🌄Hoofdstuk 8 - Confessie en slaap
Thema: IJskoud - Nielson
***
SOMS VRAAG IK me wel eens af waarom dingen zijn zoals ze zijn. Waarom draait de aarde om de zon heen? Waarom is gras groen? Waarom heet een stoel een stoel? De domste gedachten die mijn hersenen laten kraken en me stil doen staan bij het feit dat ik ook maar een mens ben.
Het zijn echter niet die vragen die me het meest bezighouden. Het gaat mij meer om vragen met impact. Vragen die ik mezelf weleens stel om bewust te blijven van wie ik ben. Waarom voel ik wat ik voel? Waarom ben ik wie ik ben? Waarom zeg ik wat ik zeg?
Het zijn vragen die voortkomen uit gebeurtenissen. Waarom voel ik me eenzaam, telkens als ik aan mijn vader denk? Waarom val ik op jongens en op meisjes? Waarom doe ik mijn moeder pijn met de woorden die ik gebruik om mezelf uit te drukken?
Vragen die me confronteren en bezighouden, want wat zeggen ze nu precies over mij? Als ik me eenzaam voel, is dat dan erg? Is het feit dat ik op jongens en meisjes val wel van belang voor wie ik ben? Als ik mensen kwets met wat ik zeg, maakt dat me dan wreed, of eerlijk?
De filosofie van mijn leven. Vaak handig, maar af en toe de grootste ergernis die ik maar kan kennen. Ik blijf maar vragen stellen en ik kom er gewoon niet uit. Af en toe heb ik zo'n hekel aan mijn brein, tot ik me herinner dat ik zonder brein niet kan leven.
Ik wil Abel vragen naar zijn broer. Hij had me verteld dat Quinn niet aan relaties deed. Dat het laatste 'meisje' een fout geweest was. Heeft hij tegen me gelogen, of was dat simpelweg zijn waarheid? Is dat wat Quinn hem verteld heeft? Of zijn vader? Abel moet er toch iets van weten? Dat het ging om een relatie met een jongen?
Ik kan hem er niet naar vragen, dat is iets wat ik zeker weet. Abel zou gelijk willen weten waarom ik dat doe en waarom ik vraag wat ik vraag. Daarnaast had ik Quinn beloofd om het aan niemand te vertellen, dus ook niet aan Abel. Mijn beste vriend.
''Doet het geen pijn?'' De stem van de persoon in kwestie trekt me uit mijn raadselachtige vragenvuur. ''Het is best dik aan de zijkanten. Weet je zeker dat het gaat?''
Ik neem een hap van mijn simpele boterham met kaas. Ik heb liever een bord verse pasta dan een georganiseerde lunch, maar dat zit er niet in tijdens een busrit.
''Het valt wel mee,'' zeg ik. ''Hij zit er nog aan.''
Wanneer hij lacht valt het me pas écht op hoeveel hij eigenlijk op zijn broer lijkt. Zijn neus, wenkbrauwen en jukbeenderen zijn net exacte kopieën, maar hij mist de kuiltjes in zijn wangen en de gouden glans die ik in Quinn's ogen wel terug kan vinden. Daarnaast is hij al jaren mijn beste vriend. Abel en ik? Het idee alleen al draait een knoop in mijn maag.
''Heb je je ma al geappt?'' vraagt hij dan. ''Of heb je nog geen tijd gehad? Je was echt boos gisteren, weet je. Ik zie je niet vaak zo.''
Abel haalt een zwart vest uit zijn rugzak en trekt deze aan. Veel leerlingen om ons heen deden eerder al hetzelfde. We zijn nat en koud van de regen in Pompeï.
''Nee,'' zeg ik. ''Mijn internet staat nog steeds uit. Ik weet gewoon niet wat ik zou moeten zeggen.''
''Wat dacht je van 'sorry'?'' stelt Abel voor, alsof het het meest voordehand liggende antwoord is. ''Ik weet dat je boos op haar bent, Dant, maar ik denk dat dat het beste is wat je kan doen. Je weet hoe ze is. Voordat je het weet staat ze in Rome voor ons hotel.''
Ik zucht en trek aan de korstjes van mijn boterham.
''Ik durf het gewoon niet,'' zeg ik. ''Ze heeft me sowieso duizend berichten gestuurd en als ze hoort dat ik gevallen ben wordt ze nog ongeruster dan ze al is.''
''Ze begrijpt het heus wel,'' zegt hij. ''Wat ze deed was fout, dat weten we allebei. Ik bedoel, ik moest de hele vlucht naast mijn vader zitten, wat één grote hel was, maar ze bedoelde het goed.''
En ik zat daardoor naast Quinn.
