Hoofdstuk 3

"Je mag echt nog wel even blijven, ik kan je verzekeren dat je niet zult worden gepakt," verzekert de herder haar, terwijl hij tegelijkertijd voedsel blijft aangeven die ze in haar tas stopt.
Jocelyn gelooft hem, maar weet dat ze zich pas echt veilig voelt als de bergen tussen haar en haar vader zullen staan.
Ze is hier eigenlijk al te lang gebleven.

Ze knikt dan ook en zegt: "Dat weet ik, Endymion. Bedankt voor al je goede raad en je hulp. Daardoor weet ik dat ik de overtocht zal overleven. Ik kan je niet dankbaar genoeg zijn."

De knappe man zucht even, maar weet dat ze haar keuze heeft gemaakt. "Goed, dan heb ik hier nog een cadeau voor je."
Jocelyn begint te protesteren - hij heeft immers al zoveel voor haar gedaan - maar hij lacht haar slechts toe, zich niks van haar weerwoord aantrekkend. "Rustig maar, het is een kleinigheidje."

Hij reikt naar zijn hals en haalt vervolgens een hanger over zijn hoofd, die hij haar aanbiedt. Het betreft een eenvoudig uitgesneden houten rondje, waar een grove uitvoering van een herdersstaf in verwerkt is. Hij heeft gelijk, het zal nauwelijks wat waard zijn, maar toch voelt ze zich dankbaar als ze het dunne touw over haar eigen hoofd haalt, waarna ze het sieraad onder haar kleding stopt, waar het tussen haar borsten blijft rusten.
Ze heeft nu het gevoel dat hij bij haar zal zijn, ondanks dat dat fysiek niet kan: met alle schapen die hij te verzorgen heeft.

"Bedankt," zegt ze stil en kijkt hem aan. Ze heeft meerdere weken bij hem doorgebracht en heeft hem in die tijd leren kennen als een krachtige en goede man. Ze weet dat hij geen simpele schaapherder is, maar hij wil verder niks kwijt over zichzelf, dus ze heeft er vrede mee dat de rest een raadsel voor haar zal blijven.
Ze aarzelt even, maar loopt dan naar hem toe om hem een knuffel te geven. Ze ziet hoe de kleuren in zijn ogen wild rondtollen en voelt hoe al haar onzekerheden verdwijnen zodra ze hem aanraakt. Het is net als in het begin, toen ze hem net ontmoette.
Het geeft haar de kracht om rechtop te gaan staan, haar schouders dapper naar achteren te duwen en om de goedgevulde tas over haar schouders te slingeren.

Vervolgens bukt ze zich natuurlijk weer om de drie honden te knuffelen en voor een laatste keer te kroelen. Endymion geeft haar slinks wat hondenkoekjes, waardoor ze haar vrienden hun verdiende beloning kan geven. De honden piepen van verrukking en Jocelyn drukt haar gezicht heel even in de pels van Scott, de grootste hond, om haar opkomende tranen stiekem weg te vegen.

Heel even is ze weer gelukkig geweest, iets waar ze de herder en zijn honden voor eeuwig dankbaar voor zal zijn, maar ze weten allemaal dat dit niet haar bestemming is. Het is tijd om verder te trekken, de bergen over.
Met de kaart in haar handen, de goede raadgevingen in haar oren geknoopt en het scherpe mes in haar riem gestopt - allemaal cadeaus van Endymion, zwaait ze uiteindelijk voor een laatste keer, waarna ze haar eerste stap op de rotsachtige en vrijwel direct schuin omhoog golvende bodem zet.
Haar handen woelen onwennig door haar kortgesneden haren - de eerste actie die ze met het mes ondernam: voor haar geen moordende greep meer op haar hoofdhuid.

