🐋Hoofdstuk 5 - Walvislucht en heimwee
Thema: Wouldn't it be nice - Beach Boys
***
HET IS EEN complete chaos in het hotel wanneer we binnenkomen. Koffers zijn zoek, leerlingen zeuren om een goede kamer, het is stikheet - de airco zal wel kapot zijn - en er is ontzettend weinig ruimte.
''Ik kan mijn kont hier echt niet keren,'' zeurt Dook. ''Schiet eens op Abel, we willen de kamers in!''
Ik probeer rustig te blijven in al deze drukte, maar de harde geluiden en vele mensen om me heen maken het wel heel erg lastig.
''Wil je nou met Youssef dan? Ze hebben alleen kamers van drie!'' roept Abel terug.
Er staan nu zoveel mensen bij de incheckbalie dat ik hem niet eens kan zien vanaf mijn positie in de menigte.
''Ja! Doe maar gewoon wat!'' roept Youssef terug. ''Alles beter dan hier nog langer dan een minuut stil te staan. Ik ben kapot!''
Abel wurmt zich langs een grote zwerm mensen heen en eindigt in onze kleine cirkel van koffers. Twee sleutels met kamernummers bungelen aan zijn wijsvinger.
''We moeten splitsen,'' zegt hij. ''Eén kamer van twee en één kamer van drie. Anders kon niet.''
Zijn blik vindt die van mij. Zijn wangen zijn rood van de inspanning die hij geleverd heeft om de kamersleutels te regelen.
''Ik en Youssef gaan wel samen,'' zegt Dook. ''Nemen jullie Sander maar. Ik heb geen zin in dat harde gesnurk vannacht.''
Dook springt van Youssef's koffer af en wurmt zich naar Abel toe zodat hij de sleutel van de tweepersoonskamer van hem over kan nemen.
''Gesnurk?'' vraagt Sander. ''Spreek voor jezelf, varken.''
Sander trekt de andere sleutel uit Abel's hand en werkt Dook een vuile blik toe.
''Luiaard,'' kaatst Dook terug.
''Koala,'' zegt Sander.
''Walvis.''
''Kleuters," mompelt Youssef.
Ik lach, maar half gemeend. Ik wil weg van deze drukte.
''Heel leuk man, heel leuk,'' zegt Sander. ''En waarom een walvis, Dook? Wat wil je daarmee zeggen?''
Dook trekt zijn koffer mee richting de liften en antwoordt.
''Waarom denk je?'' vraagt hij.
Sander blijft stil. Daar heeft hij geen weerwoord tegen.
''Omdat ze stinken, veel eten én heel groot zijn,'' zegt Dook.
Daarna trekt hij Youssef en hun koffers met zich mee de lift in, zo snel als hij kan. De deuren sluiten vlak voordat Sander de lift bereikt heeft.
''Nee! Kom jongens, wij nemen de trap,'' zegt hij, vastberaden. ''Ik krijg hem nog wel!''
Ik wissel blikken uit met Abel en schud mijn hoofd heen en weer in een 'nee'.
''Ik dacht het even niet,'' zeg ik. ''Ik ben al moe en bezweet genoeg.''
''Precies,'' zegt Abel.
Hij snuift een keer luid met zijn neus en trekt zijn eigen koffer langs Sander heen, eveneens richting de liften.
''Al moet ik zeggen dat Dook ergens wel gelijk had,'' zegt Abel. ''Je eet veel, bent groot..''
Hij snuift nog een keer.
''En je stinkt.''
Ik lach om zijn humor en draai mijn hand om het handvat van mijn koffer heen. Sander duwt het handvat van zijn koffer naar beneden zodat hij het ding op kan tillen. Zijn rugzak glijdt in het proces bijna van zijn schouder af.
''Nu neem ik sowieso de trap,'' zegt hij. ''Gewoon omdat jullie de stomste vrienden zijn die ik heb.''
We lachen met zijn drieën alsof de tijd voor even stilstaat. Alsof we de drukte en de warmte even vergeten zijn en het ons niets uitmaakt.
Alsof we thuis zijn.
***
''Het gaat goed,'' zeg ik. ''We zijn nu in het hotel.''