Ik knik en laat mijn ogen afdwalen naar de voorkant van de bus waar ik hem - zoals verwacht - kan zien tekenen in zijn schetsboekje. Ik weet niet wie of wat hij aan het schetsen is, maar het ziet er intens uit. Wanneer hij opkijkt en zijn blik voor even bij mij blijft hangen twijfel ik voor het eerst wie van ons in dit geval betrapt is op gluren. Ik, hij of wij allebei?
Abel schraapt zijn keel.
''Wat is er gaande tussen jou en mijn broer?'' vraagt hij, zijn toon een stuk minder oprecht dan voorheen.
''Niets,'' zeg ik vlug. ''Eh, hij - hij hielp me net gewoon. Met mijn knie. Meer niet, hoezo?''
Abel's woorden klinken ontzettend achterdochtig.
''Omdat je naar hem kijkt alsof hij een of andere popster is,'' zegt hij. ''Het is.. vreemd.''
''Abel, er is niets aan de hand,'' zeg ik vastberaden. ''Kom op zeg, wat zou er überhaupt tussen ons kunnen zijn? Het is niet alsof ik hem leuk vind ofzo. Dat zou pas vreemd zijn.''
''Juist,'' mompelt hij. ''Dat zou gewoon absurd zijn.''
Ik schud het onderwerp van me af alsof mijn woorden honderd procent waar zijn, maar vanbinnen voel ik me verschrikkelijk. Het is net alsof ik mezelf verraden heb. Ik houd niet van liegen en al helemaal niet tegen mijn beste vriend.
Abel vist zijn oude Ipod en oortjes uit zijn broekzak zodat hij muziek kan luisteren en draait de klep van zijn petje naar voren toe zodat zijn gezicht de zon uit is.
Je zou in de bus straks even een dutje moeten doen. Quinn's woorden spoken door mijn hoofd heen.
''Ik begrijp echt niet dat iedereen kan slapen in dit ding,'' zeg ik, terwijl ik om me heen kijk naar iedereen die - in tegenstelling tot mij - wél gewoon kan slapen.
''Je mag me best als kussen gebruiken, als je wil,'' zegt Abel. ''Bij Dook en Sander lijkt het duidelijk te werken.''
Hij knikt met zijn hoofd opzij naar de plek naast ons, waar Dook en Sander allebei liggen te snurken. Sander's lichaam leunt tegen het raam aan, zodat Dook zijn hoofd op Sander's schouder kan laten rusten. Dook's circussjaal bedekt hun bovenlichamen als een soort kleine deken.
''Waarom zit Dook niet naast Youssef dan? Heb ik wat gemist toen ik weg was?'' vraag ik verward.
Ik had geen tijd meer gehad om het museum te bezoeken voordat we de bus in moesten, gezien mijn langzame kreupelen loopje.
''Sander wilde niet wéér alleen zitten, dus kocht hij Youssef om met een zak zure matten,'' legt Abel uit. ''Volgens mij was het een eerlijke ruil voor allebei de partijen.''
Ik zoek om me heen naar Youssef, die één rij achter Dook en Sander in gedachten verzonken een boek aan het lezen is, een zure mat tussen zijn lippen geklemd. Van al mijn vrienden is Youssef de persoon met de hoogste cijfers. Hij laat het niet graag zien, maar hij is best slim en intellectueel.
''Luister je mee?'' vraagt Abel. Hij biedt me één van zijn oortjes aan. ''Ik luister naar het nieuwe album van Panic.''
Ik twijfel geen seconde en neem het oortje van hem aan.
''Tuurlijk!'' zeg ik enthousiast. ''Nooit genoeg Brendon Urie in mijn leven.''
Abel rolt met zijn ogen en opent zijn Spotify, waarna de bekende melodie van Roaring 20s mijn gehoorgangen opvult. Ik kijk naar buiten, naar de voorbijgaande bergtoppen en olijfbomen en voel mezelf langzaam wat tot rust komen.
Mijn oogleden voelen zwaar aan, alsof ze me willen laten weten dat ik ze kan sluiten, zodat ik na vannacht en deze hectische ochtend eindelijk even mijn kalmte kan vinden, maar iets weerhoudt me er gewoon van om volledig van de wereld te kunnen verdwijnen.
Ik laat uit wanhoop mijn hoofd rusten op Abel's schouder en sluit mijn ogen. Ik kan de zon op mijn huid voelen branden en het is heerlijk. Ik voel me veilig in de aanwezigheid van mijn vrienden. Beschermd en geliefd.
Toch kruipen er weer vragen langs de voorgrond van mijn gedachtegang. Dit keer is het mijn vader die ervoor zorgt dat ik niet in slaap kan komen. Een schaduw van een mannelijk gezicht zonder uitgesproken gelaatstrekken. Een leeg gezicht zonder persoonlijkheid. Eén groot vraagteken.