De sfeer verandert onmiddellijk als het groen plaatsmaakt voor grauwe rotsen. De Hanekam is een grillige en gevaarlijke omgeving met onverwachtse hoogtes en dalen, wat zorgt voor een vrijwel ondoordringbare muur van het ene land naar het andere. Endymion heeft geschat dat ze bijna een maand onderweg zal zijn voordat ze in het Duistere Woud uit zal komen. Gelukkig is het nog steeds zomer als ze in Mångata aankomt, waardoor de weersomstandigheden in de bergen mild zullen zijn.
De kilometers rijgen zich langzaam maar zeker aan elkaar. De weg - al is daar nauwelijks sprake van - is vol puntige hobbels, scheuren en kuilen, waardoor Jocelyn traag en onhandig verder trekt. Ze kan niet wachten totdat ze weer ergens een horizontale lijn tegen zal komen.
Ze is zuinig met haar eten en houdt zich aan het schema dat ze met Endymion gemaakt heeft. Hiermee zal ze het moeten redden totdat ze weer op vruchtbare grond komt, waarna ze weer gebruik moet maken van haar kennis van het land - iets waar ze het volste vertrouwen in heeft. Uiteindelijk moet ze een laatste omweg maken omdat enkele hoge rotswanden de weg versperren, wat weer voor extra dagen oponthoud zorgt, maar op een gegeven moment kijkt Jocelyn uit over het bos van haar nieuwe thuis.

Mager, smerig en met elk kledingstuk vol grote scheuren en gaten, zet ze haar eerste stap op de verende bosgrond. De harde steenachtige bodem maakt plaats voor glooiende met gras begroeide heuvels en de bruine stammen in allerlei tinten met hun gekleurde kruinen zien er vrijwel hetzelfde uit als het bos die ze een maand geleden achter zich heeft gelaten. De herfst is vroeg dit jaar ziet ze aan de opkomende bruine en oranje kleuren. Ze ruikt het in de lucht.
Ze heeft de bergen zonder al te veel moeite overleeft en ze weet dat ze daar Endymion voor moet danken.

Ze kan niet wachten om weer eens lekker zacht te kunnen slapen.

Zodra ze naar links kijkt, ziet ze in de verte een eenzaam huis opdoemen, trots staat het in de uitlopers van de bergen en Jocelyn gokt dat het een rustplek is voor degenen die de gevaarlijke overtocht hebben gemaakt. Zonder eraan te denken dat de Hanekam maar heel sporadisch overlevenden die kans geeft, past ze haar route aan en loopt haastig naar het onderkomen toe.

***

Aan de hand van de hoog staande zon, schat Jocelyn dat het tegen de middag loopt en dat het een goed idee is om de laatste restjes van haar voedsel te nuttigen bij het huis. Na een welverdiende rustpauze zal ze daarna fit genoeg zijn om op jacht te gaan voor een nieuwe en verse voorraad.
De Hanekam vlak bij het onderkomen wijkt daar ietwat uit en ziet er ongenaakbaar uit. Hoge en spitse rotsen geven slechts een ondoordringbare muur weer. Het bos is - op enkele uitlopers na - ongeveer honderd meter van de hoofdingang af, wat Jocelyn toch laat fronsen. Dit is niet de beste plek om een huis te bouwen, een snelle aftocht in de bergen of naar het bos is hier onmogelijk. Aan de andere kant: misschien was dat juist het hele idee, toen het huis gebouwd werd.

Het gebouw ziet er enigszins vervallen uit, maar toch staat het daar trots. Het lijkt erop dat een gemiddeld gezin hier zonder moeite zal kunnen wonen, maar naarmate ze dichterbij komt, ziet ze ook dat het waarschijnlijk leeg staat: het onkruid tiert welig rondom de gesprongen ramen en de verf is her en der afgebladderd. Het dak stelt nog nauwelijks iets voor. Toch schat Jocelyn in dat dit vermoedelijk haar laatste kans op een écht onderdak zal zijn in lange tijd, en dus blijft ze doorlopen tot ze bij de voordeur aankomt, die in zijn hengsels hangt en voor een gapend gat zorgt.