Ik probeer Sander stil te houden terwijl ik mijn moeder bel. Een lastige taak, gezien hij zojuist naast me op mijn bed is komen zitten en met zijn hand in de vorm van een eendenbek alles 'napraat' wat ik zeg.
''O, wat leuk!'' roept mijn moeder door de speakers van mijn telefoon heen, zo luid dat ze haar stem drie kamers verderop waarschijnlijk ook nog kunnen horen. ''Stelt het nog wat voor? Of valt het tegen? Hoe was het in Napels? Was het een fijne vlucht? Gaat het goed met de jongens en smeer je je wel genoeg -''
''Mam! Eén vraag tegelijk alsjeblieft, zo kan ik je niet volgen,'' onderbreek ik haar.
Sander lacht wanneer mijn moeder me overlaadt met duizend verschillende vragen. Ik geef hem een flinke duw tegen zijn schouder aan, ten teken dat hij zich stil moet houden, maar ik krijg hem niet van het bed af. Ik denk dat zelfs de Hulk dat niet kan.
''Wat zei je lief? Ik verstond je niet helemaal,'' zegt mijn moeder. ''Vesuvius is op oorlogspad in de keuken. Ik denk dat hij opzoek is naar de kipfilet die ik net gebakken heb voor de tortilla's. Wacht -''
Ik zucht geërgerd en haal mijn hand langs mijn gezicht. Ik denk dat ik haar laatste vraag van zonet maar niet moet beantwoorden. Mijn gezicht voelt warm aan van de zon, droog en gebakken.
''Mam?'' vraag ik. ''Hallo?''
De telefoonlijn kraakt. Ik laat mezelf achterover op het bed vallen, mijn telefoon tegen mijn oor gedrukt, en sluit mijn ogen.
''Sorry! Ben ik weer! Ik heb hem de keuken even uitgejaagd voordat ik straks geen eten meer heb,'' zegt ze. ''Dus, vertel.''
''Het is gezellig,'' zeg ik. ''Napels was mooi, maar het is gewoon zo heet dat ik niet veel meegekregen heb van alle uitleg. Het hotel is oké hoor. Niet heel groot, maar ook geen hostel, gelukkig, en het was een redelijke vlucht vanmorgen.''
Ik hoor mijn moeder instemmend murmelen. Ze zucht, waarschijnlijk uit opluchting.
''Goed,'' mompelt ze. ''Ook geen last gehad van je clau -''
''Nee,'' zeg ik meteen. ''Bijna niet nee.''
Ik onderbreek haar omdat ik de behoefte niet voel om Sander, die op het moment druk bezig is met het kietelen van de onderkant van mijn voeten, te vertellen over mijn claustrofobie. Hij kan geheimen niet zo goed voor zich houden.
''Hoe bedoel je bijna niet?'' vraagt mijn moeder achterdochtig, de nadruk in haar zin gelegd op het woordje 'bijna'. ''Je had me nog zo beloofd dat dat allemaal goed zou komen, weet je nog? Ik heb de leiding van de week nog persoonlijk gemaild om te vragen of je niet naast een van hen kon zitten in het vliegtuig.''
Rewind.
''Je deed wat?'' vraag ik, verward.
''Mailen,'' zegt ze. ''Ik wilde zeker weten dat er niets zou gebeuren, dus heb ik gevraagd of je naast een docent kon zitten.''
Mijn moeder begrijpt duidelijk niet hoe het is om claustrofobisch te zijn. Het heeft niets te maken met naast wie je zit of wie je om je heen hebt. Het gaat om het gevoel wat ik ervaar in een gesloten ruimte. Dat opgeblazen angstige gevoel dat me telkens weer bij mijn keel grijpt. Een gevoel dat echt niet weggaat als ik naast iemand anders in een vliegtuig zit. Het zal er altijd zijn, ondanks mijn omgeving.
''Mam! Jezus!'' klaag ik. ''Dat heeft er niets mee te maken! Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je je niet zoveel zorgen om me moet maken de hele tijd? Ik red me echt wel.''