Waar is mijn vader?
***
''Weet je zeker dat dit je gaat lukken, gast? Als je beneden wil blijven begrijpen we het ook wel hoor. Dan kan je Dook gezelschap houden, want die poept in zijn broek van een klein bergje. Hij -''
''Het is een vulkaan, Sander! Geen berg!'' onderbreekt Dook Sander's geratel. ''En ik heb hoogtevrees, eikel!''
''Prima. Hoogtevrees dan.'' Sander stroopt de mouwen van zijn hawaii blouse op en wenkt ons naar de ingang van de beklimmingsroute. ''Ik ga deze kans in elk geval niet missen. Komen jullie mee?''
Hij wacht niet op een antwoord en zet voet richting de ingang. Abel verschijnt naast me. Hij plaatst een hand op mijn schouderblad en knijpt er kort even in.
''Ga anders maar, Dant. Ik blijf wel bij Dook,'' zegt hij. ''Dit is niets voor mij, zo'n beklimming, en als het mistig is kunnen jullie de krater niet eens zien.''
Hij haalt zijn petje van zijn haar af zodat hij deze met de klep naar voren toe gericht op mijn hoofd kan plaatsen.
''Hier,'' zegt hij. ''Tegen dat rode gezicht van je.''
Nu mijn ogen zijn afgeschermd van de zon voel ik me direct een stuk fitter.
''Thanks,'' zeg ik tevreden.
Ik werp een blik naar boven toe, opzoek naar de top van de vulkaan, maar de grijze lucht en wolken blenden halverwege samen met het steen van de berg. Abel laat zijn hand van mijn schouder af glijden.
''Als het niet gaat dan moet je het niet doen hè,'' waarschuwt hij. ''Straks kom je als een manke gans die vulkaan af strompelen en je hebt die knie de rest van de week nog nodig.''
''Nee, ik wil dit doen,'' zeg ik vastberaden. ''Als ik niet ga weet ik zeker dat ik er spijt van krijg.''
Een euforisch gevoel knaagt al aan de randen van mijn maag. Mijn vingers beginnen er zenuwachtig van te tintelen.
''Yous? Aab? Gaan jullie mee?!'' roept Sander. Hij begint verderop zijn geduld al aardig te verliezen. ''Kom op jongens!''
''Ik blijf bij Dook!'' roept Abel. ''Dante gaat mee!''
Mijn knie heeft tijdens de busrit wat kunnen rusten en doet al een stuk minder pijn, maar ik twijfel. Aan de ene kant wil ik niemand tot last zijn, maar aan de andere kant wil ik het uitzicht wat me boven te wachten staat gewoon niet door één stomme knie laten verpesten.
''Stuur je me nu omhoog met een kreupele, Smeets?'' grapt Sander. ''Dit wordt lachen.''
Ik kijk naar mijn knie, naar het witte verband wat mijn schaafwond bedekt, en zucht.
''Kom, ik help je wel. Laat Sander maar even uitrazen.'' Youssef verschijnt naast me en slaat zijn arm om mijn schouder heen zodat hij me kan ondersteunen wanneer ik loop. ''Die praat wel anders wanneer we boven zijn en het te mistig is om de krater te kunnen zien.''
Ik zet voorzichtig een paar stappen vooruit, wat al een stuk beter gaat nu Youssef me vooruit helpt, en lach.
''In de tijd dat wij boven zijn zit Sander alweer in de bus aan een zak M&M's,'' grap ik.
''Ha! Ik durf om vijf euro te wedden dat hij alweer beneden zit als wij op de helft zijn,'' zegt Youssef. ''Zonder een zak M&M's. Die gaat naar mij als hij zo weer naast Dook in de bus wil zitten.''
Samen lachen we hard om Sander's zwak voor voedsel, waarna we rustig aan richting de luide groep leerlingen lopen. Als ik in de verte voor me uit kijk kan ik Quinn al omhoog zien gaan, samen met Jessie, Nora en een paar anderen. Zijn kanariegele rugzak geeft hem weg. Hij houd zich aardig afgezonderd sinds ons moment onder het afdak in Pompeï. Ik vraag me af of het aan mij ligt?
''Iedereen die beneden blijft kan met mevrouw Blom mee! Die zal jullie een verhaal vertellen over de uitbarsting van de vulkaan!'' roept meneer Smeets, die verderop toegangskaartjes uitdeelt aan iedereen die naar boven wil. ''Vink, Jonker en ik zullen met de rest de vulkaan gaan beklimmen!''
Wanneer we hem bereiken lijkt hij nogal verrast. In tegenstelling tot Abel en Quinn draagt hij een soort constante frons met zich mee in zijn gezicht.
