Hoofdstuk 3

De volgende ochtend word ik wakker van de vroege zon die door mijn gordijntjes mijn kamer in schijnt. Ik voel weer nieuwe energie door mijn lichaam stromen en stap uit bed. Ik doe snel mijn kleren aan en ga naar beneden.

Aan de tafel zit heel mijn gezin al aan tafel. Mijn vader ziet er opgewekter uit dan anders. Zijn gezicht is weer schoon en hij heeft schone kleren aan.

'Morgen', zeg ik en ik schuif mee aan tafel. Er was nog wat brood over van gisteren. Ik pak een sneetje en begin het op te eten.

'Vandaag is een grootse dag', zegt mijn vader terwijl hij voor zich uit staart. Ik weet niet waar hij naartoe kijkt, maar hij zit naar één punt te kijken. Hij heeft vast niet door dat hij weer in zijn gedachten zit, zoals vaak weleens gebeurt.

Hij wendt zijn blik af en komt weer terug in de werkelijkheid. Daar ben ik blij om, ik vind het vaak namelijk wel akelig als hij zo lang naar hetzelfde staart.

'Goed', zegt hij en hij staat recht. 'Het is tijd om te vertrekken.' De kleintjes hebben ook al bijna gedaan met eten en kauwen nog op de laatste stukjes. Daarna staan ze recht om ook te vertrekken.

Mijn moeder staat ook recht en geeft pap een kus. 'Veilig zijn', draagt ze hem op. Pap knikt. 'Ik zal voorzichtig zijn. Voor je het weet ben ik weer terug.' Mijn moeder glimlacht nog een keer.

Hij richt zich nu tot de kleintjes. Hij zegt hen een paar dingen, waar ze goed naar luisteren en waar ze soms om moeten lachen.

Hij richt zich nu tot mij. 'Dag Nora. Ik ben trots op je. En moge je vandaag weer veel verkopen.' Hij glimlacht naar me en ik lach terug.

Daarna zegt hij mijn broer nog gedag en tot slot lacht hij nog eens naar mijn moeder voor hij de deur uit gaat.

Ik richt me tot de kleintjes. 'Eline, Martin, Jacy, nu moeten jullie naar school gaan. Pak je spullen en we zijn weg.' De kleintjes gehoorzamen en nemen hun spullen. Ik ga ben even weg en kom even later terug met wat touw. Als ik na school ga jagen, kan ik maar beter een touw mee nemen om de vallen te zetten.

'Kom.' Ik ga achter hun aan, naar buiten. Ik kijk achterom of ik Noah kan zien. 'Kom je, Noah?' vraag ik. Even later is hij daar.

'Ja, ik moest gewoon wat spulletjes nemen.'

Ik knik en we gaan op weg naar school.

~

Ik loop door de gangen van de school en zie de knappe jongen waar ik al lang verliefd op ben. Ik blij even staan en wordt dan opgeschrikt. Mijn hart gaat zo hard tekeer. Heeft iemand mij zien kijken? Dat kant toch niet?

Tot mijn opluchting zie ik dat mijn broer, Noah, maar is. 'Je was geschrokken he?' vraagt hij plagerig.

'Ja. Heel grappig, Noah. Ik kreeg bijna een hartaanval.'

Dat vond hij grappig. Hij moest erom lachen.

'Ik heb wel gezien hoe je naar hem keek.' Ik bloosde. Echt meteen, vliegensvlug. Zouden meerdere kinderen het gezien hebben?

'Viel het op?' vraag ik met een ietwat gedempte stem.

'Niet een beetje', antwoordde hij. Ik kromp ineen. Wat ben ik toch dom geweest! Ik had niet zo mogen kijken! Wie weet had hij het zelf ook gezien! Misschien sta ik nu wel voor schut!

'Oké, misschien overdrijf ik wat. Het viel niet zo hard op', zei Noah toen hij me zag blozen. 'Hoogstens een paar leerlingen zullen het gezien hebben.'

Ik geef hem speels, maar toch boos, een duw tegen zijn arm.


Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top