Hoofdstuk 2

De hechting tussen capuchon en jas zit net niet helemaal goed, waardoor een straaltje ijskoud water in Jocelyns nek valt en een ijzig spoor achterlaat tussen haar schouders. Diep ineengedoken blijft ze doorlopen: hoeveel schuilplaatsen, in de vorm van dichtbebladerde bomen, ze ook tegenkomt. Ze moet door en dan is dit ongemak niet belangrijk genoeg. Als ze moet kiezen tussen een verkoudheid en de dood, dan is dat natuurlijk ook niet moeilijk.

Gelukkig heeft ze het warm genoeg, haar adem komt in horten en stoten uit haar mond en ze voelt hoe een laagje zweet zich met het regenwater mengt. Lichamelijk voelt ze zich niet prettig, maar van binnen juicht ze. Ze is nu enkele dagen onderweg en ze is ontzettend blij met de constante regen. Het zorgt voor een natuurlijke vermomming, waardoor ze ongezien weg kan vluchten. De spanning maakt langzaam maar zeker plaats voor intense opluchting. Ze weet dat ze de eerstkomende tijd echt nog wel over haar schouder moet kijken, in ieder geval totdat ze over de Hanekam is, maar aangezien ze de bergen inmiddels groots voor zich op ziet doemen, is dat een haalbaar project.

Ze is er zich van bewust dat ze eigenlijk een omweg maakt. Ze zou een snellere route kunnen nemen, waardoor ze eerder bij de Hanekam zal arriveren. Maar in de geschiedenis is al gebleken dat die weg dodelijk is. Gelukkig houden andere stammen zich dieper op in het binnenland van de Grim Empire, waardoor ze niet verwacht iemand tegen te komen hier.
Daardoor is de optie die ze nu gaat, richting de Schapenweide en halverwege de zuidkant van de Hanekam, vrij veilig. 
En eigenlijk weet ze niet of ze de verhalen moet geloven die daarover gaan. Het klinkt allemaal fantastisch en onnatuurlijk.

Aan de andere kant: weerwolven horen vanzelfsprekend ook in de mythische wereld thuis, net zoals andere zaken* die ze heeft ervaren in de Grim Empire. 
Niet alles is een sprookje, helaas. 
Ze mag waarschijnlijk blij zijn dat haar vaders roedel zich op de rand van de leefgemeenschap bevindt, zodat erger is voorkomen.

Ze zorgt er voor dat haar gedachten terugkeren naar het heden.
Links van haar ziet ze de zon opkomen en ze beseft dat het tijd is om een schuilplaats te zoeken: het plan is om de eerste uren van de dag slapend door te brengen.
Hoewel 's nachts onderweg zijn langzamer gaat, voelt dat toch veiliger, waardoor ze de ochtend gebruikt om uit te rusten.
Het stopt nu langzaamaan ook met regenen, voor het eerst sinds dagen, waardoor de wereld een geheimzinnige sfeer over zich krijgt door de opstijgende dampen en flonkerende zonnestralen. Jocelyn snuift de frisse lucht diep in en voelt hoe haar longen uitzetten om zoveel mogelijk van dit schone product binnen te krijgen. Ze weet dat er aan de andere kant van de bergen ook weer bossen zijn, maar toch draait ze zich om. Dit is het land, het bos, waarin ze is geboren en getogen, en hoewel die goede herinneringen bijna allemaal vernietigd zijn in de afgelopen twee jaar, wil ze er toch een laatste blik op werpen. Ze verwacht er nooit meer terug te keren.

De majestueuze bomen ritselen, de bloemen openen hun kleurige kroonbladeren en de dauwdruppels leggen een fijnmazig net over de gehele omgeving, inclusief haarzelf.
Met een zachte glimlach is ze nu echt klaar voor de rest van haar reis en ze draait zich terug, nu werkelijk op zoek naar die schuilplaats.

Een tiental meters voor haar staat een man, vergezeld door drie herdershonden.

Onwillekeurig geeft ze een schreeuw van schrik, terwijl ze achteruit deinst en bijna struikelt over een boomwortel. Haar hart bonst onstuimig in haar hart, terwijl ze abrupt omkeert en hard de kant op begint te rennen waar ze vandaan komt. Een kreun komt uit haar mond, terwijl ze wanhopig een uitweg begint te zoeken. Maar waar moet ze heen? Het bos is oneindig en terug kan ze eigenlijk ook niet.