''Dante? Jou had ik niet verwacht jongen,'' zegt hij verbaasd. ''Weet je zeker dat dit gaat lukken met je knie?''
Youssef neemt twee toegangskaartjes van hem aan.
''Ik ga het gewoon proberen,'' zeg ik. ''Je leeft maar één keer, toch?''
''Daar maak je een punt,'' zegt hij.
Hij knikt instemmend. Zijn donkere haar is nog wat vochtig van de regen van voorheen. Het pluist wild meerdere kanten op. Dat hebben zijn zoons dus van hem.
''Oké dan. Als je denkt dat het niet meer gaat raad ik je aan naar beneden te lopen,'' zegt hij ''In de tussentijd, Gupta, geef ik jou de opdracht om op Scordato te letten.''
Youssef knikt.
''Ik zal hem levend terugbrengen naar de bus,'' zegt hij. ''Geen zorgen.''
Daarna lopen we verder richting de ingang, Smeets zijn woorden gelijk vergeten.
''Af en toe vraag ik me af waarom Abel zo goed op ons let,'' bekend Youssef, die onze kaartjes overhandigt aan de man die naast het bord: 'entrance' staat. ''Maar dan zie ik Smeets en weet ik gelijk van wie hij het heeft.''
Ik pak zijn pols stevig beet en sla mijn vrije arm achter hem langs om zijn rug heen. Voor het eerst sinds we in Italië aangekomen zijn heb ik het koud, zo zonder de zon.
Voor even blijven we stil. De lange zandweg omhoog maakt me duizelig wanneer ik ernaar kijk. In dit tempo zijn we zeker nog een uur aan het lopen.
''Ik heb je gesprek met Abel gevolgd, net in de bus.''
Een snelle ploeg vier havo leerlingen haalt ons in wanneer Youssef dat bekend. Ik weet niet zo goed hoe ik moet reageren en probeer opzij te kijken zodat ik zijn gezichtsuitdrukking kan lezen, maar het enige wat ik zie is medeleven. Een emotie die ik lastig kan plaatsen.
''Die ruzie met mijn ma?'' vraag ik. ''Ik weet dat ik haar moet bellen en mijn excuses aan moet bieden, maar -''
''Nee dat tweede stuk van het gesprek,'' onderbreekt Youssef mijn antwoord. ''Dat stuk over Quinn.''
Zijn confrontatie legt me het zwijgen op. De weg omhoog begint steeds steiler te worden, alsof het een teken is dat dit gesprek aardig lastig gaat worden.
''Ik weet niet wat ervan wel of niet waar was, Dant, maar dat maakt ook niet uit. Weet gewoon dat Abel je altijd zal beschermen tegen alles wat in zijn ogen niet goed voor je is. Probeer je niet teveel aan te trekken van wat hij vindt, maar kies zelf wat je wil.''
Ik druk mijn hand wat steviger vast in zijn pols en vertraag wat in mijn pas. Wat wil hij van me horen?
''Wat heeft Quinn daarmee te maken?'' vraag ik verward.
''Abel denkt dat Quinn niet goed voor je is,'' legt hij uit. ''Maar ik denk dat jij dat best zelf kan bepalen.''
Hij kijkt me aan. Zijn bruine ogen worden verduisterd door de wolken boven ons, die de zon niet door willen laten. Hij geeft me een zachte kneep in mijn zij, alsof hij probeert de waarheid uit me te zuigen.
''Ik blijf bij wat ik eerder zei,'' zeg ik. ''Er is niets gaande tussen mij en Quinn. Dat zou raar zijn.''
Youssef haalt zijn neus op en richt zijn blik weer op de weg voor hem.
''Zijn dat jouw woorden, of die van Abel?'' vraagt hij. ''Daarbij, wat zou er zo fout aan zijn?''
Daar durf ik niet op te reageren. Youssef weet heel goed wat er aan de hand is. Hij is veel te slim om het niet te zien.
''Luister Dant,'' begint hij. ''Het maakt me niet uit wat er wel of niet is tussen jou en Quinn. Het enige wat ik duidelijk wil hebben is dat je ons alles kan vertellen, oké? Je kan zijn wie je wil zijn bij ons. Dat weet je, toch?''
''Natuurlijk,'' zeg ik, zonder enige twijfel.
Youssef's mondhoeken rekken omhoog in een tevreden glimlach wanneer ik dat zeg.
''Gelukkig maar.''
Ik weet precies wat hij bedoeld. Waarom heb ik mijn vrienden al deze tijd nooit in vertrouwen genomen als ik weet dat ik ze alles kan vertellen? Hoe lastig kan het zijn? Het zijn maar een paar woorden. Eén bekentenis. Iets wat geen verschil zou moeten maken.