''Nou, op het feest van -''
''Dat was héél anders! Dat weet je,'' zeg ik, best boos dat ze zoiets zou doen. ''Waarom heb je dat gedaan? Dit meen je niet!''
Voor even is het stil, ons gesprek doodgebloed. Sander stopt met het kietelen van mijn voeten nu hij doorheeft dat ik niet op hem reageer en kijkt naar me op, verbaasd dat ik zo tegen mijn moeder uitval.
''Lieverd, alsjeblieft,'' smeekt mijn moeder. ''Je weet dat ik alleen het beste voor je wil. Je bent zo ver weg van huis en dan wil ik gewoon weten dat niets je overkomt. Dat begrijp je ergens toch ook wel?''
Ik houd me stil. Een ongemakkelijk gevoel knaagt aan mijn geweten.
Abel trekt Sander aan zijn bovenarm weg van mijn bed ten teken dat het zo wel even genoeg is geweest, waarna Sander zich verplaatst naar Abel's bedrand en zorgelijk op zijn nagels bijt.
''We gaan eten,'' zeg ik. ''Ik app je nog wel.''
''Maar -''
Dan hang ik op. Ik wacht niet op haar antwoord en dat is een lullige actie, zeker voor mij, maar ik heb geen zin om nog veel langer naar haar bezorgde excuses te luisteren.
''Wow, dat klonk niet heel gezellig,'' mompelt Sander. ''Waar ging dat over?''
Ik draai mijn gezicht zijn kant op en haal mijn schouders op.
''Blijkbaar heeft mijn ma de leiding gevraagd of ik in het vliegtuig naast iemand van hen kon zitten,'' zeg ik geërgerd. ''Dat geloof je toch niet?''
''Wat?'' vraagt Sander. ''Waarom?''
Abel staat op van zijn bed en schudt iets wat ontdaan zijn hoofd heen en weer alsof hij niet kan geloven wat ik zeg.
''Serieus?'' vraagt hij. ''Dus door jouw moeder zat ik in het vliegtuig naast mijn vader? Dat is wat je probeert te zeggen?''
Hij is niet kwaad. Zijn lichaamshouding geeft hem weg: afwachtend en sereen. Hij is er niet op uit om mij ergens de schuld van te geven, dat weet ik zeker. Hij is gewoon net zo verbaasd als ik.
Ik knik.
''Het spijt me,'' zeg ik. ''Ik had geen idee. Ik bedoel, ik weet dat ze af en toe een beetje overbezorgd kan zijn, maar dit? Dit is echt het toppunt.''
Abel haalt zijn pet van zijn hoofd af en gooit deze op zijn nachtkastje.
''Sander, kan je misschien alvast naar de kamer van Dook en Youssef lopen om te vragen of ze al klaar zijn om te eten?'' vraagt hij. ''Alsjeblieft?''
Sander beweegt zijn blik van mij naar Abel en dan weer naar mij toe. Hij weet wat Abel hem vraagt. Hij knikt en staat op.
''Oké dan,'' zegt hij. ''Maar alleen omdat jullie mijn beste vrienden zijn, ja? Ik wil niet dat jullie iets voor me achterhouden.''
Abel lacht en werkt hem een knipoog toe. Hij stopt zijn handen weg in zijn broekzak en laat zichzelf zakken op een krakkemikkelige bureaustoel.
''Tuurlijk niet,'' zegt hij. ''Je kan me toch vertrouwen?''
Sander haalt een hawaii-stijl bloes uit zijn geopende koffer en wisselt deze om met de bebloemde die hij nu draagt: doorweekt van zijn zweet en andere viezigheid.
''Blind,'' zegt Sander. ''Ik zie jullie zo wel.''
Hij pakt zijn telefoon van zijn bed af, stopt deze weg in de broekzak van zijn korte spijkerbroek, en loopt naar de kamerdeur toe.
''Thanks man!'' zegt Abel. ''Misschien krijg je straks mijn toetje wel. Fix anders gelijk maar even een tafel in het restaurant!''
Sander knikt, werkt me een laatste bezorgde blik toe, en verdwijnt. De kamerdeur klikt zachtjes achter hem dicht. Het belemmerende gevoel van zonet is nog steeds niet helemaal uit mijn lichaam verdwenen.