Op het moment dat ze door de ontstane opening het onderkomen in wil glippen, hoort ze binnen in het huis voetstappen en wat gerommel, en ze blijft stokstijf staan in een gebogen houding, haar hart klopt in haar keel en haar adem gaat opeens heel moeilijk richting haar longen.
Door het uiterlijk van het huis had ze niet meer verwacht dat er iemand zou zijn en ineens heeft ze daar een slecht gevoel bij, nu dat wel het geval blijkt te zijn. Het geluid komt inmiddels meedogenloos snel dichterbij en dat maant haar tot actie. Met vlugge stappen loopt ze weg van het huis en voelt zich ontzettend kwetsbaar als ze naar de bosrand toe vlucht.

Helaas gebeurt dat niet onopgemerkt.

"Hee!" hoort ze achter zich en onwillekeurig houdt ze haar pas even in als ze aan de stem hoort dat er zich nog een andere vrouw in deze uithoek bevindt. Ondanks het huis en haar eerdere gedachten daarover, had ze dat niet verwacht.
Toch voelt ze zich niet veilig genoeg en ze rent door, misschien kan ze de ander voor blijven, hoe moe ze ook is.

Ze hoort, tussen haar hijgende adem door, echter bonkende voetstappen, een stuk zwaarder en sneller dan haar eigen gejaagde passen. Met de moed der wanhoop draait ze zich om: misschien zal ze de ander aankunnen.
Jocelyn schrikt ontzettend als ze, in plaats van de verwachte vrouw, een grote man op zich af ziet komen. De man lijkt niet heel oud, al heeft hij een spierwitte haardos. Ze voelt hoe de adrenaline door haar lichaam raast, terwijl ze haar handen machteloos opheft als om zijn aanval te kunnen weerstaan. De ander heeft groene ogen, maar op één of andere manier ontbreekt daar iets in: een sparkel.

"Alsjeblieft," smeekt ze, niet helemaal zeker waarvoor ze smeekt. De man kijkt haar echter uitdrukkingloos aan en is intussen dichtbij genoeg genaderd om haar arm vast te kunnen pakken. Jocelyn probeert tegen te spartelen, maar voelt direct dat ze geen kans heeft tegen zijn kracht. Doodsangst overvalt haar als ze gedwongen wordt terug te lopen naar het huis zonder dat zij daar ook maar iets aan kan doen.
Met grote schrikogen ziet ze hoe ze daar worden opgewacht door degene wiens stem ze net hoorde: naarmate ze dichterbij komen, ziet Jocelyn hoe de vrouw er één van zeldzame schoonheid is. Ze lijkt net over de veertig te zijn, terwijl de man - die haar nog steeds gevoelloos meesleept - eerder halverwege de dertig zal zijn.

De vrouw heeft zwart haar, wat ze los, ruim over haar schouders heeft hangen. Haar ogen zijn net zo koolzwart en geven een permanent verveelde uitdrukking weer. Maar Jocelyn ziet wel hoe zijzelf net zo intens wordt opgenomen als zij bij de andere vrouw doet.

Ze probeert het nog eens: "Laat me gaan, ik wil dit niet," smeekt ze. Het enige effect is dat ze man haar nog steviger beetgrijpt, wat haar een kreet van pijn ontlokt.

"Rustig maar, William," zegt de vrouw. "Ik wil haar alleen maar leren kennen."

De man gehoorzaamt direct en ondanks het feit dat ze nog steeds tegen haar zin mee wordt genomen, voelt Jocelyn dat ze rustiger wordt.
Zodra ze voor de vrouw staan, vervolgt die: "Laat haar maar los," wat William direct doet.

Jocelyn heeft goed door dat ze toch geen kant op kan, dus ze wrijft over de plek waar de man haar vast heeft gehouden en blijft afwachtend, doch tot het uiterste gespannen, staan.
De vrouw bekijkt haar vooreerst van top tot teen en Jocelyn laat het gelaten gebeuren. Zelf bekijkt ze de andere twee ook wat beter en ziet hoe vooral de man praktische kleding aan heeft. William draagt slechts een korte broek - wat Jocelyn direct duidelijk maakt dat ze met weerwolven van doen heeft - wat zijn gespierde borstkas en vieze blote voeten extra naar voren doen springen. De vrouw heeft meer aan, een diep uitgesneden blouse die haar imposante voorgevel en smalle middel extra benadrukken, samen met een strakke spijkerbroek en functionele schoenen. Zij gaat meer voor uiterlijk vertoon en minder voor wat handig is in deze contreien.