''Waarom heb ik het idee dat je iets weet wat ik niet weet?'' vraag ik.
Youssef lacht hard om mijn vraag.
''Ik heb drie zusjes en een broertje, Dant. Ik kan mensen goed aanvoelen," antwoordt hij. ''Waarom heb jij het idee dat ik iets weet wat jij niet weet?''
Ik haal mijn schouders op en stop voor even met lopen. De mistwolk die om ons heen hangt laat ons een kort moment even volledig uit het zicht verdwijnen.
''Omdat je wat van me wil horen,'' zeg ik. ''Je bent slim genoeg om me dingen te vragen met een doel, of niet soms?''
''Misschien,'' antwoordt Youssef. Zijn blik lijkt die van mij weer te vinden. ''Als je maar weet dat ik je tot niets verplicht. Als je je wil laten horen, doe dat dan zeker, maar zo niet? Dan is het ook goed.''
Ik lach. Niet omdat ik iets grappig vind aan zijn woorden, maar gewoon omdat ik me ontzettend veilig voel in zijn bijzijn. Ik ken hem al vrij lang, sinds de eerste klas van de middelbare school, maar zo'n gesprek als dit hebben we nog nooit gehad. Het is net alsof ik een nieuwe kant van onze vriendschap ontdekt heb. Een nieuwe deur geopend heb.
''Je bent zo'n toffe vriend, weet je dat?'' merk ik op.
Youssef haalt iets wat verbluft zijn hand langs zijn nek.
''Bedankt,'' zegt hij. ''Je bent zelf ook niet verkeerd.''
We lachen, waarna Youssef zijn arm weer achter me langs laat gaan om me te ondersteunen. Samen zetten we weer voet omhoog. Het is doodstil om ons heen. Hij trekt de bekentenis zo uit mijn keel. Die drie woorden waarvan ik zo graag wil dat hij ze hoort.
''Ik val op jongens en meisjes,'' beken ik. ''Ik ben bi.''
Een enorm gewicht lijkt van mijn schouders af te vallen wanneer ik hem dat vertel en het is heerlijk om niet meer de enige te hoeven zijn die daarmee rondloopt. Hij draagt er nu ook een deel van met zich mee. Een stuk van mijn waarheid.
''Ik weet het,'' is alles wat hij zegt. ''En ik ben heel blij dat je me dat vertelt.''
Hij haalt speels zijn hand door mijn vochtige haar heen en trekt me de steile helling op. Hij is net als een oudere broer die ik nooit gehad heb.
''Nu moeten we alleen niet te snel omhoog lopen,'' zegt hij. ''Want ik ben nog steeds van plan om onze weddenschap te winnen.''
Hij trekt me wat dichter naar hem toe en lacht. Ik grijns. De tranen van geluk die ik wil laten vallen lijken me niet los te willen laten.
''Eikel,'' mompel ik. ''Dat had je gedacht.''
***
Vlak voordat we de top van de vulkaan bereiken zien we de meeste leerlingen alweer naar beneden lopen, wat een slecht voorteken is, gezien de tijd die er eigenlijk ingepland stond voor de totale beklimming en afdaling.
De mist is nog steeds niet weggetrokken, waardoor we vrij weinig kunnen zien als we over de balustrades van het pad heen kijken. Het is net alsof we omringd zijn door een enorme grijze deken van rook die ons tijdelijk blind maakt. Het is een verschrikkelijke teleurstelling en niet alleen voor mij en Youssef.
''Hey, team kreupel!'' groet Sander luid, terwijl hij ons tijdens zijn afdaling passeert. ''Als ik jullie was zou ik omkeren. Ze hebben de kraterwandeling gecanceld.''
Hij steekt zijn middelvinger op richting de vulkaan en schreeuwt.
''Kutvulkaan!''
Youssef laat me los zodat ik zelf kan staan en steekt zijn armen de lucht in om zichzelf uit te rekken. Ik kan de spieren in zijn rug horen kraken, waarna ik me meteen schuldig voel. We lopen al een half uur omhoog. Hij is vast uitgeput.
''Hoezo?'' vraag ik, toch eigenlijk wel geïrriteerd dat deze hele loop voor niets geweest is. ''Wie heeft dat gezegd?''
Ik zet mijn handen vast in de hengsels van mijn rugzak en schud ongelovig mijn hoofd heen en weer.
''Door de regen is het te glad of zoiets,'' moppert Sander, duidelijk net zo teleurgesteld als ik. ''Fucking kut is het. En daar hebben we dan zoveel voor betaald. Voor niets.''
