Hoofdstuk 4
Jonathan maakt me weer wakker na zonsopkomst. 'Prinses, gaat het wel?'
Ik knipper met mijn ogen. 'Hoe bedoel je, gaat het wel? Ik voel me prima in orde.'
Hij kijkt even vooruit, voor hij reageert. 'Het viel me gisteren al op dat je spastisch beweegt in je slaap. Vannacht was het nog erger. Ik maak me zorgen over je.'
Het irriteert me dat hij zich ermee bemoeit. 'Ik heb gewoon rare dromen. Dromen die steeds frequenter komen. Er is niks aan de hand.'
Jonathan kijkt me twijfelend aan, maar zegt niks meer. Hij laat het erbij. Nu kijken we beiden over het landschap uit. Vanwege het gebrek aan water en vegetatie denk ik dat we aangekomen zijn bij de Magloker vlakte. De vlakte waar niks leeft. Geen dieren, geen water. Zelfs de sterkste cactussen overleven het niet in dit landschap. 'Zijn we aangekomen bij Magloker?'
Hij pakt een kaart erbij. Met een primitief meetinstrument bepaald hij onze positie. Dan knikt hij zacht. 'Ik denk het wel. Ik raad u aan om genoeg te drinken de komende dagen. De meeste mensen gaan hier niet dood aan overvallen of honger, maar doordat ze te weinig drinken.'
Ik reageer er niet op. In plaats daarvan denk ik na over mijn droom. Thuis droomde ik elke keer weer over dezelfde dingen. Maar nu... de droom is veranderd. Het is niet meer de vliegdroom. Wat zou het kunnen betekenen? Dat de droom afhangt van de locatie waar ik ben? Of heeft het allemaal een diepere betekenis? Ik weet het niet meer.
Ik kijk op als de kar tot stilstand komt. Voor ons staat een man met een getrokken zwaard. 'Ik neem nu al jullie water en waardevolle spullen, als jullie even meewerken.'
Ik trek meteen mijn rapier en sta op. 'Dacht het niet.'
De man heft zijn zwaard op. Uit verborgen putten rondom de weg komen nog eens vier man die tot de tanden bewapend zijn. Jonathan pakt mijn linker hand vast. 'Sariel, dit is geen gevecht dat we kunnen winnen. Geef het ze gewoon. Het is niets waar ik niet van kan herstellen.'
Ik grom zacht tussen mijn tanden door. 'Dacht het niet. Ik ga niet ons leven op de waagschaal plaatsen omdat je denkt dat we wel kunnen herstellen. Laat me los.'
Hij ziet dat ik niet meegeef. De rover lijkt geamuseerd. 'Kom maar op, juffie. Ik wil wel zien hoe goed je kan vechten.'
Ik ruk mijn hand los van Jonathan en spring van de kar af. Meteen komt de eerste van de vier zwaar bewapende mannen op me af. Hij valt uit naar mij met een grote bijl, die ik met gemak ontwijk. Terwijl hij probeert zijn bijl uit de grond te trekken breng ik mijn rapier als een angel naar zijn nek toe en snij ik zijn keel door. De volgende, een man met een knots, gaat er ongeveer gelijk aan. Achter me hoor ik hoe Jonathan te verbaasd is om iets te doen. Ondertussen maak ik de derde af door zijn pantser los te snijden en zijn hart een verbouwing te geven. De vierde rent weg uit angst voor mij. Dan komt de originele rover op me af. 'Niet slecht. Maar nu moet je tegen mij vechten, en ik ben geen angsthaas.'
Ik breng mijn rapier omhoog. 'Kom maar op. Ik haat misdadigers zoals jij. En ik zal niet opgeven.'
De rover begint met cirkelen. Terwijl hij dat doet bedenk ik me ineens waarom ik hem herken. Hij staat bekend om het feit dat hij enkele tientallen doden op zijn naam heeft staan. Even maak ik me zorgen. Waar heb ik mezelf in gebracht? Dan geef ik mezelf op mijn kop. Ik kan dit. De koninklijke wacht kon niet eens in de buurt komen. Ik wel. Ik stap naar voren en breng mijn zwaard onderhands richting zijn borstkast. De rover lacht en blokkeert met gemak. 'Dacht ik het niet. Dacht je echt dat ik het zo makkelijk zou maken?'
Hij haalt ergens een tweede zwaard vandaan en begint op me in te hakken. Het is van een gevecht om hem te doden naar een gevecht om te overleven veranderd. Ik probeer niet eens om hem aan te vallen. Dan zie ik een gat. Zonder na te denken over mijn eigen gezondheid spring ik langs zijn zwaarden en hak ik naar zijn schouder. Dat is wanneer ik de dolk tussen zijn ribben zie. Jonathan staat op zijn wagen met zijn arm uitgestrekt, waardoor ik denk dat hij de dolk geworpen heeft. De rover valt neer op zijn rug. Hoestend praat hij tegen mij. 'Je zult mij nooit verslaan, Sariel. Ik zal altijd in jouw dromen terug komen. Ik zal jou tot je dood lastig vallen.'
Ik kniel naast hem neer met mijn rapier op zijn keel. 'Het is prinses Sariel voor jou, rover, en mijn dromen zijn al van de draken.'
Daarmee snijd ik zijn keel door. Ik veeg zo normaal mogelijk mijn zwaard aan zijn lijk af voordat ik het lijk naar de wagen toe sleep. Jonathan stopt mij bozig. 'Waar denk je dat je mee bezig bent?'
Ik laat het lijk vallen. 'Er staat een prijs op zijn hoofd die ongeveer drie van die karren waard is. Ik denk dat je dat geld prima kan gebruiken. Dus tenzij je geen bonus wil denk ik dat je hem wel mee wilt nemen.'
Hij helpt mij met tegenzin het lijk op de wagen te leggen. Dan spoort hij het paard weer aan.
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top