''We moeten even praten, denk ik,'' zegt Abel.
De nuchtere open toon van zijn standpunt doet me gelijk denken aan mijn confessie. Waar wil hij het over hebben? Onze plekken in het vliegtuig? Quinn?
''Het spijt me echt Ab, ik wist niet dat mijn moeder de leiding gemaild had, ik -''
''Nee, dat bedoel ik niet, maak je daar geen zorgen over hoor,'' onderbreekt hij me.
Hij tikt nerveus wat met zijn vingers op het houten bureaublad. Zijn ogen, een hele tint donkerder dan die van zijn broer, blijven rusten op het voeteneind van mijn bed alsof hij er wil gaan zitten. Hij verroert geen spier.
''Oké,'' zeg ik. ''Waar wil je het dan over hebben? Je stuurt Sander niet voor niets weg.''
''Je weet dat hij geheimen niet goed kan bewaren,'' zegt Abel. ''En ik weet dat we de beste vrienden zijn, maar dit is gewoon iets waar ik het met je over wil hebben zonder dat hij constant een van ons irriteert.''
Ik houd me stil. Ik heb werkelijk geen flauw idee waar hij het over wil hebben. Wat is er zo belangrijk dat het nu besproken moet worden?
''Wat je vertelde tijdens de lunch,'' zegt hij. ''Over je vader. Is het waar dat hij jullie verlaten heeft? Dat je niets meer van hem hebt?''
Ik trek mijn knieën omhoog tot aan mijn kin en haal mijn schouders op. Wil ik het hier over hebben? Hij mag niet weten dat ik hier ben om mijn vader te zoeken, dan loopt alles uit de hand.
''Ik - ja,'' zeg ik. ''Dat is echt zo.''
Nee, is het echte antwoord. Ik heb brieven en een ring.
''Ik weet dat ik er eigenlijk niet naar mag vragen,'' zegt Abel. ''Want het is een ongeschreven regel, maar waarom heb je nooit wat verteld? Ik wist dat hij een Italiaan was, maar dat hij jullie verlaten heeft? Dat je niets meer van hem hebt? Ik dacht dat je ouders gewoon gescheiden waren en dat je je vader niet wilde zien.''
''Dat zei ik omdat ik het zelf ook niet weet,'' zeg ik. ''Ik weet niet wie hij is, ik weet niet wáár hij is. Ik heb zelfs geen idee hoe hij heet!''
Abel zwijgt. Hij is voorzichtig met zijn reactie en probeert eerst mijn emoties te lezen voordat hij weer wat zegt.
''Ik heb het er nooit over omdat het toch niets verandert,'' zeg ik. ''Hij is weg en mijn moeder wil me niets anders dan negatieve dingen over hem vertellen. Einde verhaal.''
Abel duwt zichzelf weg van het bureau zodat hij aan het uiteinde van mijn bed kan gaan zitten. Eindelijk. Zijn gespannen schouders verraden zijn kalmte.
''Sorry,'' zegt hij. ''Ik - ik wilde me er niet mee bemoeien.''
Meer komt er ook niet uit hem, zijn gezichtsuitdrukking schuldig: hij kijkt van me weg. Zijn donkerbruine krulletjes werken schaduwen rond zijn ogen. Ik leg mijn hand op zijn knie.
''Jij kan er toch ook niets aan doen, gek,'' zeg ik. ''Ik snap dat je benieuwd bent, maar meer kan ik je niet vertellen omdat ik het zelf ook niet weet.''
Abel werkt zijn blik op zijn knie, waar ik zachtjes in knijp om hem te vertellen dat het goed is. Zijn nieuwsgierigheid is nou eenmaal deel van zijn karakter.
''Ik vraag me gewoon af hoe je het doet,'' zegt hij. ''Elke dag doorkomen met al die vragen in je hoofd.''
Ik zie Abel amper zo diep in gedachten verzonken.
''Moet je mij eens zien met al die irritatie rondom mijn vader,'' zegt hij gefrustreerd. ''Allemaal terwijl jij niets weet van de jouwe.''