''Daar hebben je ouders zoveel voor betaald,'' corrigeert Youssef Sander's woorden. ''En zo erg is het toch niet. Ik vond het een zeer nuttige beklimming.''
Youssef werkt me een wetende knipoog toe. Ergens heeft hij ook wel gelijk. Sander kijkt hem echter aan alsof hij een of andere doorgedraaide koe is.
''In welke wereld leef jij, dat een half uur lang steil omhoog lopen zonder doel een 'nuttige' beklimming is?'' vraagt hij sarcastisch.
''Het gaat niet alleen om het klimmen, Sander,'' meent Youssef. ''Maar dat is iets wat jij niet begrijpt met die kleine hersentjes van je, hm?''
Sander's gezicht verandert in minder dan een seconde in een poel van ergernis.
''Het is dat je me geen walvis noemde, Youssef Gupta, anders had je nu echt een probleem gehad,'' waarschuwt hij.
''Ik heb geen probleem nodig hoor, die heb ik al genoeg,'' zegt Youssef. ''Eén ervan ken ik al jaren. Hij heet Sander van Dijk, misschien weet je wie ik bedoel, hij -''
Sander laat Youssef zijn zin niet eens afmaken. Hij stort zichzelf op hem zonder genade, waarna ze samen als twee kleine kinderen beginnen te stoeien. Ik hoop voor Youssef dat Sander hem heel laat, gezien zijn soms wat overenthousiaste gedrag.
Meerdere vier havo en vijf vwo leerlingen passeren de situatie, maar zijn te uitgeput om er daadwerkelijk op te reageren.
''Ze weten dat ze nog naar beneden moeten lopen, toch?''
Nora's stem onderbreekt mijn gefocuste blik op mijn twee stoeiende vrienden.
''Laat ze lekker joh. Met dit showtje heb ik geen problemen hoor.'' Jessie komt nu ook bij ons staan. ''Hier kan ik uren naar kijken.''
Haar ogen vestigen zich op Sander, die Youssef's hoofd nu tussen zijn arm geklemd heeft zitten en met zijn knokkels zijn haren door de war heen schudt. Jessie's stem laat Sander voor even zijn concentratie verliezen en geeft Youssef de kans om zichzelf los te wurmen uit de situatie.
''We moeten naar beneden jongens,'' zegt Nora. ''Gaan jullie mee, of gaan jullie voor nog een rondje?''
Sander reageert, volledig buiten adem van zijn stoeipartij.
''Hij moet zijn manke vriend nog mee terug dragen,'' zegt hij. ''Anders had ik nog wel even door willen gaan.''
Youssef rolt met zijn ogen en geeft hem een zachte stomp tussen zijn ribben wanneer hij even niet oplet.
''Kom op jongens, wat zeiden we nou net?'' Jonker's strenge toon onderbreekt ons gesprek. ''Iedereen naar beneden toe, kom op.''
Meneer Vink daalt nu ook het pad af. Zijn bril is zo beslagen van de mist om ons heen dat hij bijna tegen haar op botst.
''Sorry Vera,'' excuseert hij zichzelf. Zijn wangen worden er rood van wanneer hij zijn bril afzet en schoon veegt van waterdamp. Wat lief. ''Iedereen die boven was loopt nu naar beneden.''
''Gelukkig,'' zegt Jonker. Ze zucht, vermoeid van de beklimming die ze achter de rug heeft. ''Dan lijkt het me een goed plan om nu met zijn allen naar beneden te gaan.''
Haar voorstel stelt me teleur. Ik had gehoopt die paar extra meter nog omhoog te kunnen lopen, gewoon voor het euforische gevoel wat ik eerder ervaarde toen ik nog beneden stond.
''Kunnen we echt niet verder?'' vraag ik. ''Youssef en ik zijn nog niet boven geweest en het is nog maar een super klein stukje.''
Jonker en Vink wisselen wat blikken uit met elkaar. Ze vinden het duidelijk geen goed plan, gezien hun lastige gezichtsuitdrukkingen. Ik bijt smekend op mijn onderlip.
''Er is niets te zien boven, zoals je weet,'' legt Jonker uit. ''Ik vind het niet zo'n goed plan. Er is niemand van de leiding die je omhoog kan helpen en alleen met Youssef vind ik een beetje onveilig. Het spijt me, Dante, maar -''
''Ik help hem wel.'' We richten onze aandacht allemaal tegelijk op Quinn, die uit de mistwolk verschijnt en mijn kant op wenkt. ''Dat is toch geen probleem? We hebben toch genoeg tijd over nu de kraterloop niet door kan gaan.''
Ik kan mijn oren horen suizen van de hoeveelheid bloed die zich op het moment razendsnel door mijn systeem heen verplaatst. Ik ben een stuk alerter nu hij erbij is. Mijn handen beginner er spontaan van te zweten.