"Wat een verrassing om hier iemand tegen te komen," begint de ander en Jocelyn knikt. Ja, dat vindt zij ook, nu ze daar wat beter over heeft nagedacht.
"Wat is je naam?"

"Jocelyn," zegt ze, tegen haar zin. Ze hoedt zich ervoor om haar stamnaam te noemen, ze wil op die manier niet teruggeleid worden naar de plek, waarvan ze dacht dat ze hem succesvol ontvlucht was.

"Hallo Jocelyn, ik ben Isabel van de Middelpunt-roedel en dit is mijn partner, William."

Jocelyn is verrast dat de ander blijkbaar minder moeite heeft met hun afkomst benoemen dan zijzelf, maar is nog steeds niet genegen meer informatie te geven. Gelukkig blijkt dat Isabel daar ook nauwelijks interesse in heeft.
Met een vlugge blik op William, merkt Jocelyn op dat hij er een beetje doelloos bij staat. Alsof hij een hond is, die wacht op een bevel. Het is duidelijk dat Isabel degene is die het woord doet en de touwtjes in handen heeft.

"Wil je niet even wat eten en uitrusten hier? Eventueel vertellen wat je doel is hier en, alleen als je dat wilt, vertellen waar je vandaan komt?"

De stem van de vrouw is zacht als honing en haar ogen hebben een hypnotiserende kracht, waardoor Jocelyn een beetje een draaierig gevoel in haar hoofd krijgt. Aan de andere kant: misschien heeft dat ook wel te maken met de honger en dorst die ze ondertussen heeft en zorgen voor een knijpend gevoel in haar maag, terwijl haar keel kurkdroog is.

Ze knikt wantrouwend en Isabel maakt een uitnodigend gebaar naar het huis: "Hier wilde je even rusten, neem ik aan?"

Voordat Jocelyn kan reageren, praat ze verder: "Het stelt niet heel veel voor. Zoals je aan de buitenkant ziet, staat het al jarenlang leeg en wordt het slechts af en toe door toevallige voorbijgangers, zoals jij en wij, gebruikt."

Beide vreemdelingen kijken Jocelyn verwachtingsvol aan, van druk is ogenschijnlijk geen sprake. De jonge volwassene zucht even en haalt dan haar schouders op.
Dat is voldoende informatie voor de oudere vrouw. Ze loopt voor Jocelyn uit naar binnen, er op vertrouwend dat William de hekkensluiter zal zijn.

Tot Jocelyns verrassing zijn de andere twee ruim voorzien van eten en bieden haar daar gul een deel van aan. Terwijl ze plaatsnemen op wankel meubilair in een stoffige huiskamer, ziet Jocelyn aarzelend toe hoe zij aanvallen op enkele stukken vlees, zorgvuldig gerookt om lang goed te blijven, onderweg. Ze hebben het er nog steeds niet over gehad, maar het is duidelijk dat het allebei weerwolven zijn en daarom in hun wolvengedaante prima rauw vlees zouden kunnen eten. Deze manier wijst op een bepaalde beschaafdheid. De verse salade die erbij wordt geserveerd, bevestigt dat beeld alleen maar.
Blijkbaar hebben ze al eerder gezien dat er apparatuur is waarmee handmatig koffie kan worden gezet en zorgt William uiteindelijk voor een ontzettend welkom bakje troost.
Dan wordt het knorren van haar maag haar uiteindelijk teveel en al snel geniet ze net zo van de dranken en spijzen als Isabel en William dat doen. Isabel knikt haar goedkeurend toe en beduidt haar dat het nu etenstijd is. Straks wordt er wel gepraat.

"Wat heb jij daar voor medaillon om je hals hangen?" begint Isabel ten slotte. Jocelyn grijpt enigszins overrompelt naar het sieraad, aangezien hij onzichtbaar onder haar kleding is verborgen. Isabel zegt niks als Jocelyn blijft aarzelen, ze kijkt slechts bemoedigend toe.

"Eh, die heb ik van een goede man gekregen, die aan de andere kant van de Hanekam schapen hoedt," zegt Jocelyn uiteindelijk.

"Hmm, interessant," mompelt Isabel, maar zo zacht dat Jocelyn zich afvraagt of het wel voor haar oren bestemd was. In ieder geval vraagt de ander niet verder en daar is de adolescent blij mee. Ze geeft niet graag informatie weg, ook niet als het ogenschijnlijk nutteloze inlichtingen betreft.

"Daar kom je dus vandaan? Dapper hoor, alleen de Hanekam oversteken." Isabel ziet er inderdaad voldoende van onder de indruk uit, maar besluit het vervolgens over de toekomst te hebben, alsof het verleden er in principe niet toe doet: "En waar wil je naartoe? Ik neem aan dat je een plan hebt?"

"Ik wil graag naar Havenpoort," biecht Jocelyn op. Ze zou niet weten wat die kennisgeving voor kwaad kan. Ondertussen begint ze Isabel steeds meer te vertrouwen. Als de andere vrouw kwaad in de zin had gehad, zou dat ondertussen wel openbaar geworden zijn. Met William aan haar zijde heeft zij alle touwtjes in handen en Jocelyn geen poot om op te staan. Ze besluit daarom haar wantrouwen te laten varen en iets scheutiger te zijn met haar info.
"Een nieuw leven opstarten," eindigt ze zacht haar zin.

Isabel knikt nauwelijks zichtbaar. Haar koolzwarte ogen branden in de donkerbruine van Jocelyn op zo'n manier dat de laatstgenoemde zich ongemakkelijk beweegt. Isabel heeft dat door en veert wat overeind, hun allebei daarmee wat ruimte gevent.

"Ongeveer halverwege, midden in het Duistere Woud, bevindt zich mijn roedel, vandaar de naam: Middelpunt," begint ze dan zakelijk. "Als je wilt, mag je je daar ook vestigen. Het zou mij een eer zijn om je daar een thuis te geven."

Jocelyns hart springt op bij deze woorden en ze ziet direct hoe Isabel tevreden naar de glimlach kijkt die zij onwillekeurig maakt. Dat doet haar aarzelen en besluiten: "Bedankt voor deze kans Isabel, in de toekomst wil ik graag eens langs komen. Maar voor nu heb ik mijn zinnen gezet op Havenpoort, ik hoop dat dat geen probleem is?"

Enigszins angstig kijkt ze naar de mooie vrouw, die kort haar ogen samenknijpt, maar direct daarop een opgewekte glimlach op haar gezicht tovert.
"Natuurlijk is dat prima, als jij daarheen wilt, zal ik je niet tegenhouden," geeft ze aan. Haar blik dwaalt naar William die al die tijd nog geen woord heeft gezegd, hoewel hij zich verder volkomen natuurlijk gedraagt. "We gaan dezelfde richting op, je kunt het eerste stuk met ons mee, als je dat wilt."

"Eh," Jocelyn weet niet goed hoe ze moet reageren. Aan de ene kant is ze blij met deze bescherming. Ze is nog maar zo kort hier, maar heeft inmiddels door dat ze het alleen niet gaat redden als ze iemand tegen komt met slechte bedoelingen, dat heeft de moeiteloze actie van William haar al bewezen. Aan de andere kant, dat is de enige keer dat ze iets tegen haar zin hebben gedaan. En hoe ze het nu ziet, was dat alleen maar om haar beter te leren kennen. In een afgelegen plek zoals deze, is dat geen luxe, maar pure noodzaak.
Die gedachtegang doet haar besluiten om te knikken en Isabel te bedanken voor haar edelmoedige aanbieding.

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top