Ik haal mijn hand van zijn knie af en lach zacht om zijn confessie.
''Abel,'' zeg ik.
Hij kijkt me aan.
''Je kan je leven niet vergelijken met dat van mij. Dat is niet eerlijk tegenover jezelf,'' leg ik uit. ''We kunnen er toch ook niets aan doen dat je vader met ons mee is op studiereis? Dat is ook gewoon super vervelend. Als ik in jouw schoenen gestaan had was ik net zo geïrriteerd geweest als jij. Dat mag ook.''
Hij scant mijn gezicht af. Zijn mondhoeken rekken wat op wanneer ik dat zeg, alsof hij inziet dat ik gelijk heb en dat het inderdaad niet eerlijk is om zijn leven met dat van mij te vergelijken. Het maakt zijn problemen met zijn vader niet minder erg en het lost mijn vraagstukken rondom mijn vader ook niet op.
''Je hebt gelijk,'' zegt hij. ''Hoe shit het ook is.''
Ik geef hem een dankbaar klopje op zijn rug. Dan sta ik op.
''Precies, dus we gaan het er niet meer over hebben en we maken er maar het beste van,'' zeg ik. ''Wat betekent dat we nu lekker gaan eten en het verder wel zullen zien.''
Ik bied hem mijn hand aan zodat ik hem omhoog kan helpen, welke hij ook gelijk van me aanneemt.
''Dat klinkt nog niet eens zo slecht,'' zegt hij. ''Al denk ik dat we vanavond toch op moeten passen met die 'we zullen het wel zien'-houding, want anders liggen we de hele nacht wakker van Sander's gesnurk.''
Ik lach om zijn terechte opmerking en wenk hem mee naar onze kamerdeur, de kamersleutel in mijn broekzak.
''Oordoppen genoeg in mijn koffer,'' zeg ik. ''Die fout maak ik geen tweede keer na dat slaapfestijn van Dook.''
''Beter geef je me een paar,'' zegt Abel. ''Want daar heeft zelfs mijn moeder niet over nagedacht.''
Wat moet ik toch zonder hem?
***
Abel had gelijk gehad. Ik zit met onbeantwoorde vragen in mijn hoofd over mijn vader en het verleden. Ik sla geen dag over dat ik niet aan hem denk, al is het maar een kleine 'waarom ging je weg?' of 'waar ben je?'. Allemaal vragen die me hiernaartoe trokken. Naar Rome. Ik wil antwoorden vinden op mijn vragen.
Dag en nacht gaat het maar door. Ik word gek van de drukte in mijn hoofd. Het is als een onvermijdbaar spel van vragen zonder antwoord. Alsof ik een spel aan het verliezen ben waarvan ik niet eens wist dat ik het speelde. Ik weet de antwoorden niet.
Dat en Abel's woorden van schuld vormen een combinatie van oorzaken die ervoor zorgen dat ik nu niet kan slapen. Zélfs niet met oordoppen in tegen Sanders gesnurk: een tweede ding waar Abel gelijk over had gehad.
Het is te druk in mijn hoofd; te rumoerig, en op hetzelfde moment te rustig in deze verdomde hotelkamer. Het dekbed ruikt oud en muffig, alsof de minuscule stofdeeltjes me overal kunnen vinden en mijn reukvermogen belemmeren.
De duisternis in de kamer voelt aan als en koude deken, waarvan de rillingen langs mijn ruggengraat lopen. Ik lijk wel te trillen, ook al is het niet koud. Het is een voorteken van mijn claustrofobie. Dat in combinatie met een gevoel van pure angst en een onregelmatige ademhaling. Het lijkt wel of ik stik in deze zwarte doos met niets.
Ik mis mijn moeder en ik mis Vesuvius. Zijn aanwezigheid wanneer ik slaap en zijn warme zachte vacht tussen mijn benen. Een gevoel waarvan ik nooit gedacht had dat ik het zo erg zou missen.
Ik krijg zowat geen lucht meer.
Ik moet hier weg.