''Oké dan,'' zegt Jonker. ''Dan wachten wij beneden op jullie, is het niet, Timo?''
Meneer Vink knikt en wenkt ons als een soort horde wilde hondjes naar beneden toe. Mijn ogen vinden meteen die van Youssef, die uit blijdschap zijn wenkbrauwen optrekt, glimlacht en zijn hoofd op en neer laat schudden. Hij weet het en het is goed.
''Als jullie maar niet te lang wegblijven. Des te sneller we die bus in gaan, des te eerder we in Rome aankomen en gaan eten,'' zegt Sander, waarna hij samen met Youssef, Nora en Jessie de berg af begint te lopen.
''Kom,'' zegt Quinn.
Hij neemt Youssef's positie over en vestigt zijn arm over mijn schouders heen om me omhoog te helpen. De pijn in mijn knie lijkt voor even volledig verdwenen wanneer ik mijn hand rond zijn pols vestig en samen met hem het laatste stukje van de Vesuvius begin te beklimmen.
''Heb je een doodswens?'' vraagt Quinn, doelend op mijn verbonden knie. ''Of is er een andere reden dat je die laatste meters wil maken?''
Ik probeer grotere stappen dan voorheen te nemen, gezien het laatste steile stuk, maar dat is toch lastiger dan gedacht.
''Ik weet niet,'' zeg ik. ''Ik wil gewoon iets afmaken als ik eraan begin.''
''Gelukkig maar,'' zegt hij. ''Want ik heb iets gevonden wat je misschien kan helpen.''
Mijn nieuwsgierigheid neemt het voortouw wanneer hij dat zegt.
''Iets gevonden?'' vraag ik.
Quinn knikt en ademt hoorbaar luid in en uit.
''Ja. Tegen je slaapproblemen,'' zegt hij. ''Het is niet heel bijzonder hoor, al zeg ik het zelf, het is meer een soort oude legende.''
Wanneer de weg onder mijn voeten eindelijk weer recht wordt weet ik dat we de top bereikt hebben. Quinn laat me los en vestigt zijn handen uitgeput op zijn knieën.
''Als het beter helpt dat een balkon in Pompeï en een gesprakspartner ben ik vóór,'' zeg ik lacherig.
Quinn lacht met me mee. Hij wijst naar een houten huisje een paar meter verderop. Het ziet er wat bouwvallig uit, zonder een duidelijke fundering aan de buitenkant. Er hangt een amper leesbaar bordje, waar het woord 'souvenir' opgeverfd staat in dikke witte letters.
''Zie je die winkel daar?'' vraagt hij. ''Ze verkochten er sempia pierra's.''
Hij haalt zijn waterflesje uit het zijvak van zijn rugzak - het flesje waar ik eerder vandaag nog uit gedronken had - en opent deze om een slok te nemen.
''Mijn Italiaans is niet zo up to date,'' zeg ik. ''Maar het klinkt als eten.''
Quinn spuugt bijna het water zijn mond uit wanneer ik dat zeg. Het plezier wat ik terug kan zien in zijn ogen smelt mijn hart.
''Ha! Dat is het zeker niet,'' lacht hij. ''Sempia betekent 'slaap' en 'pierra' staat voor steen. Het is een wondersteen om nare dromen en gedachtes te vangen. Net een soort dromenvanger, maar dan ook als je niet slaapt.''
Ik laat mijn blik opnieuw afdwalen naar zijn lippen, vochtig van de natte lucht en zijn waterflesje. Ik probeer meerdere foute gedachtes mijn brein uit te bannen, maar het is moeilijk.
''Dat klinkt als een perfecte oplossing,'' fluister ik.
Wanneer hij slikt maak ik oogcontact, maar zijn blik staat naar beneden gericht, alsof hij voor even ook mijn lippen bekeek. Hij knippert een paar keer met zijn ogen en stopt zijn flesje terug in het zijvak van zijn rugzak.
''Ja - eh, ja zeker,'' stottert hij. ''Um, ik eh - hier.''
Zijn hand verplaatst zich naar zijn broekzak, waar hij een perfecte ronde oranje steen uit vist. Hij steekt zijn hand naar me uit ten teken dat ik deze van hem aan mag pakken.
Mijn vingers strijken langs zijn handpalm wanneer ik de steen van hem aanneem. Ik krijg het immens heet van het korte contact.
''Bedankt,'' zeg ik, betoverd door de schoonheid van de donkere steen. ''Het is - het is prachtig.''
''Het is niets,'' zegt Quinn. ''Ik dacht misschien is het handig voor 's avonds, zodat je kan slapen, um - ''
''Het is precies wat ik nodig heb,'' onderbreek ik hem.
Ik houd de steen omhoog om te kijken of hij op die manier meer licht kan vangen. Het oranje glanst op in het weinige zonlicht wat de bol raakt. Ik krijg het er warm van in mijn onderbuik.
''Ik hoop dat het werkt,'' zegt Quinn. ''En dat het de teleurstelling van het uitzicht wat wegneemt.''
Ik kan wel een gat in de lucht springen van blijdschap. Hij heeft hierover nagedacht, wat betekent dat hij over mij nagedacht heeft.
''Echt, het is super,'' bedank ik hem nog eens.
Hij kijkt zenuwachtig een paar keer van me weg. De keren dat hij zijn blik wel op mijn gezicht gevestigd heeft staan, kijken ze naar mijn ogen.
''Ze hadden ook andere kleuren, maar ik vond deze wel bij je passen,'' legt hij uit. ''Je haar - het is, eh, bijna dezelfde kleur.''
Ik zet een stap dichterbij zodat ik naast hem kan gaan staan, nog maar een liniaallengte van hem verwijderd.
''Ik hoop dat het helpt,'' vult hij aan. ''Zo niet is het een leuk ding om bij je te dragen. Sommige bewoners zeggen dat ze geluk brengen en dat je een wens kan doen, maar ik weet niet in hoeverre dat waar is.''
Ik heb de neiging hem te omhelzen, maar ik weet dat dat niet kan. Hij is ongelofelijk ingewikkeld om te lezen. Hij lacht, hij kijkt naar me, hij geeft me cadeaus en toch weet ik niet wat hij ermee bedoeld. Ik wil geen overhaaste beslissingen nemen.
''Ik -''
Op het moment dat ik hem wil vragen wat zijn intenties precies zijn breekt de hemel open en komt de zon weer tevoorschijn. Een warme bries verwarmt mijn gezicht wanneer ik over de hekken uitkijk naar de rest van het land. Ik kijk met open mond toe hoe de wolken plaatsmaken voor een enorm landschap van bomen, bergen en wegen.
''Wow,'' hoor ik Quinn zeggen. ''Dat is pas prachtig.''
Het is een landschap geschonken door Venus zelf. Alsof ze een moment gecreëerd heeft wat speciaal voor mij en Quinn bedoeld is.
''Ongelofelijk -''
''En dan te bedenken dat we dit bijna gemist hadden,'' mompel ik.
Ik zit vast in een moment van pure schoonheid. Een wereld zonder enige zorgen of problemen die mijn hoofd teisteren. Een wereld voor mij en hém.
''Ik weet niet zo goed wat ik moet zeggen,'' mompel ik.
Ik kijk uit mijn ooghoeken toe hoe er een stille traan langs Quinn's wang rolt. Ik weet niet waar hij aan denkt, maar het brengt hem duidelijk geluk.
''Dan zwijgen we toch gewoon?'' vraagt hij.
Ik houd de oranje steen voor me in het zonlicht en lach wanneer deze oranje vlekjes reflecteert op Quinn's gezicht. Het maakt het moment alleen maar mooier. Het maakt hém mooier.
Wanneer hij zijn gezicht mijn kant op draait staan we zo dichtbij elkaar dat ik de weinige sproeten op zijn gezicht kan tellen. Zijn gouden ogen glanzen zo ontzettend sterk op in het zonlicht, in combinatie met zijn ongevallen tranen, dat ik niets anders kan dan mijn vingers langs zijn onderarm te laten glijden.
Zijn kastanjekleurige huid voelt zo ontzettend zacht aan dat de aanraking bijna in het niets verdwijnt. Alsof de tijd voor even stilstaat.
Hij werpt zijn blik op de plek waar mijn vingers zijn huid raken en draait zijn hand over mijn pols heen.
''Laten we gaan.''
Zijn stem verbreekt het moment wanneer zijn hand mijn vingers van zijn arm verwijdert en hij een kleine stap opzij zet. Zijn afwijzing verscheurt een klein stukje hoop wat ik had en laat mijn hart ijskoud achter.
''Ze wachten op ons beneden.''
Zijn hand verlaat mijn vingers echter niet. Hij trekt zijn arm weer over mijn schouder heen en vlecht onze handen samen. Handpalm tegen handpalm, zodat ik zijn hartslag er kan voelen kloppen.
Ik voel me goed, tevreden met zijn acties, maar wanneer ik zijn gezichtsuitdrukking bestudeer verandert dat.
Verloren.
Dat is het enige woord wat ik ervoor kan vinden.
***
Wat kan ik zeggen. Ik weet het niet zo goed. Laat het even bezinken.
Vraag: Verscheurd? Waarom?
x Claire
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top