan en blijft doen."
Isabel lacht en zegt: "Mocht je ooit weer verder willen kijken, vergeet dan vooral niet om Middelpunt met een bezoekje te vereren. Ik heb het vaste vermoeden dat onze verhaallijnen elkaar nog eens zullen kruisen."
Ze spreidt haar armen en zonder zich te bedenken loopt Jocelyn in die uitnodiging en koestert zich in de warmte die het moederlijke gebaar haar geeft. Vervolgens veegt ze stiekem haar ogen af, maar aan de lieve glimlach van Isabel te zien, heeft ze dat prima door.
Zacht zegt ze: "Ga nu maar snel, William kan nog wel enkele uren doorrennen met jou op zijn rug. Lieve Jocelyn, het ga je goed."
Terwijl William haar zwijgend wat eten en drinken geeft en Isabel de rest met hem dusdanig verpakt dat hij alles nu alleen mee kan sjouwen, kijkt Jocelyn toe en merkt hoe het warme gevoel verder golft in haar binnenste. Na een laatste afscheidsronde, klimt ze op de zwarte weerwolf en al snel verdwijnen ze gezamenlijk in de duistere diepte van het tweede deel van haar reis.
***
Het is halverwege september en de herfst doet zijn intrede. Jocelyn vergaapt zich aan de bomen die razendsnel hun kleuren wijzigen. Waar sommige exemplaren - voornamelijk de naaldbomen - groen blijven, verkleurt de rest naar vlammend rood, diep oranje en warm bruin, of verliezen simpelweg hun blad. De wind wordt kil en ze merkt dat de vacht van Williams wolf daarop wordt aangepast. Haar eigen menselijke velletje blijft echter van dezelfde dikte en steeds minder bestand tegen de weersomstandigheden.
Als het ook steeds vaker begint te regenen en al haar kleren doornat worden door de douches die het dichte bladerdek af en toe doorlaat, voelt ze zich steeds ellendiger worden en ze kan niet wachten totdat ze bij het uiterste puntje van het Duistere Woud zullen zijn, waar Havenpoort wacht.
Ze schieten mooi op en ze merkt dat de bomen er jonger uit beginnen te zien, verder uit elkaar gaan staan en dat ook het volle, lichtere groene struikgewas laat blijken dat ze meer zon ontvangen dan hun oudere soortgenoten dieper in het Woud.
"We zijn er bijna," zegt ze dan ook tevreden en schrikt enigszins als William abrupt halt houdt. Uit alles blijkt dat hij wil dat ze afstapt, wat ze daarom doet.
"Wat is er? Moeten we toch nog een nachtje in het bos doorbrengen?" vraagt ze enigszins bezorgt. Ze veegt direct daarop haar neus af, want ze is verkouden geworden door haar vochtige kleding. De wolf verdwijnt om even later als William weer tevoorschijn te komen en Jocelyn herhaalt haar vraag. William haalt slechts zijn schouders op en blijft haar uitdrukkingloos aankijken, een houding waar ze inmiddels schoon genoeg van heeft, voornamelijk omdat ze weet dat er dan geen zinnig woord uit te krijgen valt.
Ze zucht en vraagt: "Hier de nacht dus doorbrengen en morgenochtend naar de stad gaan?"
Ze verwacht geen antwoord en krijgt die ook niet. Met trage bewegingen begint ze de meest droge takken te zoeken om een vuurtje te maken. Ze heeft geen honger of dorst, maar wat warmte is ontzettend welkom. William blijft stram staan en Jocelyn negeert hem maar. Ze weet dat ze de tocht in de helft van de tijd heeft volbracht door zijn inbreng en daar is ze hem dankbaar voor. Maar er klopt iets niet aan hem en ze weet eerlijk gezegd niet wat ze met hem aan moet als zij eenmaal op de plek van bestemming zijn gearriveerd. Zeker omdat ze niet eens goed weet wat ze daar met zichzelf aan moet.
Bibberend slaat ze haar armen om zichzelf en gaat dicht bij het walmende vuurtje zitten, er zorg voor dragend dat er geen vonken op haar terechtkomen. Starend in de vlammen, merkt ze dat er een motregen op is gestoken en ze duikt dieper ineen. Als William wat toeschietelijker was geweest, had ze misschien wel voorgesteld of ze tegen zijn vacht aan zou mogen liggen, maar nu weet ze dat ze slechts een doods stilzwijgen als antwoord zal krijgen, dus doet ze de moeite niet.
De zon gaat onder en van pure ellende krult ze zich richting het vuur op het meest zachte en droge stukje grond, waarna haar ogen uiteindelijk dichtvallen.
Door haar verkoudheid, de ongemakkelijke houding en het feit dat ze voor de zoveelste achtereenvolgende nacht op de harde grond ligt, wordt ze na een paar uur onrustig slapen weer wakker. Het vuurtje is uit, maar de maan zorgt voor een zacht licht over de omgeving en die zoekt Jocelyn af, omdat ze William niet direct ziet.
Ze richt zich op, haar wenkbrauwen zijn gefronst en haar uitdrukking vragend. In de tijd dat zij samen reizen, is hij almaar in de buurt gebleven, zo niet op zicht- dan zeker op gehoorafstand. Ze gaat er bij zitten en wacht nog enkele minuten, maar ze hoort geen enkel geluidje in de verre omgeving. Het is alsof het bos zijn adem inhoudt totdat William van zich laten horen.
De sfeer wordt benauwend en zorgt voor een ijskoude rilling over haar rug. Huiverend staat ze op en laat zich vlak bij een dikke eik opnieuw op de grond zakken. Met wat rugdekking voelt ze zich veiliger, maar ze beseft ineens dat ze zich niet meer zo eenzaam heeft gevoelt, sinds ze De Hanekam over is gestoken. Dat zet haar er uiteindelijk toe om - zacht en schor - de naam van haar reisgenoot te roepen. Ze hoort slechts een verdwijnende echo het bos in vlieden.
Rillend doet ze de daaropvolgende nacht geen oog meer dicht en ziet uiteindelijk verstijft en lichtelijk in paniek hoe de zon wat verwarmende stralen op haar kleine kampplekje schijnt. Van William heeft ze al die tijd geen teken van leven meer gekregen.
Tegen beter weten in blijft ze nog even zitten, maar dan moet ze het uiteindelijk accepteren: William is weg en komt niet meer terug.
Ze voelt zich tachtig jaar oud als langzaam uit haar ineengekrompen houding komt. Elke spier doet zeer als ze uiteindelijk overeind staat en haar ene voet voor de andere zet. Ze werpt onverschillig een laatste blik op het gebluste vuurtje. William heeft haar met niks achtergelaten, dus ze zal in Havenpoort aankomen met slechts de vochtige, tot de draad toe versleten kleren aan haar lijf en de hanger om haar hals.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top