Zo geruisloos mogelijk duw ik mijn dekens van me af. Ik wil Sander en Abel niet wakker maken nu ze eindelijk slapen en ik wil ze niet lastigvallen met mijn problemen. Morgen staat ons een nog grotere wandeling te wachten. Ze hebben hun slaap nodig.
Mijn telefoonklok leest kwart over twaalf. In mijn opzicht een redelijke tijd om nog even een luchtje te scheppen buiten. Alles beter dan een slapeloze nacht op dit muffige matras.
Ik stap mijn bed uit, direct opgevrolijkt door mijn felgele sokken en loop naar de balkondeur toe om deze te openen. Wanneer deze meegeeft ben ik voor eens in mijn leven een keer blij dat Sander rookt.
In mijn korte pyjamabroek en bijpassend wit shirt stap ik het balkon op en klik ik de deur achter me dicht. Het opgeblazen gevoel in mijn onderbuik ontlaadt wanneer ik een hele lichte warme zomerbries langs mijn wang voel strijken.
Ik vestig mijn handen op de reling van het balkon en adem een paar keer diep in en uit. Het is donker, maar de enkele alleenstaande lantaarnpaal onder me geeft me nog net genoeg zicht op de buitentuin van het hotel.
Olijfbomen sieren het verlaten parkje, waar ik een marmeren standbeeld kan zien staan van een vrouw in een schelp. Het is een prachtig tafereel, herenigd door de schoonheid van de nacht.
''Hé daar.''
De stem die spreekt verbreekt mijn moment van rust in minder dan een seconde en drukt het kippenvel vanonder mijn huid naar boven toe. Als ik me omdraai naar waar het geluid vandaan komt slaak ik een diepe zucht.
''Jezus,'' fluister ik geschrokken. ''Ik schrik me dood, wat doe jij hier?''
Quinn, gekleed in niets minder dan blauwe boxershorts, bevindt zich op het balkon naast mij. Hij rekt zijn mondhoeken omhoog en lacht. Zijn olijfkleurige huid is overal. Ongewilde vlinders teisteren mijn onderbuik.
''Jij ook hallo,'' zegt hij. ''Een betere vraag is wat doe jij hier? Je weet dat je niet op het balkon mag komen na tienen.''
''Ik, um -''
Is dat een regel?
Mijn ogen scannen zijn gezicht af. Ik durf niet verder af te dalen dan zijn nek, want dat is verboden terrein. Terrein dat zegt: ik zie je niet als een docent. Onbegonnen werk. Hij lacht.
''Ik maak maar een grapje,'' zegt hij. ''Heb je last van je claustrofobie? Ik kan namelijk best begrijpen dat deze kamers wat klein zijn. Ik kan ook niet slapen. Mijn pa snurkt.''
Zijn ogen vinden mijn handen op de reling. Ik knijp zo hard dat mijn knokkels er wit van zijn. Het valt me nu pas op dat Quinn een leesbril draagt.
''Nee, dat is het niet,'' zeg ik. ''Het is, um, heimwee, eigenlijk.''
Hij haalt een hand door zijn donkere krullen heen en fronst zijn wenkbrauwen.
''O,'' zegt hij. ''Dat kan ook, ja. Zeker.''
Ik werk mijn blik van hem af, terug naar het beeld in het midden van de tuin. Hij zal wel denken dat ik nog een klein kind ben, met mijn heimwee.
''Mooi is ze hè?'' vraagt Quinn. ''De geboorte van Venus, maar dan op een andere manier geïnterpreteerd.''
''De geboorte van wat?'' vraag ik, verward. ''Venus? Is dat geen Griekse godin?''
Ik los mijn greep op de balkonreling en sla mijn armen over elkaar heen. Het beeld is inderdaad prachtig, de naaktheid van de vrouw bedekt met haar ledematen en lange haren. Haar schoonheid is onontkoombaar.
''Dat klopt. Het origineel is een schilderij geschilderd door Sandro Botticelli,'' legt hij uit. ''Het hangt in het Uffizi, in Florence. In mijn eerste jaar kwam het voorbij tijdens Romeinse mythologie. Ik heb het alleen nog nooit in het echt gezien.''
Ik verplaats mijn blik van het beeld terug naar Quinn. Nou ja, naar zijn armen, die hij achter zich op de leuning van zijn balkon gevestigd heeft. Ze zijn zo lang en stevig. Ik kan zijn spieren van zijn onderarmen tot aan zijn schouders door zien lopen.
''Zodat je haar kan tekenen, zeker?'' vraag ik. ''Venus?''
Ik doel op zijn schets van Neptunus van vanmiddag. Ik kan het torso van het beeld nog zo voor me halen.
''Inderdaad,'' zegt Quinn. ''Je begrijpt het. Al zijn het wel echt gewoon schetsen hoor. Het is maar een hobby.''
Hij probeert een verloren pluk haar uit zijn gezicht te blazen, maar zijn poging faalt, tot mijn vermaak.
''Niet zo bescheiden hoor,'' zeg ik. ''Je mag jezelf af en toe best aanprijzen, vind ik.''
Quinn werkt me een knipoog toe en voor even denk ik dat ik mijn leven aan me voorbij zie vliegen. Deed hij dat nou echt?
''Bedankt,'' zegt hij. ''Al denk ik niet dat ik Venus beter zal vormgeven dan Botticelli, jammer genoeg.''
Ik lach om zijn opmerking en stop mijn handen weg in de broekzakken van mijn pyjamabroekje. Quinn's blik vindt die van mij. Tot mijn verbazing merk ik dat zonlicht niet het enige licht is wat het goud van zijn irissen laat oplichten. Het maanlicht kan er ook wat van.
''Ik wist niet dat je een bril had,'' zeg ik. Een excuus voor mij om naar zijn ogen te kunnen kijken zonder dat het raar is.
''Shht! Dat weet niemand,'' mompelt hij. ''Alleen in de avond hoor, als ik mijn lenzen uit heb. Zonder ben ik zo blind als een mol.''
Ik leun met mijn onderrug tegen de balustrade van het balkon aan en grijns. Het staat hem best schattig.
''Nou, blind of niet, het staat je goed,'' zeg ik. ''Lekker, eh - intelligent.''
Goed bezig Dante. Goed bezig.
Quinn haalt zijn bril van zijn neus af en knijpt zijn ogen tot spleetjes.
''Dus zonder bril ben ik niet intelligent?'' vraagt hij. ''Dante toch.''
Mijn naam op zijn lippen klinkt zo ontzettend onecht dat ik amper kan registreren dat ik mijn blik in de tussentijd heb laten afdwalen naar zijn navel. Missie afbreken. Missie afbreken.
''Ik bedoelde niet dat het je niet intelligent maakte! Ik probeerde gewoon te zeggen dat, eh, je weet wel. Het -''
''Ik maakte maar een grapje,'' onderbreekt hij. ''Maak je niet druk.''
Ik draai me van hem weg, gegeneerd dat ik mezelf voorschut gezet heb, en richt mijn blik op de sterrenhemel boven ons. In Nederland is de lucht altijd zo bewolkt dat een beeld zoals dit niet vaak voorkomt.
''Maar even serieus, je had het over heimwee,'' zegt Quinn. ''Kan je daarom niet slapen? Mis je je familie?''
Mijn ogen trekken denkbeeldige lijntjes tussen alle sterren die ik boven me kan zien. Zijn vraag haalt het onzekere in me naar boven. Ik wil niet dat hij me uitlacht om mijn heimwee.
''Mijn moeder,'' verduidelijk ik. ''Ze is er altijd voor me geweest en nu lijkt het net alsof ik haar achtergelaten heb. Ik weet dat ze het makkelijk redt, maar ik blijf er maar aan denken.''
De gezellige sfeer die er eerder tussen ons heerste maakt plaats voor stilte. Quinn denkt na.
''Dat is begrijpelijk,'' zegt hij.
Vanuit mijn ooghoeken kan ik zien dat hij ook besloten heeft de sterrenhemel te bestuderen.
''Weet gewoon dat je moeder er altijd is, al is ze er niet,'' zegt hij. ''Het klinkt misschien cliché, maar probeer er anders naar te kijken. Je moeder zou nooit willen dat je te weinig slaap krijgt. Niet?''
Daar maakt hij een goed punt.
''Zo heb ik er nog nooit over nagedacht,'' geef ik toe. ''Ik weet alleen niet zo goed wat ik met mijn hersens aan moet. Soms lig ik in bed en dan blijf ik maar denken. Aan haar en aan thuis en aan nog veel meer dan dat. Het is om gek -''
''Om gek van te worden?'' maakt Quinn mijn zin af. ''Ik weet precies wat je bedoeld. Dat heb ik met problemen. Die kan ik 's avonds gewoon niet loslaten.''
Ik denk terug aan ons moment samen in het vliegtuig. Hij had me de tip gegeven kauwgom te kauwen tegen het poppen van mijn oren. Zou hij hier ook een remedie voor kunnen verzinnen? Voor heimwee?
''En wat doe je als je maar blijft denken?'' vraag ik nieuwsgierig. ''Als je maar blijft piekeren?''
Een eenzame wolk verspert voor ons het zicht op de hemel boven ons, en voor even richt ik mijn aandacht op hém.
''Omdenken,'' zegt Quinn. ''Jezelf ervan overtuigen dat piekeren niets helpt. Ik beeld me altijd een hele grote 'stop' knop in, waar ik op moet slaan. Soms helpt het om muziek te luisteren of om naar buiten te gaan.''
Daarom is hij zo laat nog op het balkon. Hij lag te piekeren.
''En dat werkt?'' vraag ik.
Quinn lacht zo uitbundig dat ik de kuiltjes in zijn wangen weer terug kan zien.
''Niet altijd,'' zegt hij. ''Maar misschien vind je om half één 's nachts nog wel iemand op een hotelbalkon in Pompeii waar je dan mee kan praten. Ik hoor dat dat wonderen doet.''
Ik lach zachtjes met hem mee. Gelukkig ben ik vandaag verbrand, anders had hij nu gemerkt dat ik zou blozen.
''Ik zal het eens proberen,'' zeg ik. ''Bedankt voor de tip.''
Hij glundert van vermaak.
''Veel succes,'' zegt hij. ''Ik denk dat ik maar weer eens ga proberen te slapen nu. Misschien lukt het me wel en anders wordt het morgen een extra lange vulkaanbeklimming.''
Zijn woorden brengen me terug naar de realiteit: de bergbeklimming die me morgen te wachten staat. De beklimming van de Vesuvius.
''Met mij erbij wordt het ongetwijfeld een lange beklimming,'' zeg ik. ''Mijn conditie staat gelijk aan die van een koala.''
Quinn lacht en opent zijn balkondeur. Zijn ogen scannen vluchtig mijn lichaam af.
"Dat zou je niet zeggen," merkt hij op.
De kuiltjes in zijn wangen maken het moeilijk voor me om die opmerking te verwerken.
"Uhm -"
Ik ben sprakeloos.
''Slaap lekker, Dante,'' zegt hij. ''Tot morgen."
Mijn ogen gaan de curve van zijn ruggengraat af wanneer ik antwoord. Elke wervel en elke plooi van zijn prachtige rug.
''Slaap lekker,'' zeg ik.
Ergens in mijn achterhoofd weet ik dat hij het over onze slaapproblemen heeft, maar een ander onderwerp kruipt bij mij langs de voorgrond van mijn gedachtegang.
Het gaat me absoluut niet lukken om Quinn Smeets als een begeleider te behandelen. Hoe hard ik het ook zal proberen.
***
Eindelijk! Weer een hoofdstuk online. De feestdagen gingen aan me voorbij en tussendoor crashte mijn pc, waardoor dit hoofdstuk volledig verloren ging. Uiteindelijk niet zo heel erg, aangezien ik nu veel tevredener ben over de kwaliteit van deze teksten :)
Vraag: Abel voelt zich schuldig dat hij zeurt over zijn vader terwijl Dante niet eens weet wie zijn vader is. Dante zegt dat je twee levens niet zomaar met elkaar kan vergelijken. Wat vinden jullie hier van?
x Claire
p.s. Abel in de media, gecast door Noah Centineo :P
Bạn đang đọc truyện trên: AzTruyen.Top