"Wacht, Jocelyn!"

Ietwat uitglijdend over de mossige ondergrond rent ze door, terwijl er een schok door haar heen gaat omdat hij haar naam noemde. Iemand die haar kent, heeft niet het beste met haar voor, dus dit is niet goed.
Haar hart bonst dermate luidruchtig, dat ze alleen dat geluid hoort. Vergezeld met haar paniekerige ademhaling, wordt ze toch nog onverwachts opgeschrikt door de honden die haar ineens in weten te halen.
Ondanks de situatie zien ze er niet bedreigend uit, door de manier waarop ze kwispelstaartend voor haar staan, met de tong uit hun bek. Maar als ze hen voorbij tracht te lopen, drommen de drie dieren samen en laten haar niet door.

Aarzelend stopt ze en een nieuwe paniek maakt zich van haar meester als ze beseft dat deze man haar te pakken heeft.
Weer draait ze zich om en ziet hem daar staan, opnieuw enkele meters van haar af. Hij staat stil en laat haar zijn lege handen zien. Eén van zijn honden legt zijn kop onder haar eigen hand, waar ze kort van schrikt. Maar als ze beseft dat hij alleen maar gekroeld wil worden, begint ze dat onwillekeurig te doen. De andere twee honden stoten nu ook zacht hun koppen tegen haar aan, en door hun speelse acties, merkt ze dat haar hart langzaam maar zeker weer regelmatiger begint te kloppen.

"Jocelyn, ik heb geen kwaad in de zin," begint de man en Jocelyn bekijkt hem terwijl hij praat. De man is in de bloei van zijn leven en hij is het mooiste wezen die ze ooit heeft gezien - en dat wil wat zeggen aangezien ze eigenlijk nog geen lelijke weerwolven tegen is gekomen - in hun mensen- of in hun wolvengedaante. Ze schat dat hij tegen de dertig jaar zal zijn en zijn blonde haren golven langs zijn regelmatige gezicht. Zijn lichaam is slank en goedgeproportioneerd, terwijl hij gekleed is in bruine, soepelvallende kleding. Zijn ogen hebben een onbestemde diepe kleur en staan enigszins wild in zijn gezicht, maar passen perfect bij zijn voorkomen.

Krakend onderbreekt ze de man, ze beseft dat ze voor het eerst sinds dagen weer praat: "Hoe weet je wie ik ben?" Ze weet zeker dat ze hem nog nooit van haar leven gezien heeft. Een persoonlijkheid als die van hem zou ze zeker onthouden hebben.

De man lacht en mysterieus en zegt dan: "Dat vertel ik misschien nog wel; ik denk dat je me nu niet zou geloven. Voor nu wil ik je in ieder geval laten weten dat ik een schuilplaats voor je heb en je over de Hanekam zal helpen."

Ze heeft geen idee hoe hij dit allemaal weet, maar hij kijkt haar standvastig in de ogen en ze voelt hoe het laatste restje wantrouwen verdwijnt, hoewel ze niet helemaal snapt hoe dat komt. Twee honden beginnen nu plotseling tegen haar benen te stoten met hun snuiten, terwijl de derde haar mouw vastgrijpt met zijn tanden en haar naar hun baasje probeert te trekken. De boodschap is duidelijk: vertrouw ons nou maar - en dus doet ze dat.

Ze knikt even en loopt - omstuwd door de honden - naar de man toe. Hij lacht oogverblindend en zegt: "Ik ben een schaapherder en heb hier een huis. Daar zal ik je eerst voorzien van wat eten en een slaapplek. Daarna kunnen we praten als je wilt."

Jocelyn knikt en voelt een plotselinge gaap opkomen, die ze maar nauwelijks kan onderdrukken. Het vooruitzicht van een echt bed en een warme maaltijd zorgt voor een onaangekondigd ongeduld bij haar en met stevige pas loopt ze met de onbekende man mee, het bos uit. Een bescheiden huis doemt op, met een stevige schuur en ommuurde wei ernaast. Er grazen enkele tientallen schapen en de ongenaakbare Hanekam lijkt wel in zijn achtertuin te staan.
De zon maakt dit mooie en eenvoudige plaatje af door er diens stralen over te laten schijnen.


*Zie: de profetie